Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2637 HUUR VV
uitspraak van 16 juni 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.
Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 november 2021 (bestreden besluit) van verweerder inzake de definitieve berekening van zijn recht op huurtoeslag. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
1. Feiten
Op grond van de stukken gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekers recht op huurtoeslag over het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 0.
Verzoeker heeft op 23 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
2. Standpunt verzoeker
Verzoeker heeft, zeer kort samengevat, aangevoerd dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat verweerder bij de definitieve berekening uit is gegaan van onjuiste gegevens.
3. Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Wettelijk kader
Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Beoordeling
Voordat de voorzieningenrechter een oordeel kan geven over de inhoudelijke kant van de zaak, moet eerst worden beoordeeld of het bezwaar van verzoeker ontvankelijk is.
De termijn van zes weken om bezwaar in te dienen vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het bestreden besluit is verzonden op 12 november 2021. Dit betekent dat op 13 november 2021 de termijn om bezwaar in te dienen is aangevangen. De termijn liep af op 27 december 2020.
Verzoeker heeft op 23 mei 2022 bezwaar gemaakt. Dat is te laat. In dat geval is een bezwaar niet-ontvankelijk, tenzij er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom niet binnen de bezwaartermijn geconstateerd had kunnen worden dat verweerder van de onjuiste gegevens zou zijn uitgegaan.
Nu van verschoonbare termijnoverschrijding niet is gebleken, zal, naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard en het bestreden besluit hierdoor stand houden.
6. Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.