U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verkeersongeval met dodelijke afloop. Veroordeling 6 WVW en 5 WVW. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval en het veroorzaken van gevaar op de weg. Verdachte heeft, in zijn onervarenheid als autobestuurder, gedurende de rit verschillende verkeerde keuzes gemaakt. Hierdoor heeft hij de macht over het stuur verloren en heeft een noodlottig ongeval plaatsgevonden. Daarbij is een van de inzittenden van zijn auto om het leven gekomen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren en een geheel voorwaardelijke rijontzegging.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/331898-21

vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats]

wonende te [adres verdachte]

raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een ongeluk, waardoor [slachtoffer 1] is komen te overlijden en dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Hij wilde zijn nieuwe auto laten zien en uit het dossier blijkt dat hij te hard heeft gereden. Verdachte is te hard de bochten in gegaan en heeft hierbij onvoldoende zijn snelheid aangepast aan de situatie. Hiermee is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Met deze acties heeft verdachte bovendien gevaar op de weg veroorzaakt en dit gevaar is ook verwezenlijkt, waardoor er ook sprake is van een overtreding van artikel 5 WVW .

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde. De kern van het verwijt bij beide feiten is dat verdachte te snel heeft gereden. Uit het dossier kan echter niet worden vastgesteld wat de exacte snelheid was waarmee hij heeft gereden, noch of hij met een onverantwoord hoge snelheid heeft gereden en onvoldoende snelheid heeft verminderd.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 20 april 2021 op de Tol in Klundert een verkeersongeluk heeft plaatsgevonden. Verdachte was bestuurder van een auto met daarin twee passagiers; [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij reden gezamenlijk naar het werk. Verdachte had ten tijde van het ongeluk ongeveer drie weken zijn rijbewijs en had sinds twee dagen de auto in zijn bezit. Op enig moment is verdachte de macht over het stuur verloren, waarna de auto tegen een lantaarnpaal is gereden, over de kop is geslagen en op het dak tot stilstand is gekomen. Bij dit ongeluk is [slachtoffer 1] komen te overlijden. Verdachte en [slachtoffer 2] zijn beiden gewond geraakt.

6 WVW

De rechtbank moet vaststellen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW . Volgens vaste rechtspraak is daarvan sprake als het gaat om een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW . De rechtbank overweegt hierover als volgt.

De snelheid

Vaststaat dat verdachte op een dijkweg reed waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur bedroeg en hij op enig moment de eerste bocht van een zogeheten S-bocht naderde. Uit het forensisch onderzoek volgt een grove schatting van de indicatieve snelheid die verdachte zou hebben gereden. Dit zou ongeveer 70 kilometer per uur zijn geweest. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe hard hij heeft gereden. Wel heeft hij bij de politie verklaard dat hij waarschijnlijk te hard heeft gereden en de bocht heeft onderschat. Ook [slachtoffer 2] heeft meermaals verklaard dat verdachte ‘te hard’ reed en heeft een snelheid van 70 kilometer per uur genoemd. Daarnaast hebben drie andere getuigen afzonderlijk verklaard dat verdachte hard dan wel heel hard reed. De rechtbank kan op basis van voornoemde niet vaststellen welke snelheid verdachte exact heeft gereden. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de grove schatting die volgt uit het technisch onderzoek, in combinatie met hetgeen de getuigen hebben verklaard en hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard, wel worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval te hard voor de situatie ter plaatse heeft gereden.

De bocht

Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij tot vlak voor de bocht zijn auto in de tweede versnelling heeft doorgetrokken, waarna hij naar de derde versnelling heeft opgeschakeld en in die derde versnelling de bocht is ingereden. Dit strookt ook met de getuigenverklaringen waaruit volgt dat zij hoge toeren hoorden en zagen dat het voertuig optrok. De rechtbank begrijpt dat verdachte aan zijn vrienden zijn nieuwe auto wilde laten zien en horen maar hij heeft hier de verkeerde keuze gemaakt; verdachte had moeten remmen of vaart minderen en de bocht ook niet in de derde versnelling moeten nemen. Verdachte heeft zijn snelheid onvoldoende aangepast aan de situatie ter plaatse.

Verdachte had op het moment van het ongeluk pas twee dagen zijn auto en had pas zeer kort zijn rijbewijs. Verdachte had, mede gelet op deze onervarenheid, andere keuzes moeten maken. Dit heeft hij nagelaten en de consequenties die deze keuzes hebben gehad zijn bijzonder ernstig. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het maken van voornoemde verkeerde keuzes, in onderlinge samenhang bezien, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Zij acht wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW .

5 WVW

De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde gedragingen gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Ook had verdachte met zijn gedragingen hinder kunnen veroorzaken. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW . Hierbij heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat

hij op 20 april 2021 te Klundert, gemeente Moerdijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Tol, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten

verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk, onvoorzichtig,

- gereden, met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en

- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een of meerdere bochten, ,waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig

(personenauto) tegen een lantaarnpaal is aangereden, althans in botsing is gekomen waardoor een ander te weten [slachtoffer 1] werd gedood;

en

hij op 20 april 2021 te Klundert, gemeente Moerdijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Tol, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd, immers heeft hij, verdachte,

- gereden (, met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en

- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een of meerdere bochten, waardoor [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen.

In de tenlastelegging staat een kennelijke taalfout die in de bewezenverklaring is verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 150 uur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht in het geval van een bewezenverklaring van beide feiten aansluiting te zoeken bij de eis van de officier van justitie. Indien enkel het artikel 5 WvW feit bewezen kan worden verzoekt de verdediging deze eis naar rato te minderen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval en het veroorzaken van gevaar op de weg. Verdachte heeft, in zijn onervarenheid als autobestuurder, gedurende deze rit verkeerde keuzes gemaakt. Hierdoor heeft hij de macht over het stuur verloren en heeft een noodlottig ongeval plaatsgevonden. Daarbij is een van de inzittenden van zijn auto, [slachtoffer 1] , om het leven gekomen. Dit tragische gevolg moet voor de familie en vrienden van [slachtoffer 1] immens zijn. De rechtbank is zich er terdege van bewust dat ook verdachte tot de vriendenkring van [slachtoffer 1] behoort, dat ook hij met [slachtoffer 1] een dierbare vriend is verloren. Verdachte heeft dit zelf als zijn grootste straf benoemd.

De rechtbank moet ook kijken naar welke strafrechtelijke gevolgen het strafbare rijgedrag van verdachte moet hebben. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele strafrechtelijke reactie iets kan veranderen aan het verlies en gemis van [slachtoffer 1] . Toch ziet de rechtbank aanleiding om een straf op te leggen. Hierbij kijkt de rechtbank naar wat er is gebeurd en waar andere keuzes hadden kunnen en moeten worden gemaakt. Het is van belang dat verdachte, maar ook andere nog onervaren bestuurders, goed beseffen welke gevaren het met een auto deelnemen aan het verkeer met zich meedraagt en welke verantwoordelijkheden dit voor de bestuurder met zich brengt. Een straf is aldus een signaal naar verdachte en naar de maatschappij.

Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat verdachte zijn beste vriend is verloren. De rechtbank neemt het verdachte echter kwalijk dat verdachte gezien zijn onervarenheid in het verkeer niet extra voorzichtig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden.

Gelet op alle feiten en omstandigheden komt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend voor. Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uur.

Bij haar beslissing over de rijontzegging heeft de rechtbank in sterke mate rekening gehouden dat verdachte afhankelijk is van zijn rijbewijs. De rechtbank volstaat dan ook met het opleggen van een geheel voorwaardelijke rijontzegging.

Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 150 uur en een geheel voorwaardelijke rijontzegging van een jaar, met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een misdrijf en een overtreding heeft begaan. De wet schrijft voor dat hier afzonderlijke straffen voor worden opgelegd. De rechtbank beoordeelt deze feiten echter als één geheel. Gelet op de strafoplegging voor het misdrijf onder feit 1 acht de rechtbank het opleggen van een straf of maatregel voor de overtreding bij feit 2 niet opportuun en zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c,22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht en 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval

betreft waardoor een ander wordt gedood en overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 ;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

Feit 1

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen;

Bijkomende straffen

- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

Feit 2

- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juli 2022.

Mr. M.A.H. Kempen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature