U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Minderjarigenstrafrecht. Artikel 77 Sr . Geen voorwaardelijke PIJ-maatregel aangezien niet is voldaan aan vereiste dat het opleggen van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 12/715104-12

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 april 2013

in de strafzaak tegen

[VERDACHTE],

geboren op [datum] 1995 te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats, adres],

ter terechtzitting verschenen,

raadsvrouw mr. Kouijzer, advocaat te Middelburg,

ter terechtzitting aanwezig.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen met gesloten deuren van 24 oktober 2012 en 10 april 2013, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 24 oktober 2012 - ten laste gelegd dat

1.

hij op of omstreeks 06 februari 2012 te Middelburg, op de openbare weg, de

Granaat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1200 euro,

in elk geval een hoeveelheid geld , geheel of ten dele toebehorende aan

[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn

mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd

van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het

oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om

bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de

vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte

en/of zijn mededader(s) een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend

voorwerp, in elk geval een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie,

richtte(n) op die [slachtoffer] en/of gericht hield(en) op die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] daarbij

de woorden heeft/hebben toegevoegd (zakelijk weergegeven): "maak je zakken

leeg" en/of "als je naar het politiebureau gaat schiet ik een kogel door je kop."

en/of "als ik hiervoor vast kom te zitten laat ik jullie kapot maken.";

en/of

hij op of omstreeks 6 februari 2012 te Middelburg op de openbare weg, de

Granaat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door

geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van

1200 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, geheel of ten dele toebehorende

aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of

zijn mededader(s), hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een

(vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in elk geval

een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, gericht en/of gericht gehouden

op die [slachtoffer] en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven):

"maak je zakken leeg" en/of "als je naar het politiebureau gaat schiet ik een kogel

door je kop." en/of "als ik hiervoor vast kom te zitten laat ik jullie kapot maken.";

art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 312 lid 2 ahf/sub 1 en 2 Wetboek van Strafrecht

art 310 Wetboek van Strafrecht

art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks 06 februari 2012, te Middelburg, althans in Nederland, een

voorwerp, te weten 500 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft

verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans

van een voorwerp, te weten 500 euro, in elk geval een hoeveelheid geld,

gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp -

onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (te weten een

diefstal met geweld en/of afpersing gepleegd op 6 februari 2012) ;

art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

3.

hij op of omstreeks 21 februari 2012 te Middelburg een (vuur)wapen van

categorie II/III, te weten een pistool of een revolver, althans een op een

(vuur)wapen gelijkend voorwerp, in elk geval een wapen in de zin van de

Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

subsidiair

hij op of omstreeks 21 februari 2012 te Middelburg, een wapen van

categorie IV heeft gedragen, te weten een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in elk

geval een voorwerp, waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp

werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dat voor geen ander

doel was bestemd dan om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en

dat niet onder een van de andere categorieën viel;

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover

daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde

betekenis te zijn gebezigd;

art 27 Wet wapens en munitie

4.

hij op of omstreeks 21 februari 2012 te Middelburg, nadat er op of omstreeks

6 februari 2012 en/of 21 februari 2012 te Middelburg, het misdrijf was

gepleegd van diefstal met geweld en/of afpersing en/of poging diefstal met

geweld, althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat

misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te

bemoeilijken, een of meer voorwerpen (te weten een (vuur)wapen, althans een

op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in elk geval een wapen in de zin van

de Wet wapens en munitie,) waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd

of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of

verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie

onttrokken, immers heeft verdachte een (vuur)wapen, althans een op een

(vuur)wapen gelijkend voorwerp, in elk geval een wapen in de zin van de

Wet wapens en munitie, welke bij voornoemd(e) misdrijf/misdrijven was

gebruikt door [medeverdachte], van die [medeverdachte] ontvangen/aangenomen met als

doel dit (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp,

in elk geval een wapen in de zin van de Wet wapens en munitie, van Middelburg

naar Vlissingen te brengen en/of ervoor te zorgendragen dat indien die [medeverdachte]

door de politie zou worden aangehouden betreffend (vuur)wapen, althans een

op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, in elk geval een wapen in de zin van de

Wet wapens en munitie, niet op de persoon van die [medeverdachte] zou worden

aangetroffen;

art 189 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tweede cumulatief ten laste gelegde afpersing alsook dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] en de verklaringen van verdachte.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.

Wel merkt de verdediging op dat er nuanceringen dienen te worden aangebracht. Feit 1 dient te worden gekwalificeerd als afpersing gelet op de verklaringen van de aangever en verdachte. Met betrekking tot feit 2 komt de verdediging tot een bewezen verklaring van

€ 100,00 in plaats van de ten laste gelegde € 500,00 gelet op de verklaring van verdachte. Tot slot merkt zij ten aanzien van feit 3 en 4 op dat niet bewezen kan worden dat het een echt vuurwapen betrof, maar slechts een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat het een vuurwapen betrof, maar hij is geen wapendeskundige.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht de onder 1 tweede cumulatief, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:

- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie en tijdens de zitting van 24 oktober 2012;

- de aangifte van [slachtoffer] , en daarnaast ten aanzien van

feit 1: de aangifte van aangever [slachtoffer] ;

feit 2: de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] .

Nadere bewijsoverwegingen

Feit 1:

Uit de verklaringen van aangever en verdachte blijkt dat [medeverdachte] op 6 februari 2012 een pistool op het hoofd van aangever heeft gericht en daarbij heeft gezegd dat hij zijn zakken leeg moest maken en zijn geld op de grond moest gooien, hetgeen aangever ook heeft gedaan. Medeverdachte heeft vervolgens het geld van de grond opgeraapt . De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat deze handelingen gekwalificeerd dienen te worden als afpersing zoals onder 1 tweede cumulatief aan verdachte is ten laste gelegd. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 eerste cumulatief ten laste gelegde.

Feit 2:

Met betrekking tot het deel van het buitgemaakte bedrag dat verdachte heeft gekregen stelt de rechtbank vast dat zich in het dossier de verklaring van [medeverdachte] bevindt inhoudende dat hij verdachte bijna de helft van het buitgemaakte bedrag heeft gegeven. Verdachte heeft echter verklaard dat hij ‘slechts’ € 100,00 van [medeverdachte] heeft gekregen . Nu uit geen ander bewijsmiddel de hoogte van het door verdachte verkregen bedrag blijkt, zal de rechtbank uitgaan van de verklaring van verdachte en bewezen verklaren dat verdachte € 100,00 voorhanden heeft gehad.

Feit 1, 2, 3 en 4:

Aangever en verdachte hebben verklaard dat [medeverdachte] op 6 februari 2012 een pistool op het hoofd van aangever heeft gericht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij op 21 februari 2012 werd gepingd door [medeverdachte], dat hij naar hem is toegegaan in Middelburg en dat hij vervolgens van hem een pistool heeft gehad dat hij in opdracht van [medeverdachte] naar Westerzicht heeft gebracht . De rechtbank is van oordeel dat, nu het wapen niet is aangetroffen en verdachte alsook aangever geen wapendeskundige is, er niet kan worden vastgesteld dat het wapen dat tijdens de afpersing op 6 februari 2012 is gebruikt en dat verdachte op 21 februari 2012 voorhanden heeft gehad en aan het onderzoek heeft onttrokken een echt (vuur)wapen was. Zij zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Wel is zij van oordeel dat bewezen verklaard kan worden dat, gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van aangever , het een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp betrof.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1. tweede cumulatief

op 6 februari 2012 te Middelburg op de openbare weg, de

Granaat, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van 1200 euro toebehorende aan die [slachtoffer], hebbende zijn mededaders

een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, gericht en gericht gehouden

op die [slachtoffer] en daarbij die [slachtoffer] de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven): "maak je zakken leeg" en "als je naar het politiebureau gaat schiet ik een kogel door je kop." en "als ik hiervoor vast kom te zitten laat ik jullie kapot maken.";

2.

op 06 februari 2012, te Middelburg, een voorwerp, te weten 100 euro, heeft verworven terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (te weten een afpersing gepleegd op 6 februari 2012);

3. primair

op 21 februari 2012 te Middelburg een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, voorhanden heeft gehad;

4.

op 21 februari 2012 te Middelburg, nadat er op 6 februari 2012 en 21 februari 2012 te Middelburg, het misdrijf was gepleegd van diefstal met geweld en/of afpersing en/of poging diefstal met geweld, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp (te weten een

op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp) waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd

aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, immers heeft verdachte een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, welke bij voornoemde misdrijven was gebruikt door [medeverdachte], van die [medeverdachte] ontvangen/aangenomen met als doel dit op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, van Middelburg naar Vlissingen te brengen en/of ervoor te zorgdragen dat indien die [medeverdachte] door de politie zou worden aangehouden betreffend op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, niet op de persoon van die [medeverdachte] zou worden aangetroffen.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 Strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.2 Strafbaarheid van de verdachte

Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van de aan hem ten laste gelegde feiten is op 12 februari 2013 en 20 februari 2013 gerapporteerd door drs. M. de Bree, gz-psycholoog, respectievelijk A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater. Uit deze rapporten komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis, een pervasieve ontwikkelingsstoornis, een gedragsstoornis, een depressieve stoornis en cannabisafhankelijkheid. Volgens de psychiater beïnvloedden deze stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Concluderend is deskundige Rutten van mening dat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten - indien bewezen - verminderd toerekeningsvatbaar was. De psycholoog kan, gelet op de weigerachtige houding van verdachte ten tijde van het onderzoek, hierover geen uitspraken doen.

De rechtbank is, gelet op vorenstaande, van oordeel dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde toerekeningsvatbaar was, zij het vanwege een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in verminderde mate, hetgeen een omstandigheid is waarop de rechtbank bij de strafoplegging onder 6.6 nader zal ingaan. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie realiseert zich dat hij tijdens de zitting op 24 oktober 2012 heeft gezegd dat deze zaak zich niet leent voor het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (verder: PIJ-maatregel), maar hij is thans van mening dat hij, gelet op de adviezen van de deskundigen, niet anders kan dan een PIJ-maatregel voorwaardelijk te vorderen. Hij merkt daarbij op dat dit in zijn visie niet te vergelijken is met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en dat verdachte het zelf in de hand heeft of deze maatregel uiteindelijk ten uitvoer zal worden gelegd. Verdachte heeft niet zijn volledige medewerking verleend aan de onderzoeken waardoor de deskundigen geen volledige risico-inschatting hebben kunnen maken. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient als flinke stok achter de deur. Er is voldaan is aan de vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel hoewel te discussiëren valt of de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Echter, andere strafmodaliteiten zijn geen optie.

De officier van justitie vordert, rekening houdend met het aantal en de ernst van de volgens hem bewezen te achten feiten, en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten, aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van drie jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering en behandeling in een klinisch kader in een GGZ-instelling zoals De Schakel of De Catamaran, waarbij de rechtbank zal bevelen dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging betoogt dat het opleggen van de PIJ-maatregel aan verdachte, al dan niet voorwaardelijk, niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, hetgeen wordt ondersteund door zijn behandelend psychiater van De Kering. Deze heeft opgemerkt dat het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel verdachte uit evenwicht zal brengen en zijn vertrouwen in de hulpverlening zal schaden. Er is dus niet voldaan aan alle vereisten van artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in eerste instantie ook geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, waarbij zij heeft overwogen dat de dreiging en stress die een dreigende detentie bij hem teweeg brengt niet helpend zal zijn in zijn ontwikkelingstraject en een mogelijke toename van psychische klachten en/of suïcidale neigingen als gevolg zal hebben. De verdediging bepleit dan ook aan verdachte geen PIJ-maatregel op te leggen maar een fikse voorwaardelijke werkstraf, zoals in eerste instantie ook door de Raad geadviseerd, met als bijzondere voorwaarden begeleiding van de volwassenenreclassering - verdachte staat wantrouwend tegenover de jeugdreclassering - en opname in De Schakel te Eindhoven.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan afpersing. Het spreekt voor zich dat het toegepaste geweld, te weten het richten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het slachtoffer, waarbij ook verbaal is gedreigd, voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Verdachte en zijn mededader hebben hierbij kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Een dergelijk strafbaar feit is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor de slachtoffers, maar veroorzaakt bovendien grote onrust in de samenleving in het algemeen. De rechtbank houdt er rekening mee dat zijn rol in vergelijking met die van zijn mededader beperkt was en dat ook hij door de mededader werd bedreigd met een pistool.

Daarnaast heeft verdachte een deel van de buit, te weten € 100,00, aangenomen en uitgegeven aan sigaretten, drank en andere dagelijkse dingen, en heeft hij het op 6 en 21 februari 2012 bij overvallen gebruikte op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden gehad en weggemaakt.

Blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2012 is verdachte door de kinderrechter op 9 september 2009 veroordeeld voor een diefstal.

Verder heeft de rechtbank, naast het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gelet op de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland van 11 juli 2012 en 27 maart 2013, en de hiervoor genoemde rapportages van gz-psycholoog De Bree en kinder- en jeugdpsychiater Rutten, alsmede hetgeen ter zitting door de jeugdreclasseerder en ouders van verdachte is verklaard.

Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat bij verdachte sprake is van een complexe psychiatrische problematiek, die zijn functioneren belemmert. Hij beschikt over een beperkt vermogen om de gevolgen van zijn handelen te overzien en zich te verplaatsen in anderen. Er is sprake van weinig binding met school en/of werk en het ontbreekt aan een zinvolle dagbesteding. Dit kan het risico op herhaling verhogen. Het risico op geweldsrecidive is hoog. Beide deskundigen adviseren aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarde behandeling bij De Schakel, onderdeel van GGZ Eindhoven. In dat kader kan worden toegewerkt naar een vorm van begeleid wonen en aandacht worden besteed aan (het volhouden van) een zinvolle dagbesteding.

De Raad voor de Kinderbescherming deelt in haar rapport van 27 maart 2013 het advies van de gedragsdeskundigen tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Zij adviseert om aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel de bijzondere voorwaarde te verbinden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien aanwijzingen inhouden dat hij zich onder behandeling van GGZ De Schakel te Eindhoven zal stellen.

De jeugdreclasseerder van verdachte heeft ter zitting verklaard dat bij verdachte sprake is van ernstige psychiatrische problematiek en dat gebleken is dat - ondanks de medewerking van de ouders die zich ernstig zorgen om hem maken - vanuit de thuissituatie niet de benodigde stabiliteit aan verdachte kan worden geboden. Er is inmiddels een traject opgestart bij GGZ De Schakel te Eindhoven en er heeft in dat kader een intakegesprek plaatsgevonden. De Schakel stelt voor aan verdachte een plaats aan te bieden voor een proefperiode van drie maanden. Een voorwaarde die zij daarbij stelt is dat, mocht in die drie maanden blijken dat verdachte wordt overvraagd, hij zal worden doorgeplaatst. Het opleggen van een PIJ-maatregel aan verdachte zal, hoewel voorwaardelijk, niet bijdragen aan de rust in zijn leven. Zijn ouders vrezen ook dat indien het mocht komen tot een tenuitvoerlegging van deze maatregel dit hem zodanig uit balans zal brengen dat hij zichzelf iets aan zou kunnen doen. De jeugdreclasseerder adviseert desondanks aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met een langere proeftijd en als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering en begeleiding door de GGZ.

Verdachte als ook zijn ouders hebben ter zitting verklaard dat zij niet achter het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel staan, omdat dit niet in zijn belang is. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn medewerking aan de hulpverlening verleent, omdat het moet. Hij is in het verleden door verschillende instanties begeleid en in diverse instellingen opgenomen geweest, maar dit heeft hem niet verder geholpen. Hij ziet het nut er dan ook niet van in. De ouders van verdachte zien in dat verdachte hulp nodig heeft, hetgeen verdachte zich volgens hen ook realiseert. Zij zien een achteruitgang van verdachte na het uitbrengen van de rapportages door de deskundigen.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande vast staat dat het noodzakelijk is dat verdachte behandeld dient te worden voor zijn psychiatrische problematiek en dat deze behandeling in een gedwongen kader dient plaats te vinden. Zij zal echter het door de Raad voor de Kinderbescherming gedragen advies van de gedragsdeskundigen tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet overnemen. De rechtbank overweegt daartoe dat de behandelend psychiater van verdachte alsook zijn ouders hebben verklaard dat verdachte, gelet op de psychiatrische problematiek van verdachte en de druk die uitgaat van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, uit zijn evenwicht zal raken op het moment dat aan hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank acht dit, in het bijzonder gelet op de visie van de huidige behandelaar, een reëel risico. De rechtbank is het, gelet op de problematiek waar bij verdachte sprake van is, niet eens met de stelling van de officier van justitie dat verdachte het uiteindelijk zelf in de hand heeft of deze voorwaardelijke maatregel ten uitvoer zal worden gelegd. Er bestaat, gelet op het bovenstaande, een aanzienlijke kans dat een behandeling van verdachte in dat kader zal mislukken. Het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zal dan ook contraproductief zijn voor de behandeling van de ernstige psychiatrische problematiek van verdachte. Bovendien blijkt uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende dat verdachte vanwege zijn problematiek detentieongeschikt is. Gelet op het vorenstaande wordt niet voldaan aan alle vereisten die artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht stelt aan het opleggen van een PIJ-maatregel, en dan in het bijzonder aan het vereiste dat het opleggen van deze maatregel in het belang dient te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie, die gelijk is aan het voorarrest, een werkstraf van langere duur noodzakelijk is. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet zij aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, nu dit een begeleiding door de reclassering en een verplichte opname in GGZ De Schakel te Eindhoven of een soortgelijke instelling mogelijk maakt. De rechtbank zal daarbij geen begeleiding door de jeugdreclassering maar door de volwassenenreclassering opleggen, nu verdachte inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en de relatie met de jeugdreclassering verstoord lijkt te zijn. De proeftijd zal zij stellen op twee jaar, nu dit ingevolge artikel 77y van het Wetboek van Strafrecht het maximum is.

Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht dat de op grond van artikel 77z Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde, de op grond van artikel 77aa, tweede en derde lid, Wetboek van Strafrecht te verlenen hulp en steun en het op grond van artikel 77aa, vierde lid, Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77 g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 189, 312, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

8 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het onder 1 eerste cumulatief ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het onder 1 tweede cumulatief, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 tweede cumulatief: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

feit 2: Witwassen;

feit 3 primair: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie , strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie ;

feit 4: Nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd is of andere sporen van het misdrijf aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 2 (twee) dagen;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;

- stelt in dit verband vast dat verdachte aldus de opgelegde vrijheidsstraf reeds heeft ondergaan, voor zover het voorarrest niet op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 200 (tweehonderd) uren, subsidiair 100 (honderd) dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;

* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;

- stelt als bijzondere voorwaarden:

* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;

* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na de uitspraak van dit vonnis zal melden bij deze reclasseringsinstelling op het adres Vrijlandstraat 33B te Middelburg;

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal laten opnemen in GGzE centrum Kinder- en jeugdpsychiatrie, trainingshuis De Schakel te Eindhoven, althans een soortgelijke instelling, voor zolang de reclassering dit in overleg met de instelling noodzakelijk acht, en waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;

- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;

- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:

* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;

- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

Voorlopige hechtenis

- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte, zulks met onmiddellijke ingang.

Dit vonnis is gewezen door mr. Kuypers, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Nomes en

mr. Dijkman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2013.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature