U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen vormverzuim, doorzoeking auto rechtmatig. Vrijspraak voor voorbereidingshandelingen, bewezenverklaring wapenbezit en bezit GHB. Veroordeling tot 11 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/234560-21

vonnis van de meervoudige kamer van 7 maart 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]

wonende te [adres]

uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Middelburg locatie Torentijd te Middelburg

raadsman mr. A.S. van der Biezen , advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 februari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad, alsmede een hoeveelheid hasjiesj en GHB. Tevens zou verdachte in een woning die eigendom van hem was stoffen en goederen voorhanden hebben gehad, bestemd voor de productie van en handel in synthetische drugs en cocaïne.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle feiten genoemd in de dagvaarding. Hij baseert zich daarbij op de processen-verbaal van de politie betreffende de doorzoeking van de auto en de woning van verdachte, de verklaring van verdachte bij de politie afgelegd, de rapportage van de materiedeskundige bij de politie en de rapportages van het NFI. Hij gaat er hierbij vanuit dat de politie op basis van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 een controle heeft uitgevoerd en dat verdachte vrijwillig toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van zijn auto en daarna zelfs schriftelijk voor zijn woning.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair naar voren gebracht dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest. De controlebevoegdheden zoals gegeven in artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 zijn oneigenlijk gebruikt. Nadat rijbewijs en kentekenbewijs gecontroleerd waren en eventueel rond de auto gelopen was en desnoods onder de motorkap naar het chassisnummer gekeken was, had het op moeten houden. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en de opsporingsambtenaren hadden daarom niet om toestemming mogen vragen om de auto te doorzoeken. Het bewijs dat volgt uit het verhoor van verdachte, de doorzoeking van diens auto en de doorzoeking van zijn woning, is derhalve onrechtmatig verkregen. Dit bewijs moet worden uitgesloten van het bewijs en verdachte dient vrijgesproken te worden van alle feiten. Daarnaast heeft verdachte niet ondubbelzinnig afstand van zijn rechten gedaan door toestemming te geven. Hij wist niet wat zijn rechten waren.

Over de feiten 2 en 4 merkt de verdediging op dat de goederen in de woning van verdachte niet aan hem kunnen worden gekoppeld, reden waarom vrijspraak dient te volgen. Er is geen DNA-onderzoek of dacty-onderzoek verricht op de aldaar aangetroffen goederen. Daarbij weet verdachte niet eens waarvoor de glazen bol (destillatiekolf) kan worden gebruikt. Tot slot heeft het NFI van de 60 kilogram vermeend versnijdingsmiddel vastgesteld, dat dit slechts een voedingssupplement betreft, waarvan het NFI niet bekend is dat dit wordt gebruikt als versnijdingsmiddel.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1 en feit 3

De rechtbank stelt vast dat verdachte, als bestuurder van een personenwagen Opel Antara, op 30 augustus 2021 omstreeks 15:10 uur op de autosnelweg A58 een stopteken krijgt van de politie (op basis van artikel 160 Wegenverkeerswet 1994). Verdachte voldoet hieraan en brengt zijn voertuig tot stilstand op de Schapendreef te Hoogerheide. Twee verbalisanten maken zich kenbaar als zijnde politie door het tonen van een politielegitimatiebewijs. Één van hen vraagt verdachte om zijn papieren (rijbewijs, identiteitskaart en kentekenbewijs). Verdachte voldoet aan dit verzoek. Aan de hand van het overhandigde kentekenbewijs en de gegevens uit de politiesystemen voert de politie een controle van het betrokken voertuig uit. Daarnaast vindt een visuele controle rondom het voertuig van verdachte plaats.

Verbalisant [naam] vraagt hierna aan de verdachte of zijn politiecollega’s het voertuig mogen doorzoeken en of er strafbare goederen zoals wapens, drugs of geld in het voertuig liggen. Verdachte wordt hierbij medegedeeld door verbalisant [naam] dat, als de politie tijdens de doorzoeking strafbare zaken aantreft, dit kan leiden tot strafvervolging en hij zal worden aangehouden.

Verdachte geeft hierop toestemming voor de doorzoeking. Hij zegt: “Ja, kijk maar”. De politie vindt in zijn auto onder andere een pistool en 2 flesjes met in totaal ongeveer 500 ml GHB.

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen toestemming tot doorzoeking van de auto heeft gegeven en dat wat de politie hierover heeft opgeschreven niet geheel juist is. De verdediging heeft ter zitting een voorwaardelijk verzoek gedaan om de behandeling van de strafzaak aan te houden, om alsnog vier verbalisanten als getuige te horen en dan ook een persoonlijkheidsonderzoek naar verdachte te laten uitvoeren, zoals ook is verzocht op de zitting van 7 december 2021. De eerdere afwijzing van dit verzoek door de rechtbank is in strijd met het recht van verdachte op een eerlijk proces.

Over het aanhoudingsverzoek overweegt de rechtbank het volgende.

Deze verzoeken zijn op de vorige zitting reeds door de rechtbank beoordeeld en afgewezen. Om voldoende aan het verdedigingsbelang tegemoet te komen is toen door de rechtbank aan de officier van justitie opdracht gegeven de betreffende vier verbalisanten een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken betreffende de doorzoeking van de auto. Hieraan is door de politie gevolg gegeven. Zowel in het oorspronkelijk opgemaakte proces-verbaal, als in de later opgemaakte aanvullende processen-verbaal vindt de rechtbank geen aanwijzing dat de politie een incorrecte weergave van de feiten heeft beschreven. Ook uit hetgeen de raadsman over de aanvullende processen-verbaal heeft opgemerkt tijdens onderhavige zitting leidt de rechtbank geen concrete aanwijzing(en) hiervoor af. Er is derhalve geen sprake van een (hernieuwd) verdedigingsbelang op basis waarvan alsnog de verbalisanten dienen te worden gehoord. Voor de opmaak van een persoonlijkheidsonderzoek heeft de rechtbank tijdens de vorige zitting reeds overwogen dat dit verzoek onvoldoende was onderbouwd. Daarnaast stelt zij vast dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte kampt(e) met psychische problemen. De rechtbank heeft nu geen andere argumenten gehoord voor het herhaalde verzoek tot persoonlijkheidsonderzoek.

De rechtbank komt dan ook tot een afwijzing van beide verzoeken.

Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), die dienen te worden gesanctioneerd met bewijsuitsluiting. De politie voert een controle uit op basis van artikel 160 Wegenverkeerwet 1994. Voor het doen stilhouden van een voertuig ter controle is in dit kader geen verdenking nodig en evenmin is anderszins gebleken van oneigenlijk gebruik van deze bevoegdheid. Vervolgens staat het de politie vrij om verdachte om toestemming te vragen om zijn voertuig te mogen doorzoeken. Deze vraag hoeft niet samen te hangen met een strafrechtelijke verdenking. Verbalisant [naam] deelt verdachte mede dat wanneer de politie tijdens de doorzoeking strafbare zaken aantreft, dit kan leiden tot strafvervolging en hij zal worden aangehouden. Verdachte heeft hierop toestemming gegeven voor de doorzoeking van zijn auto. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan het feit dat deze toestemming bewust en vrijwillig is gegeven. De gang van zaken rondom het verlenen van de toestemming is door de politie in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal vastgelegd. Vervolgens heeft verdachte tijdens zijn verhoor op 31 augustus 2021 de gevraagde en verleende toestemming bevestigd: “Ze vroegen of ze de auto mochten doorzoeken. Ik heb gezegd dat dat goed was.” Verdachte heeft deze verklaring ondertekend en daarmee aangegeven dat hij de verklaring heeft doorgelezen en dat hij instemt met de inhoud ervan. De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd (namelijk dat de aanvullende processen-verbaal van de politie onderling niet overeenkomen en verdachte thans aangeeft dat hij geen toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking in zijn auto) geen aanleiding om de juistheid van het proces-verbaal, waarin de toestemming en de wijze waarop deze is verkregen is gerelateerd in twijfel te trekken.

Gelet op het vorenstaande en het feit dat verdachte bekent dat hij het pistool en de GHB in de auto had liggen acht de rechtbank feit 1 en feit 3 wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2 en feit 4

In de woning waarvan verdachte eigenaar was, maar waar hij niet woonde, zijn diverse goederen aangetroffen, zoals 2,7 kilogram hasjiesj (feit 2), 60 kilogram waarvan gedacht wordt dat het versnijdingsmiddel is en een destillatie kolf. Het versnijdingsmiddel en de kolf zouden volgens de tenlastelegging bestemd zijn tot het plegen van een strafbaar feit (feit 4).

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van voldoende concrete aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte bij deze twee feiten. Behoudens de vaststelling dat hij eigenaar is van de woning waarin de goederen zijn aangetroffen en dat hij er niet woonde maar wel eens kwam om post op te halen, zijn er geen andere feiten of omstandigheden in het dossier aangetroffen waardoor verdachte kan worden gelinkt aan de in die woning aangetroffen goederen. Daarentegen is voldoende aannemelijk dat naast verdachte ook andere personen gebruik hebben gemaakt van het pand. Niet valt dan ook uit te sluiten dat de aangetroffen goederen aan een derde toebehoren en dat verdachte zich van de aanwezigheid van die goederen niet bewust was. Er is dan ook onvoldoende bewijs voor het vereiste opzet op beide feiten en de rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van deze feiten.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.op 30 augustus 2021 te Hoogerheide, gemeente Woensdrechteen wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, teweten een omgebouwd gaspistool, van het merk Zoraki, type 914 - TD, kaliber7,65 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistoolvoorhanden heeft gehad;

3hij op omstreeks 30 augustus 2021 te Hoogerheide gem Woensdrechtopzettelijkaanwezig heeft gehad, ongeveer 500 ml, van eenmateriaal bevattende GHB, zijnde GHB een middel als bedoeld in de bij deOpiumwet behorende lijst I.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het inbeslaggenomen geldbedrag van 1360 euro dient door de rechtbank te worden verbeurd verklaard. Het pistool en de GHB moeten worden onttrokken aan het verkeer, mocht verdachte hiervan nog geen afstand hebben gedaan.

6.2

Het standpunt van de verdediging

Volgens de verdediging is voor wat betreft feit 1 van belang dat in België het hebben van een gaspistool legaal is en dat verdachte niet wist dat dit in Nederland verboden was. Daarnaast is voor wat betreft de GHB van belang dat de helft bestemd was voor een vriend van verdachte. Als de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komt, volstaat een gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ook neemt de rechtbank onderstaande factoren in aanmerking. De rechtbank slaat bij de straftoemeting acht op de door het Landelijk overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool, dat is omgebouwd tot een semiautomatisch scherp schietend pistool en een flinke hoeveelheid GHB. Hij heeft verklaard het wapen zelf te hebben aangeschaft in Breda voor een kennis in België en de GHB te hebben verkregen voor recreatief gebruik door hemzelf en een vriend. De rechtbank vindt het zorgwekkend dat verdachte over het wapen en de drugs verklaart alsof het reguliere goederen betreft. Hij gaat daarbij totaal voorbij aan het feit dat deze spullen op basis van het risico op (meer) geweld en het gevaar voor de volksgezondheid bij wet verboden zijn. Verdachte ziet de goederen vooral als handelswaar. Dit rekent de rechtbank hem zwaar aan. Het feit dat verdachte volgens eigen zeggen niet wist dat het wapen in Nederland niet legaal was, doet niets aan de strafbaarheid af. Het enkele voorhanden hebben van een dergelijk wapen is verboden.

In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte reeds meermalen in België (2015 en 2017) is veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens drugsdelicten. Dit is door verdachte ter zitting bevestigd.

Anders dan de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat de tot op heden door verdachte ondergane voorlopige hechtenis onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.

De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank slechts feit 1 (het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool) en feit 3 (het aanwezig hebben van 500 ml GHB) bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, gelet ook op het strafrechtelijk verleden van de verdachte, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, acht de rechtbank niet aanwezig.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet .

7 Het beslag

7.1

De teruggave

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2, 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 11 maanden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Beslag

- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:

* 1360 EUR (G2370640)

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 maart 2022.

De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature