Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verzoek tot aanwijzing van een gemeentegrensoverschrijdende boogbrug als gemeentelijk monument. Verweerder heeft, door in het bestreden besluit te overwegen niet bevoegd te zijn om op deze aanvraag te beslissen, gehandeld in strijd met de in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde eis dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: SBR 11/1240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de stichting Stichting Boogbrug Vianen, eiseres,

gemachtigde: mr. E.D.M. Verboom, advocaat te Eindhoven,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen, verweerder,

gemachtigde: J. Ariaans, werkzaam bij de gemeente Vianen.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres tot aanwijzing van de Boogbrug over de Lek tussen Vianen en Nieuwegein als gemeentelijk monument afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.

Het beroep is, gevoegd met de zaak SBR 11/1248, behandeld ter zitting van 7 november 2011, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar bestuurder, [A], bijgestaan door mr. Verboom, voornoemd. Namens verweerder is verschenen J. Ariaans, voornoemd. Tevens is ter zitting verschenen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, onderdeel Rijkswaterstaat (hierna: Rijkswaterstaat), derde-belanghebbende, vertegenwoordigd door [B], werkzaam bij Rijkswaterstaat.

Overwegingen

1. De Stichting Boogbrug Vianen heeft tot doel het behouden van de twaalf bruggen over de grote rivieren, die zijn gebouwd in het kader van het Rijkswegenplan 1927. Een van deze bruggen is de in geding zijnde stalen boogbrug (hierna: de brug) over de Lek bij Vianen en Nieuwegein. De brug is aan de ene zijde van de rivier de Lek gelegen op het grondgebied van de gemeente Nieuwegein en aan de andere zijde van de rivier op het grondgebied van de gemeente Vianen. De brug is eigendom van Rijkswaterstaat.

In 2005 heeft eiseres verzocht om aanwijzing van de brug als Rijksmonument. Dit verzoek is afgewezen door de Staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bij besluit van 23 augustus 2005. Bezwaar, beroep en hoger beroep tegen dit besluit zijn alle ongegrond verklaard.

2. Op 5 januari 2010 heeft eiseres verweerder verzocht de brug aan te wijzen als gemeentelijk monument. Eenzelfde verzoek heeft eiseres op genoemde datum gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein.

3. Verweerder heeft alvorens te beslissen op het verzoek advies gevraagd aan de Commissie monumenten en binnenstad (verder: monumentencommissie) en een zienswijze aan Rijkswaterstaat en aan de gemeente Nieuwegein. Rijkswaterstaat en de gemeente Nieuwegein hebben negatief geadviseerd. De monumentencommissie heeft een positief advies uitgebracht.

4. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein heeft bij besluit van 16 juli 2010 eveneens afwijzend beslist op het verzoek van eiseres. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 1 maart 2011. Het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder nummer SBR 11/1248.

5. In het primaire besluit van 31 augustus 2010 is verweerder gemotiveerd afgeweken van het positieve advies van de monumentencommissie en heeft hij op inhoudelijke gronden het verzoek afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder de motivering van het primaire besluit vervangen, overwegende – kort gezegd – dat een onroerend monument slechts als geheel op de monumentenlijst kan worden geplaatst en dat, nu de bevoegdheid van verweerder niet verder reikt dan de gemeentegrens, slechts de helft van de brug onder de werking van de Monumentenverordening Vianen 1993 valt. Uit het bestreden besluit, gelezen in samenhang met het advies van de bezwaarschriftencommissie, het verweerschrift en de toelichting ter zitting, leidt de rechtbank af dat verweerder zich (concluderend) op het standpunt stelt onbevoegd te zijn om te beslissen op het verzoek van eiseres.

6. De primaire beroepsgrond van eiseres, dat met het vervangen van de motivering van de afwijzing in het bestreden besluit door onbevoegdheid aan te nemen om op het verzoek te beslissen, sprake is van een nieuw voor bezwaar vatbaar primair besluit, is ter zitting ingetrokken. Deze blijft dus verder buiten bespreking.

7. De rechtbank overweegt allereerst, met betrekking tot de bevoegdheid, het volgende.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

Op grond van artikel 124, eerste lid, van de Grondwet wordt voor gemeenten de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.

Artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat gemeentelijke verordeningen door de raad worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college of de burgemeester is toegekend.

Artikel 149 van de Gemeentewet bepaalt dat de raad de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.

De raad van de gemeente Vianen heeft bij besluit van 28 januari 1993 de Monumentenverordening Vianen 1993 vastgesteld. Artikel 3, eerste lid, van de ze verordening bepaalt dat burgemeester en wethouders al dan niet op verzoek van belanghebbenden kunnen besluiten onroerende monumenten als beschermd monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

8. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder, anders dan door hem betoogd, bevoegd is tot besluitvorming op het verzoek van eiseres, strekkende tot aanwijzing van de brug als gemeentelijk monument. De omstandigheid dat de brug slechts gedeeltelijk op het grondgebied van de gemeente Vianen is gelegen, doet aan die bevoegdheid niet af. Er is immers een aan verweerder gericht verzoek tot het nemen van een besluit op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een wettelijke grondslag om op een dergelijk verzoek niet te beslissen, althans zich daartoe onbevoegd te achten, ontbreekt. Dit betekent dat verweerder, door in het bestreden besluit te overwegen niet bevoegd te zijn om op de aanvraag te beslissen, heeft gehandeld in strijd met de in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde eis dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.

9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Door de motivering van het bestreden besluit, die in beroep nadrukkelijk ter zitting is gehandhaafd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te onderzoeken of zij zelf in de zaak kan voorzien door de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting ook niet kunnen aangeven wat zijn standpunt is ten aanzien van de inhoudelijke bezwaar- en beroepsgronden.

Nu deze procedure gevoegd wordt behandeld met de procedure met zaaknummer SBR 11/1248 (tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein) en nu alle partijen ter zitting hebben laten weten behandeling van deze zaken in een eventueel hoger beroep bij voorkeur gelijk te laten lopen ziet de rechtbank geen aanleiding om op de voet van artikel 8:51a van de Awb een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank zal het bestreden besluit van 3 maart 2011 daarom vernietigen en, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, onder a, van de Awb , verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is bepaald.

10. Het voorgaande betekent dat verweerder alsnog tot een inhoudelijke heroverweging dient te komen en daarmee tot een beoordeling van de bezwaargronden die eiseres naar voren heeft gebracht.

11. In verband hiermee overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat de brug in het grondgebied van twee gemeenten is gelegen er naar haar oordeel niet aan in de weg staat dat de brug door één van deze colleges of door beide geheel als gemeentelijk monument kan worden aangewezen. Artikel 149 van de Gemeentewet bepaalt dat de raad de verordeningen maakt die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Weliswaar is juist dat deze verordenende bevoegdheid van de raad van een gemeente op de voet van artikel 149 van de Gemeentewet niet onbegrensd is en – onder meer – wordt afgebakend door de territoriale gemeentegrenzen. Het moet dan gaan om zaken die de gemeentelijke huishouding betreffen en die als zodanig verband houden met het grondgebied van de gemeente. Evenzeer is juist dat de brug op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State alleen in zijn geheel voor aanwijzing als monument in aanmerking komt, dus in dit geval dan ook voor dat deel dat in de buurgemeente is gelegen. Daar waar – zoals hier – sprake is van een gemeentegrensoverschrijdend object en de Provincie Utrecht geen provinciale monumentenverordening kent, kan niet worden aanvaard dat aan een dergelijk object alleen om die reden (gemeentelijke) monumentenbescherming moet worden onthouden. Niet valt in te zien dat een eventuele monumentale beschermenswaardigheid van de brug, die immers voor de helft is gelegen op het grondgebied van de gemeente Vianen, geen belang is dat verband houdt met het grondgebied van de gemeente Vianen, dus de gemeentelijke huishouding betreft en waarop dus ook de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing is. Met een eventuele aanwijzing van de brug in zijn geheel door verweerder wordt niet getreden in de gemeentelijke autonomie van de gemeente Nieuwegein. De monumentenbescherming die de brug aldus zou verkrijgen geldt dan immers alleen op grond van de opname op de monumentenlijst van de gemeente Vianen en niet ook op die van Nieuwegein. Dat afstemming tussen beide gemeenten over een eventuele aanwijzing tot gemeentelijk monument plaatsvindt, ligt voor de hand en is in het onderhavige geval ook gebeurd.

Verweerder zal dit oordeel van de rechtbank bij de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar van eiseres in acht moeten nemen.

12. Eiseres heeft in beroep verder nog aangevoerd dat verweerder in redelijkheid niet tot afwijzing van de aanvraag van de brug als gemeentemonument heeft kunnen komen, zulks in afwijking van het unanieme advies van de monumentencommissie, en dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door acht te slaan op het – naar zij stelt onzorgvuldig voorbereide – standpunt van de gemeente Nieuwegein en het – onvoldoende gemotiveerde – negatieve advies van diens monumentencommissie. Deze gronden zijn echter niet gericht tegen het bestreden besluit, nu daaraan slechts de onbevoegdheid om op het verzoek van eiseres te beslissen ten grondslag is gelegd, maar dus kennelijk tegen het primaire besluit. Dat besluit ligt echter niet ter toetsing voor. De rechtbank kan thans dan ook niet toekomen aan een bespreking van die gronden. In het kader van de nog te volgen inhoudelijke heroverweging door verweerder kunnen deze gronden alsnog aan de orde komen.

13. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) begroot op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 437,- en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) in beroep. Tevens moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302,- aan haar vergoeden. Het verzoek van gemachtigde tot veroordeling in haar reiskosten wijst de rechtbank af, omdat deze kosten reeds zijn begrepen in het forfaitaire tarief rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit van 3 maart 2011;

draagt verweerder op om binnen 8 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302,- aan haar dient te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874,-.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011.

De griffier: De rechter:

mr. E.T. Timmerman-Roosjen mr. J.M. Willems

Afschrift verzonden op:

Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature