U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

WOB-procedures over stukken die tot de processtukken van een asielprocedure behoren komen de rechtbank in de regel overbodig voor.

Uitspraak



RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer

Registratienummer: Awb 07/1407

Uitspraak

in het geding tussen:

A te B,

eiseres,

gemachtigde: mr. A. Portier, advocaat te Arnhem,

en

de Minister van Buitenlandse Zaken,

gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.

1.Procesverloop

Bij brief van 25 april 2007 is verweerder namens eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) gevraagd de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakt individueel ambtsbericht van 3 november 2005 aan eiseres te doen toekomen.

Bij besluit van 9 mei 2007 heeft verweerder dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd door de achterliggende stukken van het ambtsbericht te verstrekken met uitzondering van enkele passages. Tegen dit besluit is op 18 juni 2007 een bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 11 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Daartegen is op 21 augustus 2007 beroep ingesteld, aangevuld bij brief van 25 september 2007.

Verweerder heeft op 3 september 2007 de stukken ingezonden met in een verzegelde enveloppe de ongeschoonde achterliggende stukken van het ambtsbericht. De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 1 oktober 2007 beslist dat de beperkte kennisneming van laatstgenoemde stukken gerechtvaardigd is te achten. Namens eiseres is toestemming verleend aan de rechtbank om mede op basis van de onbewerkte stukken uitspraak te doen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingezonden.

Het beroep is op 9 januari 2008 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde, voornoemd. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.

2.Overwegingen

In geding is de vraag of het besluit van 11 juli 2007 in rechte kan worden gehandhaafd.

Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de WOB wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 WOB.

Artikel 10, tweede lid, van de WOB bepaalt –voor zover hier van belang-

“Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.”

Gelet op constante jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) dient het recht op openbaarmaking ingevolge de WOB uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang die wet veronderstelt. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen betrokken, maar niet het specifieke belang van de betrokken verzoeker. Deze belangenafweging kan niet leiden tot bekendmaking aan slechts de verzoeker wegens diens specifieke belang en/of dat van anderen die in een vergelijkbare situatie verkeren.

Deze belangenafweging is niet in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge het eerste lid van dat artikel moeten de belangen worden afgewogen voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. Zoals gezegd vloeit uit de WOB een zodanige beperking voort. Het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb dient in samenhang gelezen te worden met het eerste lid, waardoor belangen die bij de belangenafweging geen rol mogen spelen ook bij de toetsing aan het tweede lid buiten beschouwing blijven.

Onder meer in een uitspraak van 4 mei 2005 (JB 2005, 185) heeft de ABRvS geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat bij openbaarmaking van de stukken die aan een ambtsbericht als hier aan de orde ten grondslag hebben gelegen, in het algemeen de belangen van bronbescherming, van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek, zwaarder wegen dan het belang van openbaarheid, en dat in elk individueel geval dient te worden beoordeeld of de eerstgenoemde belangen zich inderdaad voordoen. Vervolgens dient, indien verweerder van oordeel is dat deze belangen zich voordoen, de (uit de wet voortvloeiende) belangenafweging door verweerder te worden gemotiveerd.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de inhoud van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken, in dit geval het belang van bronbescherming, het belang van bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek en kennisniveau waarvan bij dat onderzoek wordt uitgegaan en het belang van voorkoming van onevenredig nadeel.

Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kennis te hebben genomen van de niet aan eiseres verstrekte tekstpassages in de vraagstelling van 18 juli 2005, de dossiernotitie van 18 juli 2005, het memorandum met bijlage van 13 oktober 2005, een verslag van onderzoek in het Engels en de emailberichten van 25 oktober 2005 en 26 oktober 2005, stelt de rechtbank vast dat de belangen waarop verweerder zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn. De weggelakte passages hebben betrekking op namen, identiteit, data, waaruit de identiteit valt af te leiden, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen en andere geraadpleegde bronnen en gebruikte methoden en technieken van onderzoek, alsmede het kennisniveau.

Gelet op de inhoud van de niet openbaargemaakte passages is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van deze passages achterwege heeft kunnen laten.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de vraag of het individueel ambtsbericht op juiste wijze tot stand is gekomen, of het onderzoek door dezelfde vertrouwenspersoon is uitgevoerd als het eerdere onderzoek, of het ambtsbericht juist is en of bij het onderzoek zorgvuldig met de persoonsgegevens van eiseres is omgegaan, in dit geding niet ter beoordeling staat, maar in de asielprocedure thuishoort, evenals de stelling van eiseres, dat zij in haar bewijsvoering wordt belemmerd door gedeeltelijke geheimhouding van de stukken. Met betrekking tot de laatste stelling wijst de rechtbank erop, dat de vreemdelingenrechter op een verzoek in het kader van artikel 8:29 Awb dient te bezien, of er gewichtige redenen zijn om kennisneming van bepaalde passages aan eiseres te onthouden. In die beoordeling dient het procesbelang van eiseres afgewogen te worden tegen de alsdan door verweerder aan te geven gewichtige redenen. De rechtbank wijst erop, dat het toetsingskader van artikel 8:29 Awb een wezenlijk andere is dan het toetsingskader van de WOB, zoals uit het tweede lid van artikel 8:29 Awb valt op te maken. Wat ingevolge de WOB geheim mag blijven, hoeft in een asielprocedure niet per definitie voor de betrokkene geheim te blijven. WOB-procedures over stukken die tot de processtukken van een asielprocedure behoren komen de rechtbank dan ook in de regel overbodig voor.

Het bestreden besluit doorstaat de rechterlijke toetsing. Het beroep is ongegrond.

De rechtbank ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester als griffier, op

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature