Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling wegens overtreding art. 2 lid 1 Leerplichtwet 1969. Beroep op vrijstelling van verplichting om kinderen op een school in te schrijven op grond van artikel 5, aanhef en sub b van de Leerplichtwet 1969 vanwege holistische levensovertuiging, verworpen.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector kanton

Parketnummer: 16/244340-10

Datum uitspraak: 17 mei 2011

Vonnis van de kantonrechter in bovengenoemde rechtbank op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren op [1962] te ‘s-Gravenhage,

wonende te [woonplaats], [adres].

Bij het onderzoek ter terechtzitting van 3 mei 2011 is verdachte verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.G.M. Roels. Verder was aanwezig mevrouw [naam], de echtgenote van verdachte.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2011.

De officier van justitie, mr. E.M. Mijnarends, heeft ter terechtzitting van 3 mei 2011 gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 250,00.

De tenlastelegging

De verdachte is ten laste gelegd dat hij, in of omstreeks de periode van 1 maart 2010 tot en met 5 juni 2010 te [woonplaats], meermalen, althans eenmaal, terwijl hij (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongeren,

[kind 1][zoon 1] geboren op [1999] en

[kind 2], geboren op [2000] en

[kind 3], geboren op [2004], althans terwijl hij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongeren had belast, (telkens) niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren, als leerlingen van een school, waren ingeschreven.

De geldigheid van de dagvaarding

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is. De kantonrechter verwerpt het verweer dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven.

De bevoegdheid

De kantonrechter heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie/gronden voor schorsing

De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie op grond van het gelijkheidsbeginsel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft voorts een beroep gedaan op het verbod van willekeur. De raadsman baseert deze verweren op het feit dat uitsluitend de vader van de kinderen is gedagvaard terwijl beide ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen hebben.

Het verweer van de raadsman wordt met verwijzing naar het opportuniteitsbeginsel verworpen. De kantonrechter van oordeel is dat het de officier van justitie vrijstaat om in leerplichtzaken er voor te kiezen slechts een van de beide ouders te dagvaarden.

De officier van justitie is ontvankelijk in haar vordering. Er zijn ook geen redenen voor schorsing van de vervolging.

Het verweer

Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het hem tenlastegelegde. In dit verband is onder meer aangevoerd dat verdachte een beroep heeft gedaan op vrijstelling van zijn verplichting om zijn drie kinderen (opnieuw) op een school in te schrijven op grond van artikel 5, aanhef en sub b van de Leerplichtwet 1969 vanwege zijn holistische levensovertuiging. Daarnaast heeft hij zich verweerd tegen de belemmerende werking van artikel 6 en vooral van artikel 8, tweede lid van de Leerplichtwet 1969 op de wettelijke vrijstellingsmogelijkheid.

Tenslotte is door en namens verdachte naar voren gebracht dat het geven van thuisonderwijs zoals hij dat voorstaat met zich brengt dat het recht op onderwijs van zijn kinderen, onder verwijzing naar het eerste Protocol bij het EVRM, artikel 2, de eerste volzin, niet wordt bedreigd. Verdachte en zijn echtgenote geven de kinderen al meer dan een jaar thuisonderwijs. Zij doen dit nauwgezet en roepen waar nodig deskundige hulp in.

Beoordeling

Bij brief van 16 februari 2010 aan burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden hebben verdachte en zijn echtgenote een beroep gedaan op de vrijstelling ex artikel 5, aanhef en sub b van de Leerplichtwet 1969 . In deze brief staat onder meer dat verdachte en zijn echtgenote in de periode daaraan voorafgaande tot de conclusie zijn gekomen dat de richting van de school waaraan de kinderen verbonden waren niet meer strookte met hun holistische levensovertuiging. Op die grond hebben zij besloten om de kinderen met ingang van 1 maart 2010 uit te schrijven van de basisschool [naam] te [woonplaats]. Vanaf die datum staan de drie kinderen niet langer op een school of instelling in de zin van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969 ingeschreven en krijgen de kinderen thuis onderwijs, vooral van hun moeder.

Verdachte heeft naar voren gebracht dat, als een kind langer dan een jaar niet is ingeschreven op een school en thuisonderwijs volgt, aan de ouders een ongeclausuleerd beroep op vrijstelling van artikel 5 sub b van de Leerplichtwet 1969 toekomt. Volgens verdachte zou hem, als hij opnieuw een mededeling van bedenkingen zou doen met betrekking tot de schoolgang van de kinderen artikel 8 lid 2 van de Leerplichtwet 1969 niet meer kunnen worden tegengeworpen omdat de kinderen dan in het jaar voorafgaand aan de dagtekening van die mededeling niet meer op een school ingeschreven zijn geweest. Rekening houdend hiermee doet verdachte een beroep op het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

De kantonrechter verwerpt dit beroep.

De kantonrechter overweegt dat ingevolge artikel 8, tweede lid van de Leerplichtwet 1969 geen beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren meer mogelijk is als een kind eenmaal op een school is ingeschreven (geweest). Deze bepaling gaat ervan uit dat een eenmaal gemaakte schoolkeuze een definitieve keuze is. Indien de ouder later een andere levensovertuiging aanhangt, kan een kind wel bij een andere bij die levensovertuiging passende school worden ingeschreven, maar de mogelijkheid een vrijstelling van de verplichting tot inschrijving te verkrijgen indien een dergelijke school niet binnen een redelijke afstand van de woning beschikbaar is, is afgesneden. De wet biedt geen steun voor de opvatting dat, wanneer ouders een jaar thuisonderwijs hebben gegeven en hun kinderen niet op een school hebben ingeschreven artikel 8 lid 2 van de Leerplichtwet 1969 buiten toepassing blijft.

Uit het bovenstaande volgt dat verdachte geen beroep op vrijstelling ex artikel 5 van de Leerplichtwet 1969 toekomt.

De kantonrechter acht het van belang om ook de vraag te beantwoorden of verdachte is vrijgesteld van de verplichting om de in de tenlastelegging genoemde kinderen (opnieuw) in te schrijven op de [naam] te [woonplaats] dan wel op een andere school omdat hij tegen de richting van die school en van alle andere scholen in zijn woonomgeving overwegende bezwaren heeft.

De kantonrechter overweegt dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet gewild heeft dat de rechter het gewicht van deze bezwaren beoordeelt (HR 11 februari 2003, LJN: AF0453). Maar het moet in dit verband natuurlijk wel om bedenkingen gaan die de richting van het onderwijs betreffen.

In dit verband is allereerst van belang te bepalen wat onder bezwaren tegen de richting moet worden verstaan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 oktober 2000, LJN: ZD1985, geoordeeld dat onder de bezwaren als bedoeld in artikel 5, aanhef en sub b, van de Leerplichtwet 1969 niet is begrepen bezwaren tegen het soort van onderwijs, tegen de leerplicht als zodanig of tegen de door de wet voorgeschreven inrichting van het onderwijs. Deze negatief geformuleerde definitie geeft echter nog geen duidelijk antwoord op de vraag wat dan wel onder het begrip richting kan worden vervat. De Hoge Raad verwijst naar de wetsgeschiedenis van de Leerplichtwet. In de memorie van antwoord wordt voor de duiding van het begrip ‘richting’ verwezen naar de betekenis van dat begrip in artikel 208 lid 5 (thans artikel 23 lid 5) van de Grondwet en artikel 13 Lager-onderwijswet 1920.

Taalkundig verwijst richting naar gezindheid, denkwijze of geest. Het Gerechtshof Arnhem, verstaat in zijn arrest van 3 juni 2008, LJN: BD3002 onder ‘richting’ een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing. De kantonrechter kan zich in de laatste omschrijving vinden.

Verdachte heeft, samen met zijn echtgenote die als getuige op de zitting is gehoord, naar voren gebracht dat hij op grond van zijn holistische levensovertuiging er van uitgaat dat kinderen zich in volledige vrijheid moeten kunnen ontwikkelen. Dat betekent in zijn visie dat kinderen zich alleen goed kunnen ontwikkelen als ze de ruimte krijgen zelf aan te geven wanneer ze wat willen leren. Leren gebeurt daardoor vanuit het kind zelf, het is niet de leerkracht die de leerstof aanbiedt, maar het kind bepaalt de inhoud en het tempo van wat geleerd wordt. Verdachte is enthousiast over de vorderingen die zijn kinderen maken sinds zijn echtgenote hen thuisonderwijs geeft en over de wijze waarop zij zich op alle vlakken ontwikkelen. Volgens verdachte kon de voormalige school, de [naam] te [woonplaats], en verder ook geen enkele andere school binnen een redelijke straal rond zijn woonplaats, zijn kinderen de leeromgeving bieden die zij nu hebben. Tijdens de zitting heeft verdachte stukken overgelegd van de enige school in Nederland die aansluit bij zijn levensvisie, namelijk de Aventurijn in Loenen, maar die is 90 kilometer van zijn woonplaats gelegen. De Vrije School in Utrecht, die de leerplichtambtenaar nog als alternatief heeft aangedragen, gaat uit van een levensovertuiging die niet strookt met die van verdachte, en valt om die reden af.

Nu de kinderen les hebben gehad op de [naam] te [woonplaats] en deze school nog het best aansluit bij de levensovertuiging van verdachte en zijn echtgenote gaat het in deze zaak om de vraag of de bezwaren van verdachte gericht zijn tegen de richting van het onderwijs aan deze school.

Uit de stukken en de toelichting op de zitting is het de kantonrechter gebleken dat verdachte vanuit zijn holistische levensovertuiging weliswaar bezwaren heeft geuit tegen het onderwijs op deze school maar dat de bedenkingen geen betrekking hebben op de inhoud van de lesstof die de kinderen daar wordt aangereikt. Hij is naar zijn zeggen op grond van zijn holistische levensovertuiging en daarmee samenhangende pedagogische opvattingen gekant tegen de wijze waarop deze de kinderen op de voormalige school wordt aangeboden.

Omdat de bezwaren betrekking hebben op de manier waarop de [naam] het geven van onderwijs heeft georganiseerd, is de kantonrechter van oordeel dat deze bezwaren niet vallen onder de in de Leerplichtwet 1969 bedoelde bezwaren tegen de richting. Aan deze conclusie liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

In het wettelijke systeem van de Leerplichtwet 1969 wordt ingevolge artikel 1a, aanhef, sub a van de Leerplichtwet 1969 juncto onderdelen van de artikelen 8, 9 en 10 van de Wet op het primair onderwijs de kaders gegeven waarbinnen de school zijn onderwijs moet organiseren, met andere woorden de inrichting van de school.

Dat verdachte vanuit zijn holistische levensvisie een andere pedagogische visie heeft dan de [naam], maakt niet dat daardoor zijn bezwaren geacht moeten zijn gericht tegen de richting van het onderwijs dat daar wordt gegeven. Afgezien van het feit dat verdachte de pedagogische grondslag van de [naam] niet nader heeft toegelicht, kan van een pedagogische visie niet worden gezegd dat dit een fundamentele oriëntatie is, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing. Dat geldt zeker in het geval de betreffende school een openbare school is, zoals de [naam], die per definitie het onderwijs naar vorm en inhoud niet heeft gestoeld op een bepaalde geloofs- of levensovertuiging. De door de verdachte geuite bezwaren zijn dan ook geen bezwaren als bedoeld in de Leerplichtwet.

Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat door en namens verdachte een warm pleidooi is gehouden voor het geven van thuisonderwijs. Deze vorm van onderwijs zou veruit te prefereren zijn boven de manier waarop het onderwijs op alle scholen wordt gegeven, behalve op de Aventurijn in Loenen. De grondslag van deze discussie is echter politiek van aard. Het argument dat verdachte als laatste onderdeel van het verweer heeft aangevoerd, namelijk dat het geven van thuisonderwijs met zich brengt dat het recht op onderwijs van zijn kinderen niet wordt bedreigd, kan in een politieke discussie relevant zijn maar valt buiten het bestek van dit rechtsgeding. De kantonrechter zal hier dan ook niet verder op in gaan.

De bewezenverklaring

De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:

hij, in de periode van 1 maart 2010 tot en met 5 juni 2010 te [woonplaats], meermalen, terwijl hij telkens als degene die het gezag uitoefende over de jongeren,

[kind 1][zoon 1] geboren op [1999] en

[kind 2], geboren op [2000] en

[kind 3], geboren op [2004], telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren, als leerlingen van een school, waren ingeschreven.

De kantonrechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De strafbaarheid van het feit

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:

Overtreding van artikel 2 eerste lid van de Leerplichtwet 1969 , meermalen gepleegd

De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

Motivering van de op te leggen sanctie

De kantonrechter houdt bij het bepalen van de aard en hoogte van de straf rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Uit de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het documentatieregister d.d. 19 mei 2010 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.

Wat betreft de ernst van het feit weegt mee dat de Leerplichtwet 1969 het wettelijke kader biedt om te garanderen dat kinderen het onderwijs genieten waar zij recht op hebben. Als dat recht niet meer door het kind kan worden uitgeoefend doordat de verantwoordelijke ouder het kind uitschrijft, is een geldboete op zijn plaats.

Verdachte heeft bij zijn besluit om zijn kinderen uit te schrijven van de basisschool er blijk van gegeven dat hij open kaart wilde spelen met de leerplichtambtenaar. Hij heeft zijn beslissing uitgebreid gemotiveerd en probeerde daarin zo zorgvuldig mogelijk te handelen.

Uit de correspondentie die zich in het dossier bevindt en uit hetgeen tijdens de zitting door verdachte en zijn echtgenote is verteld, is duidelijk naar voren gekomen dat de beide ouders het beste voor hebben met hun kinderen en dat zij het belangrijk vinden dat hun kinderen onderwijs volgen.

Dit alles is voor de kantonrechter aanleiding om een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 .

DE BESLISSING

De kantonrechter beslist als volgt:

Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven vermeld onder de bewezenverklaring, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 250,00 (tweehonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijf dagen.

Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.

Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Bepaalt dat telkens de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, kantonrechter, bijgestaan door M. van der Mark-van Eijndt, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de kantonrechter in deze rechtbank van 17 mei 2011

PROCES-VERBAAL van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de kantonrechter in de rechtbank te Utrecht, van 17 mei 2011,

in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [1962] te ‘s-Gravenhage,

wonende te [woonplaats], [adres]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature