Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Diefstal en meerdere mishandelingen en doodsbedreigingen, gepleegd tegen politieagenten. Verdachte is niet gebaat bij een detentie, maar bij een behandeling tegen zijn verslaving. Straf: 90 dagen gev.straf met aftrek waarvan 86 dagen voorwaardelijk, bijzondere voorwaarden: meldplicht reclassering en ambulante behandeling + 90 uur taakstraf.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02/800204-18 + 02/800022-18 (vord. tul) + 02/800569-16 (vord. tul)

vonnis van de meervoudige kamer van 22 augustus 2019

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]

wonende te [adres]

raadsman mr. P. Van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2 De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:

1.

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Tilburg een tas (met daarin handschoenen en/of een vest en/of een telefoon en/of een fles Wodka), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] voornoemd,

gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 1] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of vervolgens/daarbij die [naam 1] voornoemd de woorden toe te voegen "Ik sla je kapot" en/of "Ik sla je helemaal total loss" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

art. 310 WvSr.

art. 312/1 WvSr.

en/of

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Tilburg [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen;

art. 300/1 WvSr.

2.

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Tilburg [naam 2] (ambtenaar werkzaam voor politie Zeeland Midden West Brabant) heeft mishandeld door die [naam 2] voornoemd meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het (boven-)lichaam te slaan en/of stompen en/of vervolgens daarbij die [naam 2] voornoemd om de nek en/of in een nekklem (vast) te pakken;

art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Tilburg [naam 3] (ambtanaar werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft mishandeld door die [naam 3] voornoemd (met kracht) in de binnenkant van zijn bovenbeen te knijpen;

art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

4.

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Tilburg [naam 5] en/of [naam 4] (beide werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 5] en/of [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak jullie alle twee wel" en/of "Als jij een dochter of een zus hebt dan vind ik ze en steek ik ze beiden in brand" en/of "Ik weet wie je bent, ik kom erachter waar je woont en dan maak ik jou af" en/of "Als je nu die handboeien niet losmaakt laat ik je zien wat ik allemaal kan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

5.

hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Tilburg [naam 2] (werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 2] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen "Ik bijt je nek eraf" en/of "Ik doe aan vechtsport, als ik je te pakken krijg dan maak ik je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, waarbij de officier van justitie ten aanzien van feit 1 de diefstal met geweld bewezen acht. Daarvan uitgaande kan wat de officier van justitie betreft het tweede deel van feit 1 (de mishandeling van [naam 1] ) worden gestreept. Hij baseert zich daarbij op de aangiftes, de verklaringen van verdachte en die van getuigen plus de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot deze feiten.

Bij feit 2 acht de officier van justitie bewezen dat verdachte [naam 2] om de nek heeft (vast)gepakt, maar niet in een nekklem.

Bij feit 4 acht de officier van justitie niet bewezen dat de door verdachte tegenover de verbalisanten [naam 5] en [naam 4] geuite woorden “Als jij een dochter of een zus hebt dan vind ik ze en steek ik ze beiden in brand” specifiek voor deze verbalisanten bedreigend waren.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld kan komen. Hij wijst er daarbij op dat de rechter-commissaris geen ernstige bezwaren voor diefstal met geweld heeft aangenomen en dat de aangifte van [naam 1] voor wat betreft de gestelde dreigende houding van verdachte niet gesteund wordt door de camerabeelden vanuit het [naam 6] en voor wat betreft het aantal malen dat verdachte hem geslagen zou hebben niet gesteund wordt door de getuigenverklaring van medewerkers van [naam 7] . Voorts wordt de verklaring van verdachte dat [naam 1] zijn portemonnee had gestolen, gesteund door de verklaring van [naam 8] , de medewerker van [naam 7] . De raadsman acht dan ook aannemelijk dat [naam 1] het geld van verdachte heeft gepakt en dat verdachte dat geld terug is gaan halen. Daardoor heeft bij verdachte “het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening” ontbroken, wat in de weg staat aan de bewezenverklaring van diefstal met geweld, aldus de raadsman. Dan kan nog wel de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling worden bewezen in die zin dat verdachte [naam 1] slechts eenmaal heeft geslagen. Subsidiair is de raadsman van mening dat in elk geval niet bewezen kan worden dat de telefoon en een vest zijn gestolen, omdat er te weinig bewijs is dat die spullen in de bewuste tas hebben gezeten.

Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich voor wat betreft een eventuele bewezenverklaring van het slechts eenmaal slaan tegen het bovenlichaam van [naam 2] . Nog los van het feit dat de raadsman in de ontstane situatie met [naam 2] niet direct een bewust vastpakken om de nek en in een nekklem pakken van [naam 2] ziet, leidt hij uit de aangifte van [naam 2] niet af dat hij pijn heeft gehad of letsel heeft ondervonden door die actie van verdachte, zodat verdachte van dat onderdeel zou moeten worden vrijgesproken.

Feit 3 wordt door verdachte ontkend. Het bewijs is grotendeels gebaseerd op de aangifte van [naam 3] . Er is geen zichtbaar letsel vastgesteld en er zijn geen getuigen die hebben gezien dat [naam 3] in zijn been is geknepen door verdachte. Voor dit feit vraagt de raadsman om vrijspraak.

Ten aanzien van feit 4 is de raadsman het eens met de officier van justitie dat het feit bewezen kan worden met uitzondering van de door de officier van justitie genoemde woorden.

Ten aanzien van feit 5 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Feit 1

[naam 1] heeft aangifte gedaan van diefstal en mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij met de hem goed bekende verdachte op 19 maart 2018 in het [naam 6] in Tilburg wat heeft gedronken. Verdachte heeft hem toen om 20 euro gevraagd, wat [naam 1] hem niet wilde geven. Verdachte is hem toen al dreigend achternagelopen en ze zijn in een andere gelegenheid beland. [naam 1] heeft verklaard dat hij daar door verdachte met zijn tot vuist gebalde rechterhand met kracht op zijn gezicht is geslagen, waarna het personeel tussenbeide kwam. Verdachte heeft toen kans gezien een tas van hem mee te nemen met daarin onder andere een paar handschoenen.

Verdachte heeft ter zitting verklaarddat hij op 19 maart 2018 een afspraak had met [naam 1] en dat er onenigheid is ontstaan omdat hij nog geld van hem tegoed had. Zij zijn bij de [naam 7] in Tilburg beland waar hij [naam 1] eenmaal heeft geslagen. Daarna heeft hij een tas meegenomen die niet van hem was en waar onder andere een fles wodka in zat.

De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte een tas heeft meegenomen die niet van hem was met daarin een fles wodka. Verdachte heeft ook niet betwist dat er handschoenen in die tas zaten. Wat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening betreft: het meenemen van een tas die niet je eigendom is, is wederrechtelijk. Dat [naam 1] wellicht eerder iets van verdachte heeft zou hebben afgepakt - zoals verdachte stelt - maakt dat niet anders. Het ging daarbij immers niet om die tas. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook wel degelijk sprake van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De diefstal van de tas met daarin handschoenen en wodka acht de rechtbank dan ook bewezen.

De rechtbank acht tevens bewezen dat verdachte [naam 1] met kracht in het gezicht heeft gestompt. Voor het meermalen slaan is onvoldoende bewijs, gelet op de getuigenverklaringen van de medewerkers van [naam 7] .

De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of verdachte met het door hem gebruikte geweld het oogmerk had om de diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Gebleken is dat [naam 1] en verdachte elkaar al langer kennen en ruzie hadden. Op enig moment is er een handgemeen ontstaan waarbij verdachte [naam 1] heeft gestompt en waarbij personeel van de [naam 7] tussenbeide is gekomen. In de commotie die daarbij ontstond heeft verdachte de tas gepakt en is met die tas vertrokken.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit onvoldoende verband tussen de diefstal en het geweld om te kunnen concluderen dat bij het stompen al het oogmerk bestond die tas weg te nemen. De rechtbank acht de diefstal met geweld daarom niet bewezen, maar wel bewezen zijn de diefstal en de mishandeling.

Feit 2

[naam 2] , hoofdagent bij de politie Zeeland-West-Brabant, heeft verklaard dat hij op 19 maart 2018 in Tilburg samen met zijn collega [naam 9] aanwezig was bij een autobrand toen twee verkeersregelaars naar hem toekwamen met de mededeling dat zij waren bedreigd door een man met een knotje. [naam 2] is achter die man aangegaan en heeft hem bij zijn arm gepakt waarna deze met zijn vuist een slaande beweging maakte naar zijn bovenlichaam. Hierdoor voelde [naam 2] een flinke pijn op zijn ribbenkast. Zijn collega [naam 10] heeft gezien dat verdachte plots een harde klap met gebalde vuist op de borst van collega [naam 2] gaf. De man werd door zijn collega [naam 5] ter plaatse ambtshalve herkend als [verdachte].

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met kracht op het lichaam van [naam 2] heeft geslagen waardoor deze pijn heeft ondervonden. Niet valt in te zien waarom getwijfeld moet worden aan de verklaringen van [naam 2] en zijn collega [naam 10] die beiden hebben verklaard dat verdachte met kracht heeft geslagen. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat het maken van een vuist meer past bij het scenario dat verdachte heeft gestompt dan dat hij met die vuist heeft geduwd, zoals hij ter zitting stelde.

Dat verdachte [naam 2] bij de nek heeft gepakt acht de rechtbank op zich voldoende aannemelijk. Nu echter niet is gebleken dat [naam 2] daardoor pijn of letsel heeft ondervonden en pijn of letsel hierdoor evenmin uit algemene ervaringsregels kan worden afgeleid, kan dit onderdeel niet bewezen worden verklaard.

Het verwijt dat verdachte [naam 2] in een nekklem heeft vastgepakt acht de rechtbank niet bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat [naam 2] heeft verklaard dat hij klem kwam nadat verdacht hem aan zijn nek naar zich toe trok. Uit deze verklaring kan onvoldoende worden afgeleid dat verdachte [naam 2] in een nekklem heeft vastgepakt.

De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte [naam 2] heeft mishandeld door hem met kracht te stompen.

Feit 3

[naam 3] , werkzaam als arrestantenwacht, heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 19 maart 2019 op het politiebureau in Tilburg. [naam 3] heeft verklaard dat hij die avond gevraagd werd mee te helpen een tegenwerkende verdachte uit de auto te halen. In de lift hielden [naam 3] en zijn collega [naam 5] verdachte staande. Op dat moment voelde [naam 3] dat de verdachte hem tussen zijn benen greep en in de binnenkant van zijn bovenbeen kneep waardoor hij pijn voelde.

Verbalisant [naam 5] zag dat verdachte zijn handen ter hoogte van de heup van [naam 3] had. Hij hoorde [naam 3] in de lift tegen verdachte zeggen: "Niet knijpen anders zal ik weer geweld gebruiken." of woorden van gelijke strekking.

De rechtbank ziet in de verklaring van [naam 5] dat hij [naam 3] heeft horen zeggen “niet knijpen” een aanwijzing dat er geknepen is. Ook de waarneming dat de hand van verdachte zich bevond ter hoogte van de heup van [naam 3] ziet de rechtbank als steunbewijs, omdat [naam 3] zegt geknepen te zijn op ongeveer dezelfde hoogte. De aangifte vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de overige bewijsmiddelen en acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.

Feit 4

[naam 5] en [naam 4] , beiden hoofdagent bij de politie Zeeland West Brabant, hebben op 19 maart 2019 collega’s geassisteerd bij het transporteren van verdachte naar het cellencomplex in Tilburg. Zij hoorden dat verdachte tegen hen zei: ”Jullie zijn een stelletje kankerflikkers, ik pak jullie alle twee wel.”

Verbalisant [naam 5] hoorde dat de verdachte zei: “Ik weet wie je bent, ik kom er achter waar je woont en dan maak ik jou af. Als je nu die handboeien los maakt dan laat ik je zien wat ik allemaal kan.”

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij die gelegenheid volop heeft gescholden maar niet meer weet wat hij precies gezegd heeft, maar dat het goed kan dat het bedreigend is overgekomen.

De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen: "Ik pak jullie alle twee wel”, "ik weet wie je bent, ik kom erachter waar je woont en dan maak ik jou af" en "als je nu die handboeien losmaakt laat ik je zien wat ik allemaal kan", bedreigingen vormen met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling. Gelet op de eensluidende verklaringen van verbalisanten en het feit dat verdachte erkent dat het goed kan zijn dat hij woorden met een dergelijke strekking heeft gezegd, acht de rechtbank deze bedreiging wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank constateert dat anders dan [naam 5] heeft verklaard, in de tenlastelegging staat: ”als je nu die handboeien niet losmaakt”. Mede omdat dit naar het oordeel van de rechtbank niet van invloed is op het bedreigende karakter van de opmerking in zijn geheel ziet de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving.

Voor zover ten laste is gelegd dat verdachte [naam 5] heeft bedreigd door tegen hem te zeggen:

“Als jij een dochter of een zus hebt dan vind ik ze en steek ik ze beiden in de brand”, overweegt de rechtbank het volgende.

In de uitspraak van de Hoge Raad van 25 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BO3400) is overwogen dat een bedreiging niet tegen de betrokkene zelf te behoeft zijn gericht om strafbaar te zijn, maar ook kan bestaan uit het in het vooruitzicht stellen van een misdrijf tegen een derde. De Hoge Raad stelt daarbij wel als eis dat die bedreiging van zodanige aard moet zijn dat de inbreuk op de persoonlijke vrijheid door die bedreiging vergelijkbaar is met een bedreiging die op hemzelf betrekking zou hebben gehad. Niet is gebleken dat [naam 5] een dochter of een zus heeft en uit zijn aangifte blijkt evenmin dat deze bedreiging op andere wijze bedreigend voor hem is geweest. De rechtbank acht dit onderdeel van de tenlastelegging daarom niet bewezen.

Feit 5

Hoofdagent [naam 2] , hoofdagent bij de politie Zeeland-West-Brabant, heeft verklaard dat hij tijdens de hiervoor onder feit 2 besproken mishandeling door verdachte op 19 maart 2019 verdachte hoorde zeggen: "Ik bijt je nek er af" en "Ik doe vechtsport, als ik je te pakken krijg dan maak ik je dood!" [naam 2] heeft naar aanleiding daarvan aangifte gedaan van bedreiging.

Nu verdachte dit feit heeft bekend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam 2] heeft bedreigd door hem de hiervoor genoemde woorden toe te voegen.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

op 19 maart 2018 te Tilburg een tas (met daarin handschoenen en een fles Wodka), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen

en

op 19 maart 2018 te Tilburg [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] met kracht in het gezicht te stompen;

2.

op 19 maart 2018 te Tilburg [naam 2] (ambtenaar werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft mishandeld door die [naam 2] met kracht tegen het bovenlichaam te stompen;

3.

op 19 maart 2018 te Tilburg [naam 3] (ambtenaar werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft mishandeld door die [naam 3] in de binnenkant van zijn bovenbeen te knijpen;

4.

op 19 maart 2018 te Tilburg [naam 5] en [naam 4] (beiden werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 5] en/of [naam 4] dreigend de woorden toe te voegen "Ik pak jullie alle twee wel" en "Ik weet wie je bent, ik kom erachter waar je woont en dan maak ik jou af" en "Als je nu die handboeien losmaakt laat ik je zien wat ik allemaal kan";

5.

op 19 maart 2018 te Tilburg [naam 2] (werkzaam voor politie Zeeland West Brabant) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik bijt je nek eraf" en "Ik doe aan vechtsport, als ik je te pakken krijg dan maak ik je dood".

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Daarbij merkt de rechtbank op dat het bij de feiten 2 en 3 weliswaar gaat om mishandeling van politieambtenaren, maar dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat zij zijn mishandeld gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Dat betekent dat die mogelijk verzwarende omstandigheid niet kan worden gekwalificeerd.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden die genoemd worden in het rapport van de reclassering van 6 juni 2019.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsman is van mening dat de eis van de officier van justitie gematigd dient te worden, gelet op het feit dat:

- hij de diefstal met geweld niet bewezen acht,

- de feiten alle op één dag zijn gepleegd,

- artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is,

- verdachte al door de rechter-commissaris is geschorst uit zijn voorlopige hechtenis,

- de feiten al bijna anderhalf jaar geleden zijn gepleegd;

- verdachte in de kern gemotiveerd is om van zijn middelenverslaving af te komen

- de reclassering heeft aangegeven dat verdachte niet gebaat is bij een detentie.

De raadsman pleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering die adviseert in het rapport van 6 juni 2019, met daarnaast een taakstraf, die korter zou moeten zijn dan de geëiste 240 uur, gelet op het feit dat verdachte nog 180 uur taakstraf moet verrichten in verband met eerdere veroordelingen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van één avond schuldig gemaakt aan een reeks misdrijven.

Hij heeft een kennis waarmee hij onenigheid had bestolen en mishandeld en heeft daarbij geen respect getoond voor diens lijf of goed.

Nadat verdachte zich tegoed had gedaan aan de daarbij gestolen fles wodka heeft hij, toen hij door de politie werd aangesproken, zich totaal laten gaan en zijn onlustgevoelens afgereageerd op meerdere politieagenten, die hij heeft bedreigd en mishandeld, terwijl zij gewoon hun werk deden.

De rechtbank tilt zwaar aan geweld en bedreiging tegen gezagsdragers. Volgens de landelijk vastgestelde oriëntatiepunten straftoemeting volgt een hogere straf indien mishandeling is gericht tegen bijvoorbeeld een politieagent.

Daarnaast houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij vanaf zijn zestiende jaar veelvuldig in aanraking is geweest met justitie. De veroordelingen hebben net zoals deze feiten overwegend betrekking op agressie- en vermogensdelicten.

Uit het reclasseringsrapport van 6 juni 2019 blijkt dat met name het middelengebruik van verdachte de kans op recidive verhoogt. Verdachte staat vanaf begin 2018 onder reclasseringstoezicht. Hij heeft ondersteuning van Zorggroep Triade en van een bewindvoerder. Daarnaast heeft hij dagbesteding in de vorm van werk met behoud van uitkering. Verdachte houdt zich in het algemeen goed aan de afspraken met de reclassering en de begeleiders van Triade. Verdachte is op 1 juni 2019 verhuisd naar een studio, waar hij anders dan voorheen niet te maken heeft met een negatief sociaal netwerk. De reclassering verwacht dat die verhuizing een positieve invloed zal hebben.

Bij brief van 17 juli 2019 heeft de reclassering gevraagd het reclasseringstoezicht voort te kunnen zetten omdat verdachte geen baat heeft bij een detentie. Hierdoor zal hij zijn woning en uitkering verliezen. Verdachte is gemotiveerd en erkent dat hij op eigen kracht niet van zijn verslaving af kan komen. Een klinische behandeling ziet hij echter niet zitten.

De rechtbank stelt vast dat verdachte pogingen doet om op de goede weg te blijven, maar constateert ook dat hij daarbij hulp nodig heeft. Zij acht de door de reclassering geadviseerde voortzetting van het reclasseringstoezicht van belang om ervoor te zorgen dat het recidiverisico zo laag mogelijk is. Daarbij acht de rechtbank tevens noodzakelijk dat verdachte zich laat behandelen voor zijn verslaving. Dit gaat om ambulante behandeling, maar indien de reclassering het bij een terugval noodzakelijk acht kan ook een kortdurende klinische opname in een zorginstelling voor maximaal 7 weken volgen.

De eis van de officier van justitie komt er op neer dat verdachte twee maanden in detentie moet verblijven. Daarbij is uitgegaan van een diefstal met geweld die de rechtbank niet bewezen heeft geacht. Nu de rechtbank uitgaat van strafbare feiten waarvoor volgens de oriëntatiepunten van het LOVS lagere straffen geïndiceerd zijn, zal de rechtbank mede gelet op zijn persoonlijke omstandigheden verdachte niet meer terug naar de gevangenis sturen. Naast een taakstraf van 90 uur en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het voorarrest (4 dagen) zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 86 dagen opleggen onder de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Op die manier hoopt de rechtbank verdachte op het juiste pad te houden en wordt recht gedaan aan de ernst van de feiten. Daarmee is de maatschappij meer gebaat dan met een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7 De benadeelde partijen

7.1

[naam 5] en [naam 4]

De benadeelde partijen [naam 5] en [naam 4] , beiden hoofagent van politie, vorderen beiden een schadevergoeding van € 150,= voor feit 4. Zij vermelden in hun vordering immateriële schade te hebben geleden doordat zij in goede naam en eer zijn aangerand door de woorden van verdachte.

De rechtbank leidt uit deze onderbouwing van de schade af dat [naam 5] en [naam 4] zich als agenten beledigd voelden. Belediging is echter niet ten laste gelegd. Een onderbouwing voor schade ontstaan door de bewezen verklaarde verbale bedreiging van [naam 5] en [naam 4] ontbreekt. Er is dus niet gebleken van een relatie tussen de geclaimde schade en het bewezen verklaarde feit. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partijen [naam 5] en [naam 4] niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.

7.2

[naam 2]

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 200,= voor feit 2.

De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit 2 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8 De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1

parketnummer 02/800022-18

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 5 februari 2018 onder parketnummer 02/800022-18 ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank constateert dat zich in het dossier een “aantekening mondeling vonnis” bevindt van de politierechter in de rechtbank Limburg van 17 juni 2019, waaruit blijkt dat de politierechter de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden heeft bevolen, waarbij deze is omgezet in een werkstraf van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis indien [verdachte] deze taakstraf niet naar behoren verricht.

De raadsman heeft meegedeeld dat deze uitspraak inmiddels onherroepelijk is.

Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.

8.2

parketnummer 02/800569-16

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 8 september 2016 onder parketnummer 02/800569-16 ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank stelt vast dat de proeftijd is verstreken op 7 oktober 2018 en dat de vordering van de officier van justitie d.d. 12 juli 2019 niet binnen drie maanden na het beëindigen van die proeftijd is ingediend. De officier van justitie dient derhalve ook in deze vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: diefstal en mishandeling;

feiten 2 en 3: mishandeling;

feit 4: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;

feit 5: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- stelt als bijzondere voorwaarden:

* dat verdachte zich uiterlijk 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij zijn toezichthouder van de reclassering en zich daarna zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en aan de afspraken die de reclassering met hem maakt;

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt onder behandeling zal stellen van Radix ambulante forensische (verslavings)zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich dient te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling waarvan het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn;

* dat verdachte zich, indien de reclassering bij een terugval het noodzakelijk acht om een indicatiestelling aan te vragen voor een kortdurende klinische opname en als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, gedurende maximaal 7 weken, laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing;

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;

- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 90 uren;

- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen;

Vordering tenuitvoerlegging

- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken onder de parketnummers 02/800022-18 en 02/800569-16;

Benadeelde partijen

- verklaart de benadeelde partijen [naam 5] en [naam 4] niet-ontvankelijk in hun vordering;

- veroordeelt de benadeelde partijen [naam 5] en [naam 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 200,= ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 2), € 200,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 19 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van Bergen, voorzitter, mr. Breeman en mr. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 augustus 2019.

Mr. Van Bergen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met nummer 6535073 van Politie Zeeland - West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 47.

Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , pagina 7 en 8.

De verklaring van verdachte ter zitting van 8 augustus 2019.

Het proces-verbaal van aangifte, pagina 13 en 14.

Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 31.

Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 29.

Het proces-verbaal van aangifte, pagina 16 en 17.

Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 30.

Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 29 en 30.

De verklaring van verdachte ter zitting van 8 augustus 2019.

Het proces-verbaal van aangifte, pagina 13 en 14.

De verklaring van verdachte ter zitting van 8 augustus 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature