Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Art. 25, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen

Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV en een aanslag ZVW opgelegd, gebaseerd op een door de inspecteur gemaakte kasopstelling. De inspecteur maakt aannemelijk dat belanghebbende voor het onderhavige jaar een bedrag van tenminste € 27.725 niet als inkomen heeft aangegeven. Daardoor is de vereiste aangifte niet gedaan. De bewijslast is terecht omgekeerd en verzwaard. De aanslagen berusten op een redelijke en niet willekeurige schatting. De aanslag ZVW wordt verminderd tot het maximum. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de aanslagen voor het overige te hoog zijn vastgesteld. Onvoldoende is de strafrechter het wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met het (tezamen met anderen) telen en bewerken van hennep op een lager bedrag heeft vastgesteld. De boete wegens (voorwaardelijk) opzet is ook terecht opgelegd, maar wordt wel verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 17/3024 en 17/3025

uitspraak van 20 december 2018

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.36.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.875. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd ten bedrage van € 8.037 en een bedrag van € 1.273 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer] .W.36.01.4) inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 38.875. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 173 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 13 maart 2017 de in 1.1 en 1.2 vermelde aanslagen en beschikkingen gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 april 2017, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2017, beroep ingesteld. In verband met de samenhang van de onderhavige twee beroepen en het beroep van belanghebbende met zaaknummer 17/3023, is voor deze drie zaken samen slechts éénmaal griffierecht geheven.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De rechtbank heeft partijen via een e-mail , verzonden door de griffie van de rechtbank aan partijen op 7 november 2018, geïnformeerd over één van de te behandelen onderwerpen tijdens de mondelinge behandeling ter zitting.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018 te Breda. De onderhavige twee beroepen en het beroep van belanghebbende met zaaknummer 17/3023 zijn tegelijkertijd, maar niet gevoegd, behandeld. Voor een overzicht van de ter zitting verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is geboren op [datum 1] 1974.

Strafrechtelijke feiten en omstandigheden

2.2.

Op 7 april 2013 is belanghebbende aangehouden en verhoord ter zake van overtreding van de Opiumwet. Ook zijn toenmalige partner [A] , geboren op [datum 2] 1983 te Rusland (hierna: [A] ) is tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de politie aangehouden en verhoord. Belanghebbende heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.

2.3.

Op 18 december 2013 is de woning van belanghebbende doorzocht. Tijdens die doorzoeking is onder andere het volgende aangetroffen:

 een ring met bijbehorende factuur naar een bedrag van € 5.200;

 voor € 5.000 aan contanten in een kluis; en

 voor € 22.500 contant briefgeld in een koffer.

2.4.

Op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen in de strafzaak jegens belanghebbende wegens de verdenking van betrokkenheid bij het telen van hennepplanten (parketnummer: 01/839471-13). In haar vonnis oordeelt deze rechtbank dat zij het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht, inhoudende dat belanghebbende “op of omstreeks 06 april 2013 te Veldhoven, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt (in pand [pand] ) een hoeveelheid van 254 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II”. Het Gerechtshof ’s‑Hertogenbosch heeft het vonnis van de rechtbank op 29 juni 2018 bekrachtigd.

2.5.

Eveneens op 18 mei 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant vonnis gewezen betreffende de aan belanghebbende opgelegde ontnemingsvordering (met kenmerk: “parketnummer ontneming: 01/839471‑13”). Deze rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende ter zake van de in 2.4 vermelde veroordeling vastgesteld op € 6.815,96.

Fiscale feiten en omstandigheden

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2013 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Dit betreft loon uit tegenwoordige arbeid, ontvangen van [A BV] waarvoor in de aangifte aanspraak is gemaakt op de arbeidskorting. Verder is in de aangifte een bedrag van € 4.333 aan verrekenbare loonheffingen vermeld.

2.7.

Aan belanghebbende is, conform de aangifte IB/PVV 2013, met dagtekening 14 april 2015 een voorlopige aanslag IB 2013, aanslagnummer [aanslagnummer] .H.30.01, opgelegd ten bedrage van € 1.943 negatief.

2.8.

Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dit boekenonderzoek is met dagtekening 9 mei 2016 een rapport opgesteld, dat op 10 mei 2016 aan belanghebbende is toegezonden (bijlage 26 bij het verweerschrift). In het rapport is aan de hand van bankgegevens van belanghebbende, gegevens uit de processen-verbaal in de strafzaak tegen belanghebbende alsmede de aanschaf van drie voertuigen een kasopstelling gemaakt. De kasopstelling ten aanzien van het jaar 2013 ziet er samengevat als volgt uit:

Contante stortingen privérekening

7.150

Aankoop Citroen C3

4.000

Aangetroffen contant geld

27.725

38.875

2.9.

Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 opgelegd. De aanslag is opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 53.875, als volgt samengesteld:

Inkomen uit werk en woning:

Aangifte

15.000

Correctie kasopstelling

38.875

Totaal

53.875

Daarbij is gelijktijdig aan belanghebbende een vergrijpboete van € 8.037 opgelegd en een bedrag van € 1.273 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.10.

Met dagtekening 12 mei 2016 heeft de inspecteur de aanslag ZVW 2013 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 38.875. Daarbij is gelijktijdig aan belanghebbende een bedrag van € 173 aan belastingrente in rekening gebracht.

3 Geschil

3.1.

Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat:

 de aanslag ZVW 2013 tot een te hoog bedrag is vastgesteld doordat de aanslag, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 38.875, moet worden gemaximeerd tot één berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.853, zijnde het voor 2013 geldende maximum bijdrage-inkomen van € 50.853 verminderd met het bijdrage-inkomen in de loonsfeer van € 15.000;

 de verschuldigde belastingrente uitgaande van het aldus verminderde bijdrage-inkomen € 173 bedraagt.

3.2.

In geschil is thans nog het antwoord op de volgende vragen:

Dient de bewijslast te worden omgekeerd wegens het niet doen van de vereiste aangifte?

Is de aanslag IB/PVV 2013 tot een te hoog bedrag vastgesteld?

Is de aanslag ZVW 2013 terecht opgelegd?

Is terecht en tot het juiste bedrag een vergrijpboete opgelegd?

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV, vernietiging van de aanslag ZVW, dienovereenkomstige aanpassing van de rentebeschikkingen en vernietiging van de boetebeschikking.

3.5.

Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2013 en de bijbehorende beschikkingen concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep. Ten aanzien van de aanslag ZVW 2013 concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.853. Ten aanzien van de bijbehorende belastingrentebeschikking concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

De vereiste aangifte

4.1.

De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de bewijslast moet worden omgekeerd. Hij voert daartoe het volgende aan. Tegenover de in 2.8 vermelde bedragen staat geen verklaarbare herkomstbron, zodat belanghebbende in 2013 belastbare inkomsten moet hebben genoten ten bedrage van € 38.875, welk bedrag ten onrechte niet is aangegeven. Voorts stelt de inspecteur dat sprake is van bewustheid bij belanghebbende dat er inkomsten zijn die aangegeven hadden moeten worden.

4.2.

In artikel 27e, eerste lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR) is bepaald – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraken op het bezwaar onjuist zijn (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).

4.3.

Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast (vgl. onder andere HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47).

4.4.

Verreweg het grootste bedrag uit de kasopstelling betreft het aangetroffen contant geld. De inspecteur heeft gesteld dat tijdens de aanhouding van belanghebbende op 7 april 2013 en tijdens de doorzoeking van de woning van belanghebbende op 18 december 2013 contant geld is aangetroffen ten bedrage van, in totaal, € 27.725. Ter onderbouwing heeft de inspecteur stukken uit het strafdossier van belanghebbende overgelegd. Uit het “Rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel m.b.v. kasopstelling” blijkt dat tijdens de aanhouding van belanghebbende € 225 contant geld in beslag is genomen. In het “proces-verbaal doorzoeking woning” (bijlage 10 bij het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:

“Verdachte [belanghebbende] verklaarde hierop dat hij in een slaapkamer, gelegen aan de voorzijde en op de tweede verdieping van de woning, een hoeveelheid spaargeld in een kluis had liggen. (…)

Ik zag dat in de kluis de volgende goederen lagen:

(…)

- 5000 euro

(…)

Op de begane grond werden de navolgende bevindingen gedaan: (…)

De totale waarde van het aangetroffen briefgeld betrof 22.500 euro.

Ongevraagd verklaarde de verdachte [belanghebbende] aan mij, verbalisant (…), dat dit geld afkomstig was van de verkoop van een auto.”.

4.5.

In beroep heeft belanghebbende gesteld dat het geld afkomstig is van de vader van [A] . Belanghebbende heeft verwezen naar verklaringen van [A] ; zij heeft immers verklaard dat zij gelden van haar vader stortte op de privé en zakelijke rekening van belanghebbende. Volgens belanghebbende heeft [A] voorts geld van haar vader gekregen voor de aankoop van een auto.

4.6.

De inspecteur heeft betwist dat het geld afkomstig is van de vader van [A] . In reactie op de stellingen van belanghebbende heeft de inspecteur gesteld dat [A] heeft verklaard (i) dat er geen geld van haar in hun gezamenlijke woning lag en dat als er grote geldbedragen in hun woning zijn aangetroffen deze in ieder geval niet van haar zijn, (ii) dat belanghebbende geen geld bij haar vader (of elders) had geleend, en (iii) dat het bedrag evenmin betrekking kan hebben op de verkoop van de BMW [doelende op het voertuig waarvan het kenteken blijkens het kentekenregister tot en met 27 januari 2013 op naam van belanghebbende is gesteld] omdat zij dit geld al terug had gestort op de rekening van haar vader. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat het contant gehouden gedeelte van de bedragen die [A] in de jaren 2011 tot en met 2013 van haar vader heeft ontvangen aan belanghebbende is (door)verstrekt, is volgens de inspecteur in de jaren 2011 tot en met 2013 een bedrag van in totaal ten minste € 43.421,57 afkomstig uit een andere (onbekende) bron; de inspecteur heeft daarbij verwezen naar het “Rapport Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel m.b.v. kasopstelling”, dat tot de gedingstukken behoort.

4.7.

In het proces-verbaal van het verhoor van [A] op 19 december 2013 om 10.05 uur (bijlage 8 bij het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:

“De auto is inmiddels verkocht. De complete verkoopsom, 28.000 euro hebben we terug gegeven aan mijn vader. Dit is contant terug gegaan. (…)

U vraagt mij of er geld van mij in onze gezamenlijke woning ligt. Ik zeg u dat dit niet het geval is. Ik had een paar honderd euro op mijn rekening staan. Als er grote geldbedragen zijn aangetroffen in onze woning dan zijn deze in ieder geval niet van mij. Het geld wat ik van mijn vader heb geleend heb ik in ieder geval niet achtergelaten in de woning toen ik weg ging.”.

In het proces-verbaal van het verhoor van [A] op 20 december 2013 om 16.40 uur (bijlage 9 bij het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:

" [belanghebbende] [Rb: belanghebbende] heeft geen geld bij mijn vader geleend. Ik weet niet of hij ergens anders geld heeft geleend.”.

4.8.

De rechtbank hecht geloof aan de in 4.7 aangehaalde verklaringen van [A] . Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat het aangetroffen contant geld ten bedrage van € 27.725 niet (rechtstreeks of indirect via tussenkomst van [A] ) afkomstig is van de vader van [A] en ook niet van de verkoop van een auto. Vast staat voorts dat belanghebbende (onherroepelijk) is veroordeeld voor het medeplegen van het telen en bewerken van hennep (zie 2.4). Bij gebrek aan andere plausibele verklaringen over de herkomst van het bij belanghebbende aangetroffen geld is hiermee reeds tot een bedrag van € 27.725 aannemelijk dat sprake is van belastbaar inkomen uit nevenwerkzaamheden. Zoals hierna duidelijk zal worden komt geen belang toe aan een oordeel omtrent de precieze omvang van het aannemelijk gemaakte bedrag aan belastbaar inkomen uit overige werkzaamheden, zodat de rechtbank een oordeel daarover achterwege laat.

4.9.

Gelet op de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2013 (zie 2.6), acht de rechtbank met hetgeen in 4.8 is overwogen aannemelijk dat belanghebbende zodanig hoge inkomsten niet heeft aangegeven dat de daarop betrekking hebbende IB/PVV zowel in absolute zin als in relatieve zin aanzienlijk is in de zin van het rechtskader dat in 4.3 is vermeld. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangifte ervan bewust is geweest dat door de inkomsten niet aan te geven een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting en premie niet zou worden geheven. Derhalve is de vereiste aangifte niet gedaan. Dit betekent dat er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast.

4.10.

Al het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de aanslag ZVW 2013.

De hoogte van de aanslagen

4.11.

De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2013 berust op een redelijke schatting en niet willekeurig is vastgesteld. De inspecteur heeft voor de hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden aansluiting gezocht bij de kasopstelling. De rechtbank acht de door de inspecteur gemaakte kasopstelling redelijk en niet willekeurig. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kasopstelling is onderbouwd met stukken, zoals rekeningafschriften en stukken uit het strafdossier van belanghebbende en de omstandigheid dat belanghebbende de kasopstelling van de inspecteur als zodanig niet heeft betwist. Integendeel, ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat de daarin genoemde stortingen en aankopen zijn gedaan. De rechtbank acht het in het licht van de methode van schatting niet onredelijk om uit te gaan van het totaalbedrag van de kasopstelling. Op grond daarvan acht de rechtbank het in aanmerking genomen resultaat uit overige werkzaamheden redelijk en niet willekeurig.

4.12.

Hetgeen in 4.11 is overwogen geldt dienovereenkomstig voor de aanslag ZVW 2013. De inspecteur heeft ter zitting echter gesteld dat het bijdrage-inkomen (nader) dient te worden vastgesteld op € 35.853 (zie 3.1). Dat betekent dat het beroep ten aanzien van de ZVW 2013 (zaaknummer 17/3025) gegrond is en dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.853.

4.13.

Belanghebbende dient vervolgens te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn (omkering en verzwaring van de bewijslast).

4.14.

Volgens belanghebbende dient het resultaat uit overige werkzaamheden te worden vastgesteld op € 6.816. Dit is het bedrag dat is vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met het tezamen met anderen telen en bewerken van hennep (zie 2.5). Aan de omstandigheid dat de strafrechter het bedrag tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld op € 6.816 is niet de gevolgtrekking te verbinden dat belanghebbende daarmee heeft aangetoond dat zijn belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in 2013 dat bedrag – of tot een lager bedrag dan het redelijk bevonden geschatte bedrag – bedraagt. De ontnemingsprocedure ziet immers in tegenstelling tot de onderhavige aanslagen niet op het hele jaar 2013. Bovendien verschillen de toepasselijke bewijsregels in de ontnemingsprocedure met de bewijslast zoals omschreven in 4.13. Voor zover belanghebbende zich ook in verband met de in 4.13 bedoelde bewijslast beroept op de onderbouwing zoals weergegeven in 4.5, acht de rechtbank belanghebbende gelet op hetgeen in 4.8, is overwogen niet geslaagd in de op hem rustende last om aan te tonen dat de definitieve aanslagen IB/PVV en ZVW 2013 voor zover redelijk bevonden, te hoog zijn vastgesteld.

4.15.

Dit betekent dat het beroep voor zover het de aanslag IB/PVV 2013 en de bijbehorende rentebeschikking betreft ongegrond moet worden verklaard (procedurenummer BRE 17/3024). Het beroep met procedurenummer BRE 17/3025 is gegrond voor zover het de aanslag ZVW 2013 betreft en ongegrond voor zover het de bijbehorende rentebeschikking betreft.

Boete

4.16.

De inspecteur heeft bij brief van 10 mei 2016 een vergrijpboete van 50% aangekondigd ter zake van de ten opzichte van de aangifte meer verschuldigde IB/PVV. De inspecteur heeft vervolgens uitvoering gegeven aan zijn voornemen door met toepassing van artikel 67d van de AWR aan belanghebbende gelijktijdig met de aanslag IB /PVV een vergrijpboete ten bedrage van € 8.037 op te leggen. Volgens de inspecteur is sprake van (voorwaardelijk) opzet bij belanghebbende.

4.17.

Belanghebbende heeft gesteld dat geen boete kan worden opgelegd, omdat tegen hem strafvervolging is ingesteld. De rechtbank verwerpt deze stelling, nu belanghebbende is veroordeeld voor het telen en bewerken van hennep, terwijl de opgelegde boete ziet op het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte. Van een dubbele beboeting van hetzelfde feit of dezelfde gedraging is aldus geen sprake.

4.18.

De rechtbank acht gelet op hetgeen onder 4.4 tot en met 4.9 is overwogen aannemelijk dat het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte voor het jaar 2013 onjuist is gedaan. Belanghebbendes stelling dat ter zake van zijn standpunt dat hij heeft geleefd van gelden van de vader van [A] sprake is van een pleitbaar standpunt wordt verworpen. Van dat standpunt kan niet gezegd worden dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte – naar objectieve maatstaven gemeten – redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn standpunt en daarmee de door hem gedane aangifte juist was. De inspecteur heeft terecht de boete opgelegd.

4.19.

De rechtbank acht hier in beginsel een boete van 50% passend en geboden.

4.20.

Belanghebbende heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met zijn financiële situatie. In het beroepschrift – dat is gedagtekend 10 mei 2017 – is aangevoerd dat belanghebbende geen werk heeft en dat zijn partner ernstig ziek is, zodat hij de boete niet kan betalen. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard niet bekend te zijn met de financiële omstandigheden van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende zijn persoonlijke (financiële) situatie onvoldoende heeft onderbouwd om de boete in verband daarmee te matigen. Bij de financiële omstandigheden heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de in de zaaknummers BRE 17/3023, 17/3024 en 17/3025 bestreden belastingschulden voor zover die in de uitspraken van heden worden gehandhaafd.

4.21.

Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de boete moet worden verminderd, nu de boetegrondslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008, nr. 41832, ECLI:NL:HR:2008:BC1962, overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat de boetegrondslag is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Dit betekent niet dat toepassing van omkering van de bewijslast in alle gevallen leidt tot matiging van de boete. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen aanleiding voor matiging van de boete, mede in aanmerking genomen dat voor de berekening van de correcties is aangesloten bij de kasopstelling.

4.22.

De boete is bij brief van 10 mei 2016 aangekondigd. Tussen deze datum en de datum van de uitspraak van de rechtbank (20 december 2018) is een periode van ruim 31 maanden verstreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van een langere redelijke termijn dan twee jaar. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn met ruim zeven maanden is overschreden (undue delay), wat aanleiding geeft tot matiging van de boete met tien procent. De boete wordt daarom gematigd tot een bedrag van € 7.233.

4.23.

Dit betekent dat het beroep met procedurenummer BRE 17/3024 gegrond is voor zover het de boetebeschikking betreft.

5 Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt de onderhavige zaken aan als samenhangend in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.500 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).

6 Beslissing

De rechtbank:

verklaart de beroepen gegrond, doch uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de aanslag ZVW 2013 en de boetebeschikking bij de aanslag IB/PVV 2013;

vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag ZVW 2013, behoudens voor zover deze betrekking heeft op de beschikking belastingrente;

vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag IB/PVV 2013, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;

vermindert de aanslag ZVW 2013 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 35.853;

vermindert de boete bij de aanslag IB/PVV 2013 tot een bedrag van € 7.233;

verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

- veroordeelt de inspecteur in de kosten van bezwaar en de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.500;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 20 december 2018 door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. M.M. Dondorp‑Loopstra en mr. A.H.W. Steijn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Stassen‑Kanters, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR ).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature