U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Steekwoorden; poging tot doodslag; ontvankelijkheidsverweer OvJ; gevangenisstraf

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02/700030-18

vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] ,

raadsman: mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juni 2019, waarbij de officier van justitie mr. L. van den Oever en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:

hij op of omstreeks 03 februari 2018 te Terneuzen

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met

een mes, in elk geval scherp voorwerp te steken/snijden in de borstkas en/of

hals en/of buik, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] ,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling

mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 03 februari 2018 te Terneuzen

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen

die [slachtoffer] meermalen met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp te

steken/snijden in de borstkas en/of hals en/of buik, in elk geval het lichaam

van die [slachtoffer] ,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een

veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 03 februari 2018 te Terneuzen

[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een mes, in elk

geval een scherp voorwerp te steken/snijden.

3 De voorvragen

3.1

De geldigheid van de dagvaarding

De dagvaarding is geldig.

3.2

De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank is bevoegd.

3.3

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman van verdachte heeft gewezen op een brief van de officier van justitie van 9 maart 2018, gericht aan aangever [slachtoffer] . Hierin is meegedeeld dat de zaak tegen de verdachte zal worden geseponeerd omdat uit politieonderzoek is gebleken dat er niet genoeg (wettig en overtuigend) bewijs is om een strafzaak tegen de verdachte te beginnen

Naar het oordeel van de rechtbank moet dit als een verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie worden opgevat. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging slechts plaats in uitzonderlijke gevallen. Zo'n geval doet zich voor wanneer het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat, terwijl bij de verdachte op grond van door het Openbaar Ministerie gedane - of aan deze toe te rekenen - toezeggingen, de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Voormelde sepotbrief is gericht aan de aangever en is dan ook niet op te vatten als een aan verdachte gedane ondubbelzinnige mededeling, die bij hem de gerechtvaardigde verwachting heeft mogen wekken dat hij niet zal worden vervolgd. Overigens is niet gebleken dat verdachte, eerder dan door kennisname van de voeging van de benadeelde partij, kennis heeft genomen van de aan aangever gerichte brief. Uit de behandeling ter terechtzitting blijkt evenmin dat verdachte en zijn raadsman er zelf op hebben vertrouwd dat verdachte niet verder zou worden vervolgd. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging. Ook voor het overige is officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

3.4

Schorsing der vervolging

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Zij acht niet bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer in verband met het ontbreken van de aanmerkelijke kans daartoe en verzoekt hem van het primair tenlastegelegde vrij te spreken.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in verband met het ontbreken van opzet op het doden van het slachtoffer respectievelijk het ontbreken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Het tweede subsidiair ten laste gelegde, de eenvoudige mishandeling, kan volgens de verdediging wel bewezen worden verklaard.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Primair

Aangezien verdachte ten aanzien van de feitelijkheden een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:

- de bekennende verklaring van verdachte;

- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer];

- de letselrapportage van [slachtoffer].

Bewijsoverwegingen

- Feitelijkheden

Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en de letselrapportage van aangever acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever meermalen met een mes heeft gestoken in de borstkas, de hals en de buik. Dat verdachte ook de hals van aangever heeft geraakt, blijkt uit voornoemde letselrapportage waarin wordt gerelateerd dat bij aangever een oppervlakkige snijwond in de hals is geconstateerd.

- Poging tot doodslag

De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van aangever– aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Verdachte heeft in het donker en onder invloed van alcohol terwijl hij geen bril meer op had stekende bewegingen met een mes gemaakt. Aangever is negen keer geraakt in de borst-, hals- en buikstreek. Hij heeft een beperkte klaplong links opgelopen waarvoor opname op de IC nodig was. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gericht naar de buik van aangever heeft gestoken. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij vitale organen in het lichaam van aangever zou raken als gevolg waarvan deze zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in deze kwetsbare streken van het menselijk lichaam dusdanige schade kan aanrichten ten gevolge waaraan een persoon kan komen te overlijden. De rechtbank acht verdachte derhalve schuldig aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 03 februari 2018 te Terneuzen

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om

[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen met

een mes te steken in de borstkas en

hals en buik,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van noodweer aan de zijde van verdachte. Verdachte heeft zich moet verdedigen tegen een aanval van een zeer onder invloed van alcohol verkerende aangever. Er is eerst met vuisten gevochten, maar toen dit niet hielp om de aanval af te wenden heeft aangever, in paniek, zijn mes getrokken. Verdachte heeft zich niet aan de aanval kunnen onttrekken, omdat hij dan [naam 2] , in de steek had moeten laten terwijl deze aangevallen werd door de veel grotere en sterkere [naam 3] . Voor zover het beroep op noodweer niet wordt gevolgd, omdat de messteken de redelijke grenzen van de verdediging hebben overschreven, wordt een beroep op noodweerexces gedaan.

5.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen. Nu geen sprake was van een noodweersituatie, is noodweerexces evenmin aan de orde.

5.3

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer pas kan slagen, indien sprake is van een noodzakelijke verdediging gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. De enkele vrees voor een dergelijke aanranding is echter onvoldoende. Het gebruikte verdedigingsmiddel moet proportioneel zijn in relatie tot de ernst van de aanranding.

De rechtbank dient allereerst te beoordelen of aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en een noodzaak tot verdediging. Verdachte heeft verklaard dat, na een eerder conflict in café [naam café] , er buiten wederom een confrontatie ontstond tussen aangever, hemzelf en [naam 2] . Er werd over en weer gescholden. Op een gegeven moment heeft aangever [naam 3] gebeld en verdachte en [naam 2] gemaand te blijven wachten. Toen [naam 3] , na vijf minuten, ter plaatse kwam, ontstond er direct een vechtpartij. Verdachte raakte op enig moment zijn bril kwijt, terwijl hij werd belaagd en geslagen. Hij heeft vervolgens zijn mes gepakt, het met twee handen uitgeklapt en gericht naar de buik van aangever gestoken. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel er wel sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte doordat aangever hem heeft belaagd en geslagen, er geen sprake was van een noodzaak tot verdediging. Verdachte heeft zichzelf in deze situatie gebracht door enige tijd te blijven wachten op de komst van de vriend van aangever, terwijl er eerder al een conflict was geweest. Verdachte had weg kunnen gaan. Vervolgens heeft verdachte zich niet aan de vechtpartij onttrokken terwijl hij hier tot tweemaal toe de kans had. Immers, verdachte heeft tijdens de vechtpartij de mogelijkheid gehad om het mes met twee handen uit te klappen en heeft kans gezien gericht naar de buik van aangever te steken.

Nu wegens het ontbreken van een noodzaak tot verdediging er geen sprake is van een noodweersituatie, kan een beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen.

Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn

strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van veertien weken, met aftrek van voorarrest.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de rol van aangever in het geheel en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Vormverzuim

De verdediging heeft aangevoerd dat strafvermindering moet volgen in verband met een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv . Er is nagelaten om het onderzoek naar de bewakingsbeelden van de [naam bank] tijdig uit te voeren en vervolgens is de bank pas benaderd op een moment dat aangenomen moest worden dat de beelden inmiddels niet meer beschikbaar waren. Verdachte is hierdoor in zijn verdedigingsbelang geschaad.

Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank overweegt dat per

e-mailbericht van 2 april 2019 door parketsecretaris mr. B.C.M.M. Hertog aan de raadsman is medegedeeld dat inmiddels was gebleken dat er geen beelden van de bank beschikbaar zijn waarop iets te zien is. De rechtbank leidt hieruit af dat is nagegaan of op de beelden iets over het ten laste gelegde feit te zien was en dit niet het geval was. Om die reden zijn de beelden dan ook niet toegevoegd aan het dossier. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.

Strafoverwegingen

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte is in het uitgaansleven op straat betrokken geraakt in een vechtpartij waarbij er over en weer tussen verschillende personen is geduwd en geslagen. Verdachte heeft zich hierop verweerd door met een mes, dat hij altijd bij zich draagt, stekende bewegingen te maken in de richting van aangever. Hierbij heeft verdachte aangever negenmaal geraakt in de borst-, hals- en buikstreek. Met dit handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer nog langere tijd last gehad van de gevolgen van dit feit. Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden in de nacht op straat zeer schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid tijdens het uitgaansleven. Poging tot doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven en rechtvaardigt dan ook een forse bestraffing.

Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het rapport van 21 maart 2019 van de reclassering wordt beschreven dat bij verdachte geen psychische problematiek wordt geconstateerd. Verder vermeldt de reclassering dat verdachte de indruk wekt zijn leven op betekenisvolle wijze in te richten. Zijn pro-sociale houding en het feit dat hij zich actief inzet voor scholing wordt als beschermende factor gezien. Door de reclassering wordt geen toezicht of interventies in het kader van een voorwaardelijke straf geadviseerd. Ook wordt meegenomen het strafblad van verdachte van 22 mei 2019 waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor het plegen van strafbare feite, alsmede zijn jonge leeftijd.

De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op het feit dat zij tot een andere, zwaardere, bewezenverklaring komt dan de officier van justitie in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, maar zal deze, mede gezien het eigen aandeel van aangever in het geheel, beperken tot twaalf maanden met aftrek van voorarrest.

Ondanks het feit dat de reclassering beschrijft dat er geen aanwijzingen zijn voor (structurele) problemen op het gebied van agressiebeheersing, waardoor zij de kans op recidive en letselschade als laag inschatten, ziet de rechtbank toch aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, en wel voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, op te leggen. Het feit is immers gepleegd onder invloed van alcohol, in de nachtelijke uren en in het uitgaansleven. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich met enige regelmaat begeeft in het uitgaansleven en daarbij alcohol drinkt. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient als stok achter de deur en moet verdachte ervan weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.099,- ter zake van materiële schade en € 6.500,- ter zake van immateriële schade.

De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een zekere mate van eigen schuld c.q. medeschuld van de benadeelde partij bij het onderhavige feit en acht de vordering daarmee niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

primair: poging tot doodslag;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij

- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;

Voorlopige hechtenis

- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Goedegebuur, voorzitter, mr. I.M. Josten en

mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juni 2019.

mrs. Goedegebuur en Mullers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de pagina’s uit het dossier van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer P2000-2018028271, doorgenummerd van 1 tot en met 104.

De bekennende verklaring van verdachtes afgelegd ter terechtzitting van 5 juni 2019.

Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 3 februari 2018, pagina’s 7 en 8.

De letselrapportage van [slachtoffer] , door [naam 1] van 3 februari 2018, pagina’s 11 en 12.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature