Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 17/8220 en 17/8221

uitspraak van 4 april 2019

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 14 november 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen:

- de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.282 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.713 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.36.01);

- de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) naar een bijdrage-inkomen van € 21.380 (aanslagnummer [aanslagnummer] W.36.01.4); en

- de gelijktijdig met voornoemde aanslagen in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019 te Eindhoven.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, mr. F. van Toorn, verbonden aan Dirkzwager Advocaten te Arnhem, en van [gemachtigde Interpolis/Achmea] , verbonden aan Interpolis, onderdeel van Achmea Schadeverzekeringen N.V., te Apeldoorn, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen gegrond;

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

vermindert de aanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.972, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag;

vermindert de aanslag ZVW 2013 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.070;

vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.024;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Op 7 augustus 2012 is belanghebbende betrokken geraakt bij een ongeval ten gevolge waarvan hij lichamelijk letsel aan zijn rechter voet, enkel en been heeft opgelopen. Een werknemer van [bedrijf ] (hierna: [bedrijf ] ) te [vestigingsplaats] heeft het ongeval veroorzaakt. [bedrijf ] was tegen de gevolgen van het ongeval verzekerd bij Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Achmea). Achmea heeft de aansprakelijkheid erkend.

2.2.

Ten tijde van het ongeval dreef belanghebbende voor eigen rekening een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “ [eenmanszaak] ”. De activiteiten van de onderneming bestonden uit onderhoud, APK keuring en in- en verkoop van auto’s. Het ongeval heeft plaatsgevonden op het bedrijfsterrein van de onderneming van belanghebbende.

2.3.

Vooruitlopend op een definitieve schaderegeling heeft Achmea vanaf 2012 (voorschot)betalingen op de uiteindelijk uit te keren schadeloosstelling verstrekt. Het betreft de volgende (voorschot)betalingen:

16 augustus 2012

1.000

13 november 2012

12.500

4 april 2013

5.000

19 april 2013

5.000

13 december 2013

9.000

Totaal

32.500

2.4.

Vanwege onduidelijkheid ten aanzien van de ongeval-gerelateerde klachten van belanghebbende en de schadeomvang, hebben belanghebbende en Achmea onder begeleiding van een in opdracht van Achmea ingeschakelde schaderegelaar, de heer [schaderegelaar] , een regeling getroffen ter finale afwikkeling van de schadeclaim. Een afschrift van het rapport van de heer [schaderegelaar] , gedateerd 16 juli 2014, behoort tot de gedingstukken (bijlage 13 bij het beroepschrift). Op 25 september 2014 heeft belanghebbende een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Achmea heeft belanghebbende een schadevergoeding van € 132.500 verleend voor geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade, onder aftrek van de reeds verstrekte (voorschot)betalingen.

2.5.

Eveneens op 25 september 2014 is belanghebbende door ondertekening een belastinggarantie overeengekomen met Achmea. Deze belastinggarantie heeft uitsluitend betrekking op de eventuele belastbaarheid van de schadevergoeding in box 1. Op grond van de belastinggarantie neemt Achmea de (eventuele) over de schadevergoeding verschuldigde IB/PVV voor haar rekening.

2.6.

Op 7 oktober 2014 heeft Achmea een slotuitkering van € 100.000 betaald aan belanghebbende.

2.7.

Over de periode 10 juli 2015 tot en met 31 december 2015 heeft belanghebbende een uitkering ontvangen uit hoofde van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze is met ingang van 1 januari 2016 gestopt.

2.8.

Op 2 maart 2015 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV en ZVW 2013 gedaan, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.098 negatief, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.713 en een bijdrage-inkomen van nihil. Daarbij heeft belanghebbende ten aanzien van de schadevergoeding geen belastbaar inkomen in aanmerking genomen.

2.9.

Met dagtekening 11 mei 2017 heeft de inspecteur de in geschil zijnde aanslagen opgelegd. De aanslag IB/PVV 2013 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.282 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.713. Naar de rechtbank uit de stukken afleidt is het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) als volgt berekend:

Winst voor ondernemersaftrek

6.920

Bij: correctie schadevergoeding

32.500

Subtotaal

39.420

Af: zelfstandigenaftrek 2013

-/- 7.280

Af: zelfstandigenaftrek voorgaande jaren

-/- 7.280

Subtotaal

24.860

Af: MKB-winstvrijstelling (14%)

-/- 3.480

Belastbare winst

21.380

Af: premies AOV

-/- 4.098

Belastbaar inkomen box 1

17.282

De aanslag ZVW 2013 is opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 21.380.

2.10.

In geschil is of de schadevergoeding terecht en tot het juiste bedrag door de inspecteur in de grondslag voor de heffing van IB/PVV en ZVW over het jaar 2013 is betrokken.

Vooraf

2.11.

Het onderhavige geschil heeft betrekking op het kalenderjaar 2013. Ter zitting is komen vast te staan dat de voorschotbetalingen en de slotuitkering tezamen de totale schadevergoeding vormen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de schadevergoeding als geheel te beoordelen en vervolgens te bepalen welke gevolgen dat heeft voor de onderhavige aanslagen.

In dat verband merkt de rechtbank ook op dat de onderhavige procedure betrekking heeft op het kalenderjaar 2013 en dat tegen de aanslagen met betrekking tot het jaar 2014 geen beroep aanhangig is gemaakt. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de uitkomst van deze procedure van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot de aanslagen over het kalenderjaar 2014.

Voorts merkt de rechtbank op dat de inspecteur ter zitting heeft verklaard dat ten onrechte het totaal van de voorschotbetalingen over 2012 en 2013, zijnde € 32.500, in de onderhavige aanslagen zijn verwerkt. Dat had maximaal € 19.000 moeten zijn en de beroepen zijn reeds om die reden gegrond.

Immateriële schade

2.12.

Belanghebbende heeft gesteld dat de schadevergoeding voor een deel, namelijk voor een bedrag van € 15.000, een onbelaste vergoeding van immateriële schade betreft. Belanghebbende heeft daarbij verwezen naar stukken van Achmea. Het bedrag van € 15.000 betreft volgens Achmea een vergoeding voor ondergaan leed en gederfde levensvreugde (zie bijlage 5 bij het beroepschrift). Het bedrag is volgens Achmea tot stand gekomen aan de hand van het smartengeldboek en precedentvergelijking (de rechter); er is geen smartengeldformule toegepast (bijlage 11 bij het beroepschrift).

2.13.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre sprake is van immateriële schade. De inspecteur wijst daarbij op de omstandigheid dat een nadere onderbouwing van de gestelde immateriële schade en de omvang daarvan, zoals de verklaring van een psycholoog, ontbreekt.

2.14.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van het ongeval immateriële schade heeft geleden. Aan het kwantificeren van immateriële schade kan naar zijn aard geen rekenkundige formule ten grondslag liggen. De rechtbank acht het door Achmea genoemde en door belanghebbende gevolgde bedrag van € 15.000 voor geleden en nog te lijden immateriële schade redelijk en billijk. Niet in geschil is dat een vergoeding voor immateriële schade onbelast is.

Vermogensschade

2.15.

Belanghebbende heeft gesteld dat een gedeelte van de schadevergoeding betrekking heeft op de onbelaste vergoeding van geleden en nog te lijden vermogensschade. Volgens belanghebbende heeft hij materiële schade geleden en medische kosten gemaakt en is bij het sluiten van de overeenkomst ook rekening gehouden met mogelijke toekomstige vermogensschade. Nu ook rekening is gehouden met mogelijke toekomstige vermogensschade, is het bedrag aan vermogensschade volgens belanghebbende niet exact te berekenen. Achmea heeft de geleden en nog te lijden vermogensschade op basis van ervaringsregels geschat op, in totaal, € 7.500.

2.16.

De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende met onderliggende stukken en berekeningen aannemelijk dient te maken dat hij vermogensschade heeft geleden en, zo ja, tot welk bedrag. Aangezien belanghebbende dat heeft nagelaten, kan het bedrag volgens de inspecteur niet in aanmerking worden genomen als onbelaste vermogensschade.

2.17.

De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende ten gevolge van het ongeval vermogensschade heeft geleden. Uit de gedingstukken blijkt immers dat belanghebbende medische behandelingen heeft ondergaan waarvoor kosten moeten worden gemaakt. Belanghebbende heeft echter niet de omvang van de vermogensschade aannemelijk gemaakt. Alles afwegende acht de rechtbank een bedrag van € 5.000 voor geleden en nog te lijden vermogensschade redelijk. Niet in geschil is dat een vergoeding voor geleden en nog te lijden vermogensschade onbelast is.

Huishoudelijke hulp

2.18.

Belanghebbende heeft gesteld dat de schadevergoeding voor een deel, namelijk voor een bedrag van € 10.000, een onbelaste vergoeding van kosten voor huishoudelijke hulp betreft. Belanghebbende heeft verwezen naar stukken van Achmea. Volgens Achmea betreft deze schadepost gemaakte en nog te maken kosten in het huis: activiteiten binnen het gezin, die door de gezinsleden worden opgevangen.

2.19.

De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende heeft nagelaten met onderliggende stukken en berekeningen aannemelijk te maken dat hij dergelijke schade heeft geleden en, zo ja, tot welk bedrag.

2.20.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat kosten zijn gemaakt voor huishoudelijke hulp. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten dat belanghebbende kosten voor huishoudelijke hulp heeft gemaakt dan wel zal maken. Daar komt bij dat [gemachtigde Interpolis/Achmea] (voornoemd) tijdens het hoorgesprek heeft verklaard dat in het onderhavige geval geen gebruik gemaakt is van de richtlijnen van de Letselschaderaad en dat het bedrag is geschat (bijlage 11 bij het beroepschrift). De gevolgen daarvan dienen voor rekening van belanghebbende te blijven.

Verlies aan zelfwerkzaamheid

2.21.

Belanghebbende heeft gesteld dat de schadevergoeding voor een deel een onbelaste vergoeding van schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid betreft. Belanghebbende heeft verwezen naar stukken van Achmea. Doordat belanghebbende door letsel ten gevolge van het ongeval niet meer (volledig) in staat is werkzaamheden uit te voeren in en om zijn eigen woning en tuin, bijvoorbeeld het onvermogen om na het ongeval nog zelf schilderwerkzaamheden aan de woning uit te voeren, is hij voor die werkzaamheden aangewezen op derden. De daarmee verband houdende schade die belanghebbende heeft geleden en nog zal lijden is door Achmea geschat op € 10.000.

2.22.

De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende heeft nagelaten met onderliggende stukken en berekeningen aannemelijk te maken dat hij dergelijke schade heeft geleden en, zo ja, tot welk bedrag.

2.23.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat kosten zijn gemaakt wegens verlies aan zelfwerkzaamheid. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting geen aanknopingspunten dat belanghebbende dergelijke schade heeft geleden dan wel zal lijden.

Verlies van arbeidsvermogen dan wel gederfd en te derven inkomen

2.24.

Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar stukken van Achmea, gesteld dat de schadevergoeding voor een deel, namelijk voor een bedrag van € 90.000, een onbelaste vergoeding van verlies van arbeidsvermogen betreft. De inspecteur heeft gesteld dat het verlies van arbeidsvermogen niet blijvend is maar tijdelijk en om die reden belast is.

2.25.

Bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de schadevergoeding onbelast is, dient de rechtbank het karakter te onderzoeken van de vergoeding zoals deze is verstrekt (Hoge Raad 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9498). In dat kader dient de rechtbank de vraag te beantwoorden in hoeverre de schadevergoeding is toegekend ter zake van teloor zijn gegaan van de mogelijkheid voor belanghebbende om auto’s te onderhouden, keuren en verhandelen. Daarvan is sprake ingeval van blijvende arbeidsongeschiktheid, meer specifiek bij het voorgoed niet meer, volledig dan wel gedeeltelijk, in staat zijn om de oorspronkelijke onderneming uit te oefenen. Op belanghebbende, als meest gerede partij om daaromtrent helderheid te verschaffen, rust de last aannemelijk te maken dàt en in hoeverre sprake is van (enige mate van) blijvende arbeidsongeschiktheid.

2.26.

Belanghebbende heeft primair gesteld dat het ongeval los staat van zijn ondernemersactiviteiten waardoor de schadevergoeding persoonsgebonden is en geen causaal verband heeft met deze bron van inkomen en dat het onderscheid tussen blijvende en tijdelijke arbeidsongeschiktheid daarom niet relevant is. Dit standpunt vindt, gelet op hetgeen is overwogen in 2.25 geen steun in het recht.

2.27.

Subsidiair heeft belanghebbende gesteld dat sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid, hetgeen volgens hem blijkt uit de voorhanden zijnde medische informatie omtrent zijn klachten. Zo heeft de verzekeringsarts in zijn medisch advies van 25 mei 2013 geschreven dat er weliswaar een verbetering is, maar dat er nog wel bewegingsbeperkingen en pijnklachten bestaan aan de voet van belanghebbende na zwaar belasten (bijlage 12 bij het beroepschrift). Voorts heeft de fysiotherapeut in zijn brief van 15 april 2013 geschreven dat de voet van belanghebbende stijf blijft na werkzaamheden (bijlage 12 bij het beroepschrift). De in opdracht van Achmea ingeschakelde schaderegelaar heeft in zijn rapport van 16 juli 2014 geschreven dat belanghebbende zijn werkzaamheden per maart 2013 volledig heeft hervat, maar dat er wel sprake is van tempoverlies en dat hij zaken moet doorschuiven naar zijn enige werknemer; bovendien zijn per september 2013 de klachten toegenomen (bijlage 13 bij het beroepschrift). Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij nog steeds moeite heeft met lopen en staan, hetgeen hem belemmert in zijn werkzaamheden en hem ertoe heeft genoodzaakt in 2018 een (tweede) werknemer aan te stellen, en dat hij met zijn verzekeringsmaatschappij nog steeds in onderhandeling is over de vraag of de door hem gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering (opnieuw) tot uitkering dient te komen. Daarover loopt nog een separate procedure. De ontvangen schadevergoeding vloeit geheel voort uit deze blijvende arbeidsongeschiktheid, aldus belanghebbende.

2.28.

De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende geen medisch dossier van zijn behandela(a)r(en) heeft verstrekt en dat er geen arbeidsdeskundig onderzoek aanwezig is. Volgens de inspecteur valt niet uit te sluiten dat de door belanghebbende gepresenteerde klachten, waarvan de aanwezigheid niet vaststaat, een relatie hebben met de kluswerkzaamheden aan zijn boerderij in plaats van met het ongeval. Gezien de beperkte duur van de uitkering uit de door hem gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering die belanghebbende in 2015 heeft ontvangen (10 juli 2015 tot en met 31 december 2015; € 6.303), kan volgens de inspecteur worden geconcludeerd dat geen sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid. Ook uit de hoogte van de omzet en de loonkosten van belanghebbendes onderneming over de jaren 2010 tot en met 2016 kan volgens de inspecteur niet worden geconcludeerd dat sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid; de inspecteur heeft de (netto) omzet en de loonkosten van de onderneming over de jaren 2010 tot en met 2016 afgeleid uit de aangiften IB/PVV en ZVW en als volgt weergegeven:

omzet

loonkosten

2010

215.326

4.684

2011

219.690

15.912

2012

189.269

16.136

2013

278.655

17.513

2014

178.950

21.044

2015

281.003

24.869

2016

281.878

28.125

2.29.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van enige blijvende arbeidsongeschiktheid. Redengevend voor dat oordeel is dat belanghebbende geloofwaardig heeft verklaard dat hij nog steeds moeite heeft met lopen en staan en dat hem dit belemmert bij het verrichten van zijn werkzaamheden in het kader van zijn onderneming. Belanghebbende heeft voorts onweersproken verklaard dat hij nog steeds in onderhandeling is met de verzekeringsmaatschappij over de vraag of zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering tot uitkering dient te komen. Naar het oordeel van de rechtbank worden deze verklaringen ondersteund door de tot het geding behorende stukken (zie 2.27). De door de inspecteur ingebrachte cijfers ten aanzien van de omzet en de loonkosten van de onderneming van belanghebbende leiden niet tot een ander oordeel. Gelet op de stijging van de loonkosten acht de rechtbank het aannemelijk dat de inzet van de werknemer(s) méér omvat dan de compensatie van het (tijdelijke/blijvende) verlies aan arbeidskracht bij belanghebbende en dat sprake is van uitbreiding van de ondernemingsactiviteiten.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij volledig arbeidsongeschikt is; belanghebbende is immers in de loop van 2013 weer werkzaamheden gaan verrichten voor zijn onderneming. Evenmin is aannemelijk geworden dat de schadevergoeding uitsluitend samenhangt met de gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid.

Alles afwegende acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende bij het verrichten van zijn werkzaamheden wordt beperkt door het letsel ten gevolge van het ongeval, in die zin dat sprake is van tempoverlies en dat hij zaken moet doorschuiven naar zijn werknemer(s). De rechtbank stelt de vergoeding voor blijvend verlies van arbeidskracht in goede justitie vast op € 10.000.

Conclusie

2.30.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat van de totale schadevergoeding van € 132.500 een gedeelte ten bedrage van € 30.000 als onbelast kan worden aangemerkt. Betreffende de schadevergoeding is de verhouding “onbelast : belast” derhalve “22,64 : 77,36”.

2.31.

Niet in geschil is dat belanghebbende de in 2013 ontvangen voorschotbetalingen ten bedrage van € 19.000 (zie 2.3) onder algemene titel heeft verkregen, zodat die niet aan een specifieke schadecomponent kunnen worden toegerekend. Gelet daarop zal de rechtbank de in 2.30 bedoelde verhouding toepassen op het bedrag van € 19.000. Dat leidt tot de conclusie dat van de in 2013 ontvangen bedragen een gedeelte van € 4.302 onbelast is en een gedeelte van € 14.698 belast.

2.32.

Met inachtneming van het voorgaande dient de aanslag IB/PVV 2013 te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.972, met handhaving van het vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij als volgt bepaald:

Winst voor ondernemersaftrek

6.920

Bij: correctie schadevergoeding

14.698

Subtotaal

21.618

Af: zelfstandigenaftrek 2013

-/- 7.280

Af: zelfstandigenaftrek voorgaande jaren

-/- 7.280

Subtotaal

7.058

Af: MKB-winstvrijstelling (14%)

-/- 988

Belastbare winst

6.070

Af: premies AOV

-/- 4.098

Belastbaar inkomen box 1

1.972

De aanslag ZVW 2013 dient te worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.070.

2.33.

Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen gegrond verklaard.

2.34.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Partijen hebben te dier zake ter zitting overeenstemming bereikt over een bedrag van € 1.024. De rechtbank acht deze vergoeding redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase ziet de rechtbank geen aanleiding, nu belanghebbende niet om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, zoals op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb is vereist.

Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2019 door M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR ).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature