U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

HUUR

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/453 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van eiseres om huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag voor het jaar 2018 afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ontvangen.

In het besluit van 29 december 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft een nadere reactie ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 juni 2022.

Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 29 augustus 2020 digitaal huurtoeslag aangevraagd vanaf 1 januari 2018. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag voor zover deze ziet op de jaren 2019 en 2020 inhoudelijk beoordeeld en aan eiseres huurtoeslag toegekend. De aanvraag is afgewezen voor zover deze ziet op het jaar 2018, omdat de aanvraag volgens de Belastingdienst/Toeslagen te laat is binnengekomen.

Geschil

2. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag voor het jaar 2018.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar aanvraag voor het jaar 2018 is afgewezen. Zij heeft zich geruime tijd niet gerealiseerd dat zij recht op huurtoeslag had en heeft pas nadat zij door derden hierop werd gewezen aanvragen ingediend. Zij betwist niet dat in beginsel huurtoeslag voor het jaar 2018 kan worden aangevraagd tot 1 september 2019. Volgens eiseres is echter sprake van een uitzondering die leidt tot een onterechte ongelijke behandeling tussen burgers aan wie uitstel voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting (IB) is verleend en burgers die niet aangifteplichtig zijn en waarvoor de loonheffing de eindheffing is. Hierdoor wordt een groep burgers qua tijd en precisie bevoordeeld en wordt eiseres gestraft en ondervindt zij financieel nadeel. Ook de verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) gaat volgens eiseres niet op. De suggestie dat de vaste lasten al zonder toeslag zijn voldaan voordat een aanvraag is ingediend, rechtvaardigt volgens eiseres niet de harde tijdslimiet. Zij vindt steun hiervoor in het advies van de Raad van State van juli 2004 op het wetsvoorstel Awir. Daarin is ook gewezen op het ten onrechte ontbreken van een hardheidsclausule. Tevens beschikte de Belastingdienst over voldoende gegevens die het vermoeden rechtvaardigen dat eiseres aanspraak heeft op huurtoeslag in 2018, maar heeft haar niet op haar recht hierop geattendeerd. Eiseres concludeert dat de schending van het gelijkheidsbeginsel en de strijd met de redelijkheid en billijkheid voor haar een positieve werking dient te hebben, in die zin dat zij eveneens recht heeft op een inhoudelijke toetsing van haar aanvraag om huurtoeslag voor het jaar 2018 op basis van de relevante huur- en inkomensgegevens.

Standpunt Belastingdienst/Toeslagen

4. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat een aanvraag over het berekeningsjaar 2018 moet worden ingediend voor 1 september 2019, tenzij er uitstel is verleend voor het doen van aangifte IB tot na 1 september 2019. De uitzondering geldt niet voor eiseres, omdat zij niet aangifteplichtig is. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat aan eiseres geen uitstel is verleend voor het doen van aangifte IB. De aanvraagtermijn is een harde termijn, waarvan niet kan worden afgeweken. De Belastingdienst/ Toeslagen verwijst daartoe naar de Memorie van Toelichting bij de Awir. De aanvraag is volgens de Belastingdienst/Toeslagen terecht afgewezen, omdat deze niet tijdig is ingediend.

Wettelijk kader

5. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling rechtbank

De aanvraagtermijn

6.1

Huurtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten voor de huur van woonruimte. Een aanvraag om huurtoeslag met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte IB te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de termijn tot 1 september verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van de aangifte IB gestelde termijn.

6.2

In dit geval is eiseres niet belastingplichtig, waardoor zij niet is uitgenodigd om aangifte IB te doen en zij evenmin om uitstel van het doen van aangifte heeft kunnen vragen. Het is daarnaast ook de vraag of zij, als ze wel uitstel had kunnen vragen, dit ook daadwerkelijk zou hebben gedaan. Dit betekent dat een verlenging van de aanvraagtermijn voor eiseres in dit geval niet tot de mogelijkheden heeft behoord en de hoofdregel (aanvraag indienen voor 1 september 2019) van toepassing is. Het beroep van eiseres op het deels afwijkend advies van de Raad van State van juli 2004 ten behoeve van de totstandkoming van de Awir kan haar niet baten, omdat de wetgever het advies niet heeft gevolgd en een andere keuze heeft gemaakt in de wet. Uit het voorgaande volgt dat eiseres tot 1 september 2019 een aanvraag om huurtoeslag kon indienen voor het jaar 2018. Nu zij pas op 29 augustus 2020 een aanvraag heeft ingediend, is dat te laat en kan eiseres in beginsel geen aanspraak maken op huurtoeslag voor het jaar 2018.

Gelijkheidsbeginsel

6.3

De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij gelijk moet worden gesteld met iemand die uitstel heeft gevraagd en gekregen voor het doen van aangifte IB. Hiervoor is al vastgesteld dat in de Awir sprake is van een hoofdregel en een uitzondering. Nu eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de uitzondering, waardoor zij een langere termijn voor het doen van de aanvraag zou hebben gekregen, verschilt haar situatie op wezenlijke punten met die van personen die wel aan de voorwaarden voor de uitzondering voldoen. Er is geen sprake van gelijke gevallen en dus ook niet van strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Toesturen aanvraagformulier

6.4

Volgens eiseres had de Belastingdienst (Toeslagen en de inspecteur IB samen) voldoende informatie om te vermoeden dat zij recht had op huurtoeslag en had de Belastingdienst haar daarop moeten wijzen door het toesturen van een aanvraagformulier.

6.5

De rechtbank overweegt dat het door de Belastingdienst/Toeslagen op eigen initiatief toesturen van een aanvraagformulier op grond van artikel 15, zevende lid, van de Awir een ‘kan’-bepaling is. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen de bevoegdheid heeft om een aanvraagformulier toe te sturen, maar daar niet toe verplicht is. Verder kan op grond van de Wet op de huurtoeslag en de Awir huurtoeslag op aanvraag worden toegekend. Het initiatief ligt dus bij de aanvrager. De Belastingdienst/Toeslagen is niet gehouden ambtshalve te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een toeslag. Dat in dit geval geen aanvraagformulier is toegestuurd, kan niet leiden tot het oordeel dat de Belastingdienst/ Toeslagen gehouden is de te laat ingediende aanvraag alsnog (inhoudelijk) in behandeling te nemen.

Evenredigheidsbeginsel

6.6

Eiseres stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid door haar aanvraag niet inhoudelijk te behandelen. De verwijzing van de Belastingdienst/Toeslagen naar de Memorie van Toelichting bij de Awir gaat volgens eiseres niet op, omdat de suggestie dat de vaste lasten al zonder toeslag zijn voldaan voordat een aanvraag is ingediend niet de harde tijdslimiet rechtvaardigt. Zij vindt steun hiervoor in het advies van de Raad van State van juli 2004 op het wetsvoorstel Awir, waarin tevens is gewezen op het ten onrechte ontbreken van een hardheidsclausule.

De rechtbank merkt deze grond van eiseres aan als een beroep op het evenredigheidsbeginsel.

6.7

De Belastingdienst/Toeslagen is van mening dat het karakter van de inkomensafhankelijke tegemoetkoming niet toelaat dat deze ook nog wordt verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de betreffende uitgaven zijn gedaan. Hij stelt dat de wetgever uitdrukkelijk hiervoor gekozen heeft, en verwijst naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Awir, waarin het volgende is opgenomen:

“4. Indiening na 1 april volgend op het berekeningsjaar [later aangepast naar 1 september]

De uiterlijke datum voor indiening van een aanvraag is 1 april volgend op het berekenings-jaar. Een na die datum ingediende aanvraag zal dan ook niet meer in behandeling worden genomen. Het karakter van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen laat niet toe dat deze ook nog worden verleend als er een lange tijd is verstreken na het moment waarop de desbetreffende uitgaven zijn gedaan. De tegemoetkomingen worden immers juist gegeven omdat ervan wordt uitgegaan dat de belanghebbende de bewuste uitgaven niet zou kunnen doen zonder tegemoetkoming.”

Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat de toets aan het evenredigheidsbeginsel in de weg.

6.8

Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Awir weegt de Belastingdienst /Toeslagen bij het vaststellen van een beschikking, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling, de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Op grond van artikel 13b, tweede lid, van de Awir mogen de voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

6.9

De rechtbank stelt vast dat de in artikel 15, eerste lid, van de Awir genoemde aanvraagtermijn door de wetgever is bepaald. Van deze termijn kan alleen worden afgeweken in de in dit artikel genoemde uitzondering. Dit betekent dat uit het wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit en de Belastingdienst/Toeslagen (in beginsel) niet toe kan komen aan een belangenafweging.

6.10

Naar de rechtbank begrijpt vindt eiseres het onrechtvaardig dat haar nu een aanvraagtermijn wordt tegengeworpen, met een financieel nadeel als gevolg, terwijl zij mogelijk op grond van haar inkomens- en vermogensgegevens aanspraak had kunnen maken op huurtoeslag. De rechtbank overweegt verder dat eiseres in feite vraagt om in dit specifieke geval, gelet op de omstandigheden, de wettelijke regeling, waardoor de aanvraagtermijn voor de huurtoeslag is beperkt, opzij te zetten. Zij vindt dat toepassing van deze regeling voor haar onevenredige gevolgen heeft.

Met de Belastingdienst/Toeslagen is de rechtbank van oordeel dat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in de weg staat aan toetsing van artikel 15, eerste lid, van de Awir .

Indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, kan dit echter aanleiding geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dat is het geval indien die niet-verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Hoewel de aangehaalde jurisprudentie niet ziet op de Wet op de huurtoeslag, wil dat niet zeggen dat deze niet ook toepasselijk is op zaken die gaan over de huurtoeslag. De rechtbank wijst in dit verband op de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. G. Snijders, van 18 mei 2022.

Het gaat dus om de vraag óf de wetgever aan de specifieke omstandigheden van het geval heeft gedacht. Heeft de wetgever hier niet aan gedacht, dan is het mogelijk om de wet toch aan rechtsbeginselen en ongeschreven recht te toetsen. Dat wordt contra legem (tegen de wet) toetsing genoemd. Als de wetgever het specifieke geval wel onder ogen heeft gezien, is contra legem toetsing niet toegestaan. In dat geval zou rechterlijke toetsing van de wet de afweging van de wetgever namelijk doorkruisen. Dan geldt het toetsingsverbod wel.

6.11

De rechtbank is van oordeel dat uit de onder 6.7 aangehaalde Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever heeft onderzocht of tegemoetkoming in de vorm van huurtoeslag in een geval als dit eerder moet ingaan. Dit specifieke geval is daarmee verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever. Een contra legem toetsing van de uitsluitende peildatum in artikel 15 van de Awir is dan niet toegestaan. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie

7. Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag voor het jaar 2018. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

Op grond van artikel 1a, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) op de huurtoeslag van toepassing.

Artikel 15 van de Awir (voor zover van belang )

1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.

7. De Belastingdienst/Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

Artikel 13b van de Awir

1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.

Artikel 15, eerste lid, van de Awir .

Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2158 en van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2040.

Kamerstukken II, 2004-2005, 29764 nr. 3

Inhoudelijk gelijk aan artikel 3.4 van de Awb .

HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679 en HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729.

ECLI:NL:RVS:2022:1441


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature