Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eenzijdig ongeval, dodelijk ongeval, artikel 6 WVW , in aanzienlijke mate onvoorzichtig rijden

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02/688176-17

vonnis van de meervoudige kamer van 28 februari 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres]

raadsman mr. G. Veen, advocaat te ’s-Heer Arendskerke.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 februari 2020, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:

hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Zuiddorpe, gemeente Terneuzen, als

verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig

(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale weg, zich

zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft

plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate

onvoorzichtig en/of onachtzaam en of onnadenkend en/of ondeskundig

in of ter hoogte van een flauwe bocht naar links te rijden met een snelheid

van ongeveer 107 kilometer per uur, in elk geval met een aanmerkelijk hogere

snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur,

en/of

die bocht niet te volgen, maar in of ter hoogte van die bocht rechtdoor te

rijden,

waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig terecht kwam

in de - gezien zijn, verdachtes rijrichting, rechterberm van die Provinciale

weg, en vervolgens in aanrijding/botsing kwam met een aldaar staande boom,

waardoor;

[naam 1] (inzittende) werd gedood,

[naam 2] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht

(bekkenbreuk en ontwrichting van de linker heupkop), of zodanig lichamelijk

letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de

normale bezigheden is ontstaan,

[naam 3] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (zeer

ernstige en uitgebreide letsel, vooral in de vorm van allerlei botbreuken,

waarvoor vele operaties en een uitgebreide revalidatie nodig waren/zijn), of

zodanig lichamelijk

letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de

normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling

mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Zuiddorpe, gemeente Terneuzen, als

bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de

Provinciale weg, in of ter hoogte van een flauwe bocht naar links heeft

gereden met een snelheid van ongeveer 107 kilometer per uur, in elk geval met

een aanmerkelijk hogere snelheid dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid

van 60 kilometer per uur, en/of die bocht niet is gevolgd, maar in of ter

hoogte van die bocht rechtdoor is gereden, waardoor hij, verdachte, met het

door hem bestuurde motorrijtuig terechtkwam in de - gezien zijn, verdachtes

rijrichting - rechterberm van die Provinciale weg, en vervolgens in

aanrijding/botsing kwam met een aldaar staande boom, door welke gedraging(en)

van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, waarbij [naam 1]

(inzittende) werd gedood en [naam 2] en [naam 3] (inzittenden) letsel

opliepen.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De rechtbank kan tot een bewezenverklaring komen van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat er sprake is van onvoorzichtig rijgedrag door harder te rijden dan toegestaan. Het rijgedrag van verdachte kan niet worden aangemerkt als roekeloos, nu er geen omstandigheden zijn die aangeven dat er sprake zou zijn van een vergaande vorm van schuld. Ook is er geen sprake van buitengewoon onvoorzichtig rijgedrag.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Op 11 februari 2017 heeft er op de Provinciale Weg te Zuiddorpe, gemeente Terneuzen, een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder in zijn personenauto over deze weg, met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] als inzittenden.

Het ongeval werd bij de politiemeldkamer om 23.58 uur gemeld.

Naar aanleiding van het ongeval werd forensisch onderzoek verricht. Bij dit onderzoek werd vastgesteld dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid 60 kilometer per uur bedroeg. Op het moment van de aanrijding was het nacht en ter plaatse was er geen straatverlichting aanwezig. Ook was het droog weer en was de weg droog. De weg op de plaats van het ongeval had een bochtig wegverloop. De auto stond in de rechter grasberm waar ook een boom stond waarvan de bast was beschadigd.

Het Team Forensische Opsporing komt tot de volgende toedracht. De bestuurder van de Mercedes (verdachte) heeft gereden over de Provinciale Weg komende uit noordelijke richting en gaande in zuidelijke richting.

In een flauwe bocht naar links is het voertuig nagenoeg rechtdoor met een kleine sliphoek over de grasberm gereden/gegleden en met de rechtervoorzijde tegen een, in de westelijke grasberm staande, boom gereden/gegleden.

De Mercedes is vervolgens, door de nog aanwezige restsnelheid, circa 180 graden in de richting van de klok mee gedraaid.

Ook werden naar aanleiding van het ongeval de navolgende hypothesen onderzocht: het ongeval was ontstaan door de factor mens, het ongeval was ontstaan door de factor voertuig en het ongeval was ontstaan door de factor omgeving. Ten aanzien van de onderzochte hypothese mens werd het volgende vastgesteld. De bestuurder van de Mercedes had gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. De bestuurder had zijn voertuig niet onder controle en was mede daardoor tegen een boom gereden/gegleden.

Ten aanzien van de onderzochte hypothese voertuig werd vastgesteld dat er tijdens het voertuigonderzoek voor zover mogelijk , waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden aanwezig waren, die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.

Ten aanzien van de onderzochte hypothese omgeving werden door de onderzoeker, ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder, geen omstandigheden geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.

Er is verder een nader onderzoek ingesteld naar een ‘bevroren’ instrumentenpaneel afkomstig uit de bij het ongeval betrokken Mercedes.

Gezien werd dat het instrumentenpaneel onder meer een snelheidsmeter en toerentalmeter bevatte.

De naald van de snelheidsmeter gaf een waarde van 110 kilometer per uur aan en de naald van de toerenteller gaf 2400 toeren per minuut aan. Bij het abrupt wegvallen van de boordspanning, zoals bij deze personenauto het geval was, blijven de naalden in de laatst opgegeven waarde stil staan.

De snelheidswaarde werd berekend en vergeleken met het motortoerental. Hieruit kwam naar voren dat bij een motortoerental van 2400 rp/m in de vijfde versnelling een snelheid werd bereikt van 107,88 kilometer per uur.

[naam 1] had als gevolg van het ongeval hersenletsel/een gebroken nek en is ter plaatse overleden.

Als gevolg van het ongeval heeft [naam 2] letsel opgelopen. Uit de letselbeschrijving is gebleken dat zij een bekkenbreuk en ontwrichting van de linker heupkop had.

Ook [naam 3] heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Uit de letselbeschrijving is gebleken dat zij zeer ernstige en uitgebreide letsels had, vooral in de vorm van allerlei botbreuken, waarvoor vele operaties en een uitgebreide revalidatie nodig waren/zijn. De uiteindelijke genezing was volgens de forensisch geneeskundige niet volledig.

Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de ter plaatse geldende maximumsnelheid en heeft erkend dat hij met een hogere snelheid dan was toegestaan, heeft gereden op een onverlichte weg die op een voor hem onbekende route lag.

Bewijsoverwegingen

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in een flauwe bocht naar links met een snelheid van ongeveer 107 kilometer per uur heeft gereden, die bocht niet heeft gevolgd, maar in die bocht rechtdoor is gereden, waardoor hij met zijn auto, gezien zijn rijrichting, terecht is gekomen in de rechterberm van de Provinciale Weg en vervolgens in aanrijding/botsing is gekomen met een aldaar staande boom. Als gevolg hiervan is inzittende [naam 1] overleden en hebben de inzittenden [naam 2] en [naam 3] de hiervoor beschreven letsels opgelopen.

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , en zo ja in welke mate. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende. Van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).

Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, moet de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vaststellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.

De volgende feiten en omstandigheden zijn in dit kader relevant en worden door de rechtbank vastgesteld.

Op het moment van het ongeval was het droog weer, donker en ter plaatse was er geen straatverlichting aanwezig. De weg had een bochtig wegverloop en uit de verklaring van verdachte blijkt dat de weg waarop hij reed op een voor hem onbekende route lag. Ook blijkt uit zijn verklaring dat hij af wist van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Ondanks deze omstandigheden heeft hij toch met een snelheid gereden van bijna 50 kilometer per uur hoger dan toegestaan.

De rechtbank stelt vast dat het door verdachte vertoonde gedrag hiermee substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen.

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte in aanzienlijke mate onvoorzichtig gereden. De verkeersfout die verdachte heeft gemaakt is weliswaar zeer ernstig, maar niet dusdanig ernstig dat sprake is van roekeloosheid of van een hoge mate van onvoorzichtig en onachtzaam rijden als bedoeld in de Wegenverkeerswet en de jurisprudentie van de Hoge Raad.

De gedraging van verdachte heeft geleid tot de aanrijding/botsing met een boom en daarmee tot de dood van [naam 1] en het letsel van [naam 2] en [naam 3] . Aan het vereiste van de dubbele causaliteit is voldaan.

Naar het oordeel van de rechtbank moet het letsel van [naam 2] en [naam 3] , gelet op de aard en ernst ervan, en de bij [naam 3] uitgebreide operaties en langdurige revalidatie worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.

De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

primair:

op 11 februari 2017 te Zuiddorpe, gemeente Terneuzen, als

verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig

(personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale Weg, zich

zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft

plaatsgevonden door in aanzienlijke mate

onvoorzichtig

in een flauwe bocht naar links te rijden met een snelheid

van ongeveer 107 kilometer per uur

en

die bocht niet te volgen, maar in die bocht rechtdoor te

rijden,

waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig terecht kwam

in de - gezien zijn, verdachtes rijrichting, rechterberm van die Provinciale

Weg, en vervolgens in aanrijding/botsing kwam met een aldaar staande boom,

waardoor;

[naam 1] (inzittende) werd gedood,

[naam 2] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht

(bekkenbreuk en ontwrichting van de linker heupkop),

[naam 3] (inzittende) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht (zeer

ernstige en uitgebreide letsels, vooral in de vorm van allerlei botbreuken,

waarvoor vele operaties en een uitgebreide revalidatie nodig waren/zijn).

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een rijontzegging van 3 jaar. Daarbij is rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM .

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf niet passend is en dat een aanmerkelijk lagere straf zou moeten worden toegepast, te weten een werkstraf. Daarbij zou een voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd, maar dit wordt niet noodzakelijk gevonden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gaat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte te ver. Deze straf zal namelijk een verstoring van zijn gezinsleven vormen.

Ten aanzien van de gevorderde rijontzegging is de verdediging van mening dat er bij verdachte geen sprake is van gevaarlijk rijgedrag en voert zij aan dat de eerder door verdachte begane snelheidsovertredingen, waarvoor hij transacties heeft aangeboden gekregen, zeer beperkt zijn. Een rijontzegging zal verdachte, gelet op het feit dat hij als gevolg van het verkeersongeval niet volledig mobiel is, beperken in zijn mogelijkheden.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich op 11 februari 2017 als bestuurder van een personenauto in aanzienlijke mate onvoorzichtig gedragen door met een te hoge snelheid te rijden en is mede daardoor met zijn auto tegen een boom gebotst. Als gevolg hiervan is [naam 1] ter plaatse overleden en hebben twee andere inzittenden zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Met het overlijden van [naam 1] is de nabestaanden zeer groot en onherstelbaar leed toegebracht. De rechtbank realiseert zich dat wat de uitkomst van deze strafzaak ook is, dit het leed bij de nabestaanden niet weg zal kunnen nemen.

Zonder aan de gevolgen voor de nabestaanden ook maar iets af te willen doen, dient de rechtbank voor wat betreft de aard en hoogte van de straf wel te kijken naar het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd, te weten een schulddelict. Dit betekent dat verdachte weliswaar een verkeersfout heeft gemaakt, met een tragisch ongeval tot gevolg, maar dat hij nimmer de bedoeling heeft gehad om dat te veroorzaken. Dat er sprake is van schuld, en niet van opzet, leidt er op zichzelf reeds toe dat in dergelijke zaken doorgaans geen hoge (gevangenis)straffen worden geëist en opgelegd.

Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank verder rekening met het strafblad van verdachte van 21 januari 2020, waaruit blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder voor een dergelijk feit als deze is veroordeeld.

De rechtbank houdt ook rekening met de proceshouding van verdachte, waarin hij openheid van zaken heeft gegeven en zijn verantwoording heeft genomen.

Anders dan de officier van justitie bij haar eis van uit is gegaan, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van een lichtere mate van schuld.

Volgens de LOVS-oriëntatiepunten zou voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld met als gevolg zwaar lichamelijk letsel en waarbij sprake is van een strafverzwarende omstandigheid als het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 2 jaar onvoorwaardelijk als passend kunnen worden beschouwd. In geval het voorgaande dood ten gevolge heeft, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 3 jaar onvoorwaardelijk als passend kunnen worden beschouwd. De rechtbank acht de volgende omstandigheden van belang die ertoe leiden om hiervan, in het voordeel van verdachte, af te wijken.

De rechtbank houdt rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Zij stelt vast dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM , in deze zaak is geschonden. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had een strafvervolging in te stellen. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 11 februari 2017, te weten de dag van het verkeersongeval.

De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn, terwijl de rechtbank geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. De redelijke termijn is met ruim één jaar overschreden.

Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het tragische ongeval ook voor verdachte zelf zeer aangrijpend is geweest. Zo hebben hij zelf en ook zijn partner [naam 2] bij het ongeval letsel opgelopen, waarvan zij beiden, zo begrijpt de rechtbank uit de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte, nog steeds de gevolgen ondervinden, is een goede vriend overleden en heeft een goede vriendin zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

Gelet op het feit dat er sprake is van een eenzijdig ongeval, waardoor verdachte ook zelf is getroffen en gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een gevangenisstraf niet passend. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de maximale taakstraf van 240 uur passend en geboden is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar moet worden opgelegd. Zij zal deze rijontzegging voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank komt hiertoe enerzijds omdat het rijbewijs van verdachte niet is ingevorderd na het ongeval en verdachte tot op heden heeft kunnen rijden zonder dat overtredingen van de Wegenverkeerswet zijn geconstateerd. Anderzijds beoogt de rechtbank met deze straf een stok achter de deur te vormen, waardoor verdachte wordt weerhouden om opnieuw de fout in te gaan.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 36.007,73, bestaande uit een bedrag van € 16.007,73 ter zake van materiële schade en een bedrag van

€ 20.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, nu de schade onvoldoende is onderbouwd. Behandeling van de vordering zou om die reden een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8 Het beslag

8.1

De verbeurdverklaring

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van en met betrekking tot deze voorwerpen.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

feit primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen;

Bijkomende straffen

- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 (drie) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;

- bepaalt dat de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde:

* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

Benadeelde partij

- verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- veroordeelt de benadeelde partij [naam 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;

Beslag

- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

* 1.00 stuks personenauto, kenteken [kenteken] , Mercedes Benz E220 Cdi 2011, kleur zwart; G1156945;

* 1.00 stuks kilometerteller, Mercedes Vdo AAKV4344NL, kleur zwart; G1985253.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en mr. J.A. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 februari 2020.

Mr. Smits is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2017032693-1 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale operationele samenwerking, afdeling infrastructuur (ZB), team verkeer (ZB), opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 71.

Het proces-verbaal aanrijding misdrijf van 14 augustus 2017, pagina 1 tot en met 3, van voornoemd eindproces-verbaal.

Het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict van 24 mei 2017, pagina 40, tweede alinea, pagina 43, tweede, achtste, twaalfde en veertiende alinea, pagina 44, tweede en derde alinea, en pagina 50, van voornoemd eindproces-verbaal.

Het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict van 24 mei 2017, pagina 69, zesde tot en met achtste alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.

Het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict van 24 mei 2017, pagina 69, tiende tot en met vijftiende alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.

Het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2019, blad 1, eerste, derde en vierde alinea, en blad 2, eerste alinea (los).

Het schriftelijk stuk, inhoudende een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van [naam 1] van 12 februari 2017, pagina 14 en 15, van voornoemd eindproces-verbaal.

Het schriftelijk stuk, inhoudende de letselbeschrijving opgesteld door E.M. Bakker van GGD Zeeland van 1 juni 2017, pagina 11, van voornoemd eindproces-verbaal.

Het schriftelijk stuk, inhoudende de letselbeschrijving opgesteld door J. Vrencken van GGD Zeeland van 30 juni 2017, pagina 12 en 13, van voornoemd eindproces-verbaal.

De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 14 februari 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature