Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Wraking

Uitspraak



beslissing

RECHTBANK

Wrakingskamer

Locatie Breda

zaaknummer C/02/329572/ HA RK 17-92

Beslissing van 26 april 2017

inzake

het wrakingsverzoek ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

thans gedetineerd in de [PI] ,

verder te noemen verzoeker,

raadslieden mr. E.C. Kerkhoven, advocaat te ’s-Gravenhage en mr. C.N.M. Dekker, advocaat te Amsterdam.

1 De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:

- het op 18 april 2017 van de raadsman van verzoeker, mr. Dekker, ingekomen wrakingsverzoek, gericht tegen mr. [voorletters 1] van der Weide, in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris belast met de behandeling van na te melden strafzaak van verzoeker;

- de van mr. Van der Weide op het wrakingsverzoek ingekomen schriftelijke reactie d.d. 19 april 2017, met bijlagen;

- de van mr. Dekker op 20, 21 en 24 april 2017 ingekomen e-mailberichten;

- de relevante processtukken in na te noemen strafzaak;

- de behandeling van het wrakingsverzoek op 24 april 2017 ter zitting van de wrakingskamer, waarbij zijn verschenen: mrs. Kerkhoven en Dekker en mr. Van der Weide, alsmede mr. [voorl.] Bos, officier van justitie, en

- de bij gelegenheid van die behandeling door mr. Dekker overgelegde pleitnota.

2 Het verzoek

2.1.

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van der Weide, voornoemd, in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris in de tegen verzoeker dienende strafzaak met parketnummer [nummer] .

2.2.

Mr. Van der Weide, verder te noemen de rechter-commissaris, berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3 De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.

In de hiervoor genoemde strafzaak wordt verzoeker verdacht van het beïnvloeden van getuigen en het plegen van drugsdelicten en verblijft ter zake daarvan in voorlopige hechtenis.

3.2.

Bij e-mailbericht van 14 maart 2017 heeft de (tweede) raadsman van verzoeker, mr. Dekker, aan de rechter-commissaris (onder meer) verzocht om overeenkomstig de artikelen 30, lid 2, 34, lid 3 en 126aa, lid 5 Wetboek van Strafvordering aan de officier van justitie termijnen te stellen om aan verzoeker de in dat verzoek genoemde processtukken ter kennisneming te verstrekken dan wel aan het strafdossier toe te voegen.

3.4.

Verzoeker voert aan dat sinds de indiening van dit verzoek op 14 maart 2017 hierover niets van de rechter-commissaris is vernomen. Verzoeker betoogt dat hij inmiddels wederom aan de met zijn zaak belaste officieren van justitie een nader verzoek tot het verstrekken van processtukken heeft gedaan en dat nog verdere verzoeken zullen volgen, hetgeen naar zijn opvatting wederom zal leiden tot verzoeken aan de rechter-commissaris, gegrond op de hiervoor genoemde strafvorderlijke bepalingen. Verzoeker heeft er -objectief bezien- geen vertrouwen meer in dat de rechter-commissaris zijn strafzaak met de vereiste rechterlijke onpartijdigheid als bedoeld in artikel 6 EVRM (verder) zal behandelen.

3.5.

Daarbij geldt volgens verzoeker dat recente via de media vernomen ontwikkelingen in zijn zaak, te weten de aanhouding van een zus van de medeverdachte [naam] voor het beïnvloeden van getuigen, maakt dat het inmiddels een optelsom is geworden op grond waarvan verzoeker meent dat de rechterlijke onpartijdigheid al schade heeft geleden en nog zou kunnen lijden.

3.6.

Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nog doen toelichten, waarbij zijn belang om kennis te kunnen nemen van de processtukken in zijn zaak is benadrukt en het standpunt is ingenomen dat de rechter-commissaris dit belang willens en wetens heeft veronachtzaamd.

4 Het standpunt van de rechter-commissaris

4.1.

De rechter-commissaris voert onder verwijzing naar door hem overgelegde stukken aan, dat er sprake is geweest van elkaar betrekkelijk kort in tijd opvolgende verzoeken van de raadsman, waarbij het eerste verzoek van 14 maart 2017 wat langer onbeantwoord is gebleven dan zijn voorkeur had. Nu hij de gevraagde reactie daarop van de officier van justitie inmiddels (op 14 april 2017) heeft ontvangen, had hij het voornemen op dit verzoek na de paasdagen (op 18 april 2017) te beslissen, wat echter onmogelijk is gemaakt door het ingediende wrakingsverzoek.

4.2.

Het verzoek van 14 maart 2017 is naar de opvatting van de rechter-commissaris als het ware ondergesneeuwd door latere verzoeken van de raadsman, die bovendien deels herhalingen bevatten en die wel opvolging hebben gehad. Op die latere verzoeken heeft de rechter-commissaris steeds binnen korte tijd gereageerd.

4.3.

Deze gang van zaken kan naar de mening van de rechter-commissaris niet opleveren dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is op grond waarvan hij verzoekt het wrakingsverzoek af te wijzen.

4.4

Ter zitting heeft hij zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie dat het verzoek niet tijdig is gedaan en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5 Het standpunt van de officier van justitie

5.1.

De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan, nu dit eerst op 18 april 2017 is ingediend en derhalve 6 dagen na de door de strafraadkamer gegeven beslissing (van 12 april 2017) tot opheffing van de aan verzoeker opgelegde beperkingen. Zij verwijst daarvoor naar de door rechtbank ’s-Gravenhage op 24 april 2017 gegeven beslissing op een door verzoeker bij die rechtbank identiek en 7 dagen na een gelijke beslissing tot opheffing van beperkingen ingediend wrakingsverzoek.

5.2.

Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen, nu de daarvoor aangevoerde grond dit verzoek niet kan dragen.

6 De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.

Anders dan de officier van justitie en de rechter-commissaris van mening zijn, kan verzoeker naar het oordeel van de wrakingskamer in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen. Naar door de (tweede) raadsman van verzoeker is verklaard, heeft hij voor het indienen van het wrakingsverzoek het van belang geacht om de beslissing op het verzoek tot opheffing van de aan verzoeker opgelegde beperkingen af te wachten. Deze beslissing dateert van 12 april 2017 en is, naar door de raadsman onbetwist is aangevoerd, hem eerst op 15 april 2017 bekend geworden. Daarbij richt het wrakingsverzoek zich tegen het uitblijven van een reactie van de rechter-commissaris op de verzoeken van 14 maart 2017 en niet tegen de beslissing van de strafraadkamer omtrent het bezwaarschrift van verzoeker tegen de aan hem opgelegde beperkingen. Daarmee moet het wrakingsverzoek worden aangemerkt als voldoende tijdig te zijn ingediend.

6.2.

Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

6.3.

Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

6.4.

Van een dergelijke zwaarwegende aanwijzing is in het onderhavige geval geen sprake.

6.5.

De enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris niet tijdig heeft beslist op het op 14 maart 2017 aan hem gedaan verzoek tot termijnstelling aan de officier van justitie voor het verstrekken aan de verdediging van processtukken, kan niet tot een dergelijke zwaarwegende aanwijzing worden gerekend. Ofschoon moet worden geconstateerd dat de rechter-commissaris lang heeft gewacht alvorens tot een beslissing te komen, heeft hij daarvoor een afdoende verklaring gegeven. Hieruit volgt geenszins dat die lange duur door vooringenomenheid werd ingegeven. Van een bewust traineren, zoals verzoeker veronderstelt, is niets gebleken.

6.6.

Nu door verzoeker geen andere wrakingsgronden zijn aangevoerd behoort het wrakingsverzoek te worden afgewezen.

7 De beslissing

De rechtbank:

- wijst het verzoek tot wraking af, en

- bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer [nummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.

Deze beslissing is gegeven op 26 april 2017 door mrs. Peters, Breeman en Visser, in aanwezigheid van De Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature