U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdachte had door haar vriend een contant geldbedrag laten verstoppen in een luchtfilter op het slopersbedrijf van haar schoonvader. Voor de aanwezigheid van dit contante geldbedrag kon verdachte geen plausibele verklaring geven en de rechtbank acht daarom het witwassen van dat geldbedrag bewezen

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/665184-18

vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2020

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]

wonende te [adres verdachte]

raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman mr. Van Rijsbergen.

De officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 41.848,70.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op hetgeen naar voren is gebracht in de gevoerde klaagschriftprocedure en het naar aanleiding daarvan uitgevoerde nadere onderzoek. Hieruit is volgens de officier van justitie gebleken dat verdachte aantoonbaar liegt in haar klaagschrift en dat zij kennelijk een belang heeft bij deze leugen, namelijk het terugkrijgen van het illegaal verkregen geld . Uit de gemaakte kasopstelling blijkt dat het om illegaal geld ging omdat door verdachte en haar vriend [medeverdachte 1] meer werd uitgegeven dan er legaal binnenkwam. Hiermee staat vast dat verdachte wetenschap had van het witwassen voor de inbeslagname van het geld en de sieraden en dat zij daar gebruik van maakte, waarmee ook het medeplegen is gegeven.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging wijst daarbij op de gevoerde klaagschriftprocedure, in welke procedure gemotiveerd is aangegeven dat het geldbedrag aan verdachte toebehoort en op haar verzoek door haar vriend [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 2] is opgeborgen, dit vanwege een voorgenomen vakantie.

Met betrekking tot de herkomst van het geldbedrag is door de verdediging aangevoerd dat het om vermengde geldbedragen zou gaan die deels afkomstig zijn uit een erfenis van de moeder van verdachte en deels uit de verkoop van de woonwagenstandplaats van verdachte aan de [instantie] . De verdediging is op grond van dit alles van mening dat verdachte, na aftrek van kosten in verband met de aan- en verkoop van de Volkswagen Transporter, kon beschikken over een contant geldbedrag van € 61.314,=

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Uitgangspunt bij het witwassen

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.

Indien verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.

De feiten en omstandigheden

Vooropgesteld wordt dat het onderzoek geen direct bewijs heeft opgeleverd dat het ten laste gelegde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent, zoals ook volgt uit het voorgaande kader, dat eerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband leidt de rechtbank uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.

Bij een doorzoeking in en rond een woning aan de [adres] de woning en het bedrijf van [medeverdachte 2] , de schoonvader van verdachte, is onder andere een geldbedrag aangetroffen en inbeslaggenomen van € 41.848,70. Dit bedrag lag op een ongewone plek, namelijk in een motorblok in een loods, zonder enig gebleken noodzaak daartoe. Over dit geldbedrag van € 41.848,70 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat het van verdachte en haar vriend [medeverdachte 1] is.

Uit het onderzoek volgt dat er over de jaren 2012 tot en met 2014 geen legaal inkomen van verdachte bekend is bij de Belastingdienst.

De rechtbank constateert voorts met de officier van justitie dat uit de opgemaakte kasopstelling blijkt dat door verdachte en haar vriend, tevens medeverdachte [medeverdachte 1] meer geld werd uitgegeven dan er legaal binnenkwam.

Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van een criminele herkomst van het aan verdachte ten laste gelegde geldbedrag. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld

Namens verdachte is een klaagschrift ingediend tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag op grond van de hiervoor onder 4.2 genoemde standpunten met betrekking tot onder meer de herkomst van het geld.

Uit het naar aanleiding van deze klaagschriftprocedure uitgevoerde onderzoek is het volgende gebleken. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verdachte zelf geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geldbedrag. Tijdens het onderzoek door de FIOD heeft zij steeds een beroep gedaan op haar zwijgrecht en ook was zij niet aanwezig bij het onderzoek ter terechtzitting om vragen van de rechtbank te beantwoorden. Slechts wordt uiteindelijk verwezen naar haar stellingname in de klaagschriftprocedure. Vast is komen te staan dat [naam 1] , de moeder van verdachte, een bijstandsuitkering heeft genoten vanaf augustus 1995 tot haar overlijden in 2016 en dat die bijstandsuitkering per 30 november 2011 tot aan 7 november 2013 werd onderbroken in verband met vermogensoverschrijding. Deze vermogensoverschrijding was het gevolg van het geld dat [naam 1] ontvangen had van de [instantie] voor het opkopen van haar woonwagen en voor de verhuisvergoeding en vertrekpremie. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank ook dat [naam 1] gedurende een periode van twee jaar geen uitkering heeft ontvangen en heeft moeten leven van het geld dat ze van de [instantie] had ontvangen. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de aanvraag bijstandsuitkering gedaan door [naam 1] op 21 november 2013, waarin zij heeft aangegeven geen inkomen te hebben, dat ze van de verkoop van haar caravan heeft geleefd en dat zij geen geld meer heeft.

Daarnaast zijn er nog brieven van verdachte van 22 december 2015 en twee van 3 januari 2016, waaruit blijkt dat juist verdachte geld heeft geleend aan haar moeder.

Tijdens de klaagschriftprocedure en door de verdediging is aangevoerd dat het geld deels afkomstig was uit de verkoop van de woonwagenstandplaats van verdachte. Gebleken is echter dat verdachte op een vragenbrief van de belastingdienst van 5 december 2016 zelf heeft aangegeven dat zij een VW Golf heeft gekocht in 2011 van dat geld.

De rechtbank is op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de verklaring van verdachte, dat het aangetroffen geld deels afkomstig is uit een erfenis van haar moeder en deels afkomstig is uit de verkoop van de woonwagenstandplaats van verdachte, ongeloofwaardig is. De pas op de zitting bij monde van de raadsman naar voren gebrachte verklaring, dat verdachte eerst vlak voor het overlijden van haar moeder kennis nam van het feit dat zij voor verdachte een bedrag had gespaard en dat er dus geen sprake was van intering op het door de gemeente ontvangen bedrag, maakt dit niet anders, te meer nu dit op geen enkele wijze wordt onderbouwd. Voorts neemt de rechtbank bij de beoordeling van hetgeen ten aanzien van de herkomst van het geld naar voren is gebracht in aanmerking het feit dat verdacht zelf daarover geen verklaring heeft afgelegd.

Hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht als verklaring voor de herkomst van het geld kan dan ook geen tegenwicht bieden tegen voormeld vermoeden van witwassen. Op basis hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.

Het tenlastegelegde medeplegen achter de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt alleen uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat het geld van verdachte en van [medeverdachte 1] zou zijn. Verdachte heeft in de klaagschriftprocedure aangegeven dat haar vriend [medeverdachte 1] het geld enkel voor haar heeft verstopt zodat het niet tijdens hun vakantie in de lege woning zou liggen. Het is dan niet uitgesloten dat [medeverdachte 2] daaruit de conclusie heeft getrokken dat het geld van beiden zou zijn geweest. Nu enig ander bewijs voor het medeplegen ontbreekt is de rechtbank van oordeel dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] geen sprake is geweest.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 11 juli 2017 te Kaatsheuvel, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft zij, verdachte, van enig voorwerp, te weten een contant geldbedrag van 41.848,70- euro,

de werkelijke aard verhuld terwijl zij, verdachte, wist, dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen 14 weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht aan verdachte in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat zij als moeder de zorg heeft over drie minderjarige kinderen. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met het tijdsverloop van drie jaren en dat voor die termijnoverschrijding geen enkele rechtvaardiging bestaat.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 41.848,70. Niet gebleken is van legale inkomsten van deze omvang en de herkomst van het geldbedrag blijft verhuld en daarom illegaal. Daar komt nog bij dat het witwassen van gelden een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer. Dat is de reden dat op het witwassen van een dergelijk bedrag in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gesteld.

De verdediging heeft aangevoerd dat er meerdere redenen zijn om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf, naast de ernst van het feit, ook rekening moeten houden met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.

De rechtbank ziet aanleiding om, in verband met de overschrijding van de redelijke termijn, de aan verdachte op te leggen straf te matigen met 10%. Echter, nu de verdediging het belangrijker vindt dat verdachte niet naar de gevangenis gaat en de rechtbank dat belang in dit geval wel ziet, zal de rechtbank die matiging mee laten wegen in haar oordeel om aan verdachte een andere sanctie op te leggen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in plaats van een korting op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te geven. Daar komt nog bij dat verdachte een blanco strafblad heeft en, zoals de verdediging ter zitting heeft aangevoerd, de dagelijkse zorg heeft voor drie minderjarige kinderen.

Op grond van dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte niet meer opportuun wordt geacht en dat met het opleggen van een alternatieve sanctie de overschrijding van de redelijke termijn is verdisconteerd.

De rechtbank acht het wel noodzakelijk dat aan verdachte een forse taakstraf wordt opgelegd van 200 uren en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden gezien als stok achter de deur, in die zin dat deze straf verdachte ervan zal weerhouden om zich in de toekomst opnieuw aan een dergelijk feit schuldig te maken.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Witwassen

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 200 uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100dagen;

Dit vonnis is gewezen door mr. Dekker, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2020.

Mrs. Dekker en Fleskens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9 Bijlage I

De tenlastelegging

Zij,

op of omstreeks 11 juli 2017,

te Kaatsheuvel, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,

althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,

immers heeft zij, verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s),

van enig(e) voorwerp(en), te weten:

een contant geldbedrag van (ongeveer) 41.848,70- euro,

althans van enig(e) voorwerp(en),

de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de

vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen

en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of

enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of

omgezet,

terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden,

dat dit/deze voorwerp(en),

onmiddellijk of middellijk,

afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;

art 420bis lid 1/ahf ond b Wetboek van Strafrecht

art 420quater Wetboek van Strafrecht

art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

10 Bijlage II

De bewijsmiddelen

Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 61241, genaamd “Aisne” van de FIOD – Belastingdienst, kantoor Rotterdam, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1247.

Het proces-verbaal van verdenking, pagina 266 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Onder leiding van de rechter-commissaris heeft op 11 juli 2017 een doorzoeking plaatsgevonden in en rond de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres] .

Daarbij zijn contante bedragen inbeslaggenomen, waaronder:

In de loods in een motorblok € 42.038,70

De kennisgeving van inbeslagname (KVI-009-02a), pagina 1076 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende dat op het adres [adres] een bedrag van € 41.848,70 in beslag werd genomen.

Het overzichts-PV, pagina 15 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Het in het motorblok aangetroffen geldbedrag bedraagt € 41.848,70.

Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 450 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

[naam 1] heeft een bijstandsuitkering genoten naar de norm van alleenstaande in de periode van 31 augustus 1995 tot 8 september 2008, van 14-09-2009 tot 30-11-2011 en van 07-11-2013 tot 02-11-2016. De uitkering werd op 30-11-2011 beëindigd in verband met vermogensoverschrijding.

De [instantie] heeft de woonwagen van [naam 1] , staande aan de [adres 2] opgekocht voor een bedrag van € 48.000. Daarnaast heeft [naam 1] een verhuiskostenvergoeding en een vertrekpremie van € 5.396, respectievelijk € 5.000 ontvangen.

Het geschrift, te weten een aanvraag bijstandsuitkering WWB van [naam 1] d.d. 21 november 2013, als bijlage gevoegd op pagina 878 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

In de aanvraag is door [naam 1] als reden vermeld:

“Heb geen inkomen. Heb woonwagen verkocht. Heb ik van geleefd. Geen geld meer, kan rekeningen niet betalen.”

De geschriften, te weten een brief van [verdachte] d.d. 22 december 2015 en twee van 3 januari 2016 , als bijlagen gevoegd op pagina’s 890, 891 en 893 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

“dat [verdachte] regelmatig geld heeft gestort omdat haar moeder niet in staat was rekening te betalen”, “dat haar moeder in de periode van 1 juni 2014 tot en met 11 oktober 2016 regelmatig bij [verdachte] heeft gegeten en dat [verdachte] ook kleine boodschappen voor haar moeder had gedaan omdat haar moeder niet voldoende geld op haar rekening had staan” en “dat [verdachte] geld naar haar moeder heeft overgemaakt omdat ze haar rekeningen niet kan betalen”.

Het geschrift, te weten een vragenbrief, gericht aan [bedrijf] , de heer [naam 2] , als bijlage gevoegd op pagina 894 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op nadere vragen van de belastingdienst is op die brief met pen ingevuld: Naar aanleiding van de vraag omtrent de aankoop van een VW Transporter en een privéstorting van € 12.009,= wordt in de kantlijn opgemerkt: “In 2011 20000 ontvangen van gemeente (van uitkering i.v.m. ontmanteling van kamp). hiervan o.a. VW gekocht. Deze weer verkocht op 11-4-16 voor 6000”.

Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 538 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Het geld in het motorblok van de loods dat is het geld van [medeverdachte 1] of zijn vriendin.

Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 538 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Het geld in het motorblok is van zijn vriendin, het is van haar en van haar moeder. Haar moeder is pas overleden. [medeverdachte 1] heeft het weggelegd volgens mij. Ze gingen de dag na de zoeking op vakantie en ze wilden het niet bij hun thuis laten liggen.

Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 442 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

Betreft eenvoudige kasopstelling en onderzoek naar de geldstromen van [medeverdachte 1] .

Er is jaarlijks 2012 t/m 2015 sprake van een negatieve kas, er zijn meer contante uitgaven gedaan dan via legale bron kan worden verantwoord.

Het proces-verbaal van verdenking, pagina 453 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

[verdachte] heeft sinds 1 juli 2011 een webwinkel onder de naam [naam 3] . Volgens de gegevens van de Belastingdienst was haar belastbaar inkomen:

in 2012 -3.971, in 2013 -2.408, in 2014 -4.929 en in 2015 -1.307.

[verdachte] heeft gedurende de onderzoeksperiode van 2011 tot en met 2015 toeslagen ontvangen van de Belastingdienst en de Sociale Verzekeringsbank (Zorgtoeslag Kind gebonden budget, Kinderbijslag en Huurtoeslag).

Het proces-verbaal van verhoor [naam 2] , pagina 522 van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:

[verdachte] heeft ooit in loondienst gewerkt bij een schoonmaakbedrijf. Zij heeft nooit een uitkering gehad. Ze leefde van het geld dat ze van [medeverdachte 1] kreeg omdat ze samen kinderen hebben. Ik weet niet hoeveel geld ze kreeg van [medeverdachte 1]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature