Art. 31a, tweede lid, aanhef en onderdeel e, Wet LB en art. 10e en 10ea, tweede lid, Uitvoeringsbesluit LB; 30%-regeling. Aangeworven uit het buitenland?
Belanghebbende, van buitenlandse afkomst, is in 2010 voor studiedoeleinden naar Nederland gekomen. Na afronding van zijn studie is hij in dienst getreden bij een Nederlandse werkgever. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling. Wat partijen daarbij verdeeld houdt, is of belanghebbende is ‘aangeworven uit het buitenland’. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AW4065) is daarvoor vereist dat hij op het moment van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst nog geen woonplaats in Nederland had in de zin van artikel 4 van de AWR . Dat wil zeggen dat geen sprake mag zijn van een duurzame band van persoonlijke aard tussen belanghebbende en Nederland. De bewijslast daarvoor rust op belanghebbende. Hij slaagt daarin niet. Anders dan belanghebbende bepleit, is irrelevant met welk land de duurzame band van persoonlijke aard het sterkst is, zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6824). Toepassing van de 30%-regeling is terecht geweigerd. Beroep ongegrond.