BRE 18/4905
IB/PVV 2014, artikel 18 belastingverdrag Nederland-Belgi ë.
Belanghebbende heeft in het kader van het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst een beëindigingsvergoeding ontvangen. Deze beëindigingsvergoeding is, onder toepassing van de toenmalige stamrechtvrijstelling, in een BV gestort waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is. In 2014 heeft belanghebbende, inmiddels woonachtig in België, vanuit de BV zowel periodieke uitkeringen als een eenmalige uitkering ontvangen. Ten aanzien van het geschil tussen partijen over de in aanmerking te nemen hoogte van de eenmalige uitkering is de rechtbank van oordeel dat moet worden aangesloten bij hetgeen feitelijk is genoten. Verder oordeelt de rechtbank dat zowel de periodieke uitkeringen als de eenmalige uitkering onder artikel 18 van het belastingverdrag vallen en dat op grond daarvan het heffingsrecht over de uitkeringen aan Nederland is gealloceerd. Nu ook het beroep op schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.