Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verdachte wordt veroordeelt tot drie jaar gevangenisstraf voor ontvoering van 19-jarig slachtoffer in februari 2008. In de strafmaat wordt meegewogen dat de ontvoering met geweld en bedreiging gepaard is gegaan en de impact op slachtoffer en overige betrokkenen.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/710511-08 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 oktober 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1987] te [woonplaats]

wonende te [woonplaats]

thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Zuid/West De Dordtse Poorten

raadsman mr. E. Meijer, advocaat te ‘s-Gravenhage

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

in de periode van 5 tot en met 7 februari 2008, samen met anderen, [slachtoffer] heeft gegijzeld teneinde van zijn familie een geldbedrag te krijgen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] in dezelfde periode

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde gijzeling heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij in de eerste plaats op de telefoongegevens van de telefoon van verdachte. Het gaat hierbij om het telefoonnummer [nummer]. Verdachte heeft bij zijn werkgever en bij een eerdere aangifte dit telefoonnummer als zijn telefoonnummer opgegeven. Uit de telecomgegevens blijkt dat dit nummer, dat volgens de officier aan verdachte moet worden toegeschreven, op de avond van de ontvoering van [slachtoffer] veelvuldig contact heeft gehad met het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte]. Op 5 februari 2008 rond het tijdstip van de ontvoering bevindt de telefoon van verdachte zich in [woonplaats] in de directe omgeving van de plaats waar [slachtoffer] is ontvoerd. Vervolgens reist het telefoonnummer van verdachte richting het zuiden naar [woonplaats] en de omgeving van het vakantiepark in [woonplaats], waar [slachtoffer] later enige tijd is vastgehouden. Vervolgens reist het telefoonnummer van verdachte op 5 februari 2008 aan het eind van de avond naar [woonplaats], de woonplaats van verdachte. Dit alles blijkt uit een overzicht van aangestraalde paallocaties.

De officier van justitie baseert zich eveneens op de leugenachtige verklaring van verdachte dat hij de medeverdachte [medeverdachte 2] niet kent, terwijl er omstreeks de periode van de ontvoering diverse malen telefonisch contact is tussen het nummer van [medeverdachte 2] en het nummer van verdachte en een verbalisant bij het uitluisteren van de getapte telefoongesprekken de stem van verdachte [verdachte] heeft herkend. Voorts heeft verdachte leugenachtig verklaard over zijn aanwezigheid in een boksschool te [woonplaats] op 5 februari 2008. Gebleken is dat hij pas een maand later lid is geworden van deze boksschool en hij op die vijfde februari 2008 niet in de door hem genoemde boksschool is geweest.

Tot slot baseert de officier van justitie zich op het op de plaats delict in [woonplaats] aangetroffen DNA-profiel van verdachte. In een onderdeel van een daar aangetroffen (nep)vuurwapen, te weten aan de binnenzijde van de loop, is na bemonstering een onvolledig DNA-profiel verkregen. Dat profiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat verdachte ten tijde van de ontvoering op de plaats delict is geweest, welke conclusie wordt ondersteund door het overzicht van de aangestraalde paallocaties door de telefoon van verdachte, aldus de officier van justitie.

Tenslotte heeft de officier van justitie er op gewezen dat het slachtoffer weliswaar heeft verklaard dat hij door drie Turkse of Marokkaanse mannen in een auto werd gesleurd, maar dat zij ervan uitgaat dat hij zich wellicht heeft vergist. Zijn ontvoerders hadden immers hun gezichten bedekt en [slachtoffer] zelf is enige tijd geblinddoekt geweest. Daar komt bij dat verdachte qua uiterlijk wel voor een Turk of Marokkaan kan doorgaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij net als de officier van justitie op de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer], waarin hij verklaart dat hij door drie Turkse of Marokkaanse mannen is ontvoerd en dat deze een vreemde buitenlandse taal spraken. Verdachte spreekt en verstaat noch Turks, noch Marokkaans.

Het telefoonnummer eindigend op 0709 wordt aan verdachte toegeschreven. Uit het overzicht van de door dat nummer aangestraalde paallocaties merkt de verdediging op dat daaruit naar voren komt dat de telefoon met dit nummer op 5 februari 2008 van 20.56 uur tot en met 21.51 uur in [woonplaats] is geweest. Dit zou betekenen dat het telefoonnummer van verdachte bijna een uur in [woonplaats] heeft verbleven. Als verdachte al bij de ontvoering betrokken zou zijn geweest, dan is het niet logisch dat hij een uur heeft staan wachten.

Volgens het slachtoffer is hij bij zijn huis in een auto gesleurd, is er ongeveer 30 minuten gereden, is men vervolgens gestopt en overgestapt in een andere auto en werd er vervolgens ongeveer 20 minuten gereden alvorens hij bij een woning is aangekomen. De verdediging wijst er op dat uit het dossier blijkt dat er vanaf het tijdstip van de ontvoering in [woonplaats] twee routes richting het zuiden zijn gereden. Eén route via ’s-Hertogenbosch en één route via Breda. Gelet op het overzicht van de paallocaties op pagina 268 van hoofdverbaal met nummer PL0960/08-002121 lijkt het uitgesloten dat de houder van het nummer eindigend op 0709 met de ontvoerders is meegereden. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat verdachte één van de ontvoerders is geweest.

De verdediging heeft voorts aangevoerd dat verdachte slordig met zijn telefoon omging. Hij werkte in die tijd als monteur bij een garagebedrijf en moest voor zijn werk onder meer auto’s ophalen en terugbrengen naar klanten. De mogelijkheid bestaat dat een auto die bij de ontvoering is gebruikt kort hiervoor door verdachte is gerepareerd en dat verdachte zijn telefoontoestel in die auto is verloren. Dat is toeval, maar kan niet worden uitgesloten, aldus de raadsman.

Verdachte heeft in de periode 2006 tot en met 2008 op de kermis gewerkt. Het is niet uitgesloten dat hij via relaties op de kermis de telefoon met het nummer eindigend op 0709 heeft gekocht. Hierdoor is het mogelijk dat er in die telefoon nummers staan die niet tot de kennissenkring van verdachte behoren, maar behoren tot de kring van de kermisrelatie van wie hij de telefoon heeft gekocht.

Het is voorstelbaar dat een DNA-spoor van verdachte in de loop van het op de plaats delict in [woonplaats] aangetroffen nepvuurwapen is aangetroffen. Dergelijke nepvuurwapens werden op de kermis weggegeven. De mogelijkheid bestaat dat verdachte dit wapen in de periode dat hij op de kermis werkte in handen heeft gehad en met zijn vinger in de loop heeft gepeuterd. Op deze wijze heeft verdachte zijn DNA in de loop achtergelaten. Het is bekend dat op de kermis vaak Roma rondlopen. Met deze omstandigheid dient de rechtbank rekening te houden.

De ontvoering van [slachtoffer] is in twee etappes gegaan, namelijk op 5 februari van [woonplaats] naar een woning en vervolgens op 6 februari van die woning naar een huisje op een vakantiepark. Niet valt in te zien waarom verdachte op 5 februari 2008 op de late avond naar het vakantiepark in [woonplaats] zou zijn gereden, nu het slachtoffer die avond naar een woning elders is gebracht.

De verdediging concludeert dat het bewijs in deze zaak bestaat uit een groot aantal speculaties. Dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Verdachte dient dan ook van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

A. Door de rechtbank gebezigde wettige bewijsmiddelen

De rechtbank heeft zich bij zijn beoordeling van de aan verdachte tenlaste gelegde feiten gebaseerd op de navolgende wettige bewijsmiddelen.

Op 5 februari 2008 tussen 21.00 uur en 21.30 uur wordt het slachtoffer [slachtoffer] door twee van zijn neven, [A] en [B], bij zijn ouderlijke woning aan de [adres] te [woonplaats] afgezet. Beide neven hebben daarbij bemerkt dat zij op dat moment op de [adres] werden gevolgd of geobserveerd door een nieuwe zwarte of blauwe BMW station met daarin twee of drie personen. Nadat [slachtoffer] korte tijd in zijn woning is geweest, is hij naar zijn auto gelopen, die onder carport geparkeerd stond. Hij ziet daar dan drie mannen op zich af komen lopen, twee van hen hadden een pistool in handen. Eén van de mannen droeg een petje en de andere twee droegen iets van een (bivak)muts. Ook droegen ze alle drie iets voor hun mond. Toen de mannen bij [slachtoffer] kwamen werd hij geslagen. Eén van de mannen sloeg met de hand waarin hij zijn pistool vasthield op het hoofd en gezicht van [slachtoffer]. [slachtoffer] werd vervolgens door de mannen meegenomen naar een zwarte Citroën. Hij werd in die auto gelegd op de vloer tussen de voor- en de achterbank. Ook in de auto werd [slachtoffer] geslagen. Hij kreeg een doek of een trui over zijn hoofd en er werd geprobeerd om zijn handen vast te binden .

[C] de moeder van [slachtoffer] heeft waargenomen dat [slachtoffer] die avond omstreeks 21.30 uur vanuit de woning aan de [adres] naar zijn auto liep, die onder de carport stond geparkeerd. Ongeveer twee minuten later hoorde zij tweemaal een schreeuw. Zij is toen naar buiten gegaan en zag dat het bestuurdersportier van de auto van [slachtoffer] openstond en dat de sleutels in het contact zaten. [slachtoffer] was geen spoor te bekennen .

Vervolgens is de politie gealarmeerd, die ter plaatse een onderzoek heeft ingesteld. Vlakbij de carport zijn twee op bivakmutsen gelijkende stoffen voorwerpen aangetroffen. Verder is op de plaats delict in [woonplaats] op het dak van de auto van het slachtoffer [slachtoffer] een deel van een loop van een (nep)vuurwapen aangetroffen. Op de binnenzijde van deze loop is DNA-materiaal veiliggesteld. Van dit DNA-materiaal is een onvolledig DNA-profiel betrokken dat matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit onvolledige DNA-profiel is kleiner dan één op de één miljard. Een stukje verderop lag midden op de weg een voorwerp gelijkend op het magazijn van een (nep)vuurwapen. Verder lagen er andere onderdelen van een (nep)vuurwapen waaronder een slede en een veer.

Op de bovenkant van de gevonden slede is bloed aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat het gaat om het bloed van [slachtoffer].

Nadat [slachtoffer] was meegenomen heeft de auto ongeveer dertig minuten gereden, waarna werd gestopt. Hierna reed men opnieuw een minuut of twintig en werd er gestopt op een parkeerplaats . Op die parkeerplaats is [slachtoffer] verschillende malen geslagen en wel zodanig dat hij dreigde het bewustzijn te verliezen. Vervolgens moest [slachtoffer] overstappen in een zwarte Volkswagen Golf waarna ongeveer een half uur werd gereden tot ze bij een huis kwamen.

Dat huis had een parketvloer, en twee vaste trappen naar de zolder. In dat huis hoorde [slachtoffer] onder meer stemmen van kleine kinderen. Ook hoorde hij kinderen op straat spelen, waaruit [slachtoffer] de conclusie heeft getrokken dat het huis in een woonwijk ligt. In deze woning werden de voeten van [slachtoffer] aan elkaar gebonden, zijn handen aan elkaar gebonden en werd hij met zijn handen aan het bed vastgetaped. De ontvoerders bedreigden [slachtoffer] met het afsnijden van zijn vinger. Ook dreigden zij hem te vermoorden met een kettingzaag. Terwijl [slachtoffer] op het bed was vastgebonden vroegen de mannen om geld en om het telefoonnummer van de vader van [slachtoffer]. Omdat [slachtoffer] dit niet wist heeft hij eerst het telefoonnummer gegeven van zijn neef [Z]. Deze werd gebeld maar nam niet op.

Vervolgens heeft [slachtoffer] zijn ontvoerders het telefoonnummer gegeven van [M], het nichtje van de ex-vriendin van zijn broer [Y]. De ontvoerders hebben [M] op het opgegeven nummer gebeld waarna kortdurend telefonisch contact tussen [slachtoffer] en [M] tot stand is gekomen. [M] is hier later over verhoord en zij bevestigt dat zij die nacht twee maal is gebeld door [slachtoffer] met een haar onbekend nummer. Uit onderzoek naar de historische gegevens van de telefoon van [M] is gebleken dat de betreffende telefooncontacten hebben plaatsgevonden op 6 februari 2008 om 2.10 uur. Er blijkt te zijn gebeld vanuit [woonplaats] met het telefoonnummer [nummer].

[slachtoffer] heeft in deze woning gehoord dat de ontvoerders gebruik maakten van onder meer de Joegoslavische taal. Op een gegeven moment heeft hij een van de ontvoerders horen zeggen: “Kom we gaan naar mijn huis. Daar gaat niemand je slaan. De eigenaar is nogal agressief”.

[slachtoffer] is na verloop van tijd opnieuw in de VW -Golf vervoerd. Hij kreeg weer een doek over zijn hoofd en is overgebracht naar een ander huis. Dit betrof een vakantiewoning in het vakantiepark [naam] in [woonplaats], in de buurt van de plaats [woonplaats], gemeente [woonplaats]. Hier heeft [slachtoffer] een nacht vastgebonden doorgebracht. In de woning waren enkele mannen aanwezig en naar [slachtoffer] vermoedt ook een vrouw. De mannen spraken Nederlands met een Joegoslavisch accent. In de vroege ochtend van 7 februari 2008 is [slachtoffer] erin geslaagd met een door hem gevonden schaar de tape van zijn handen los te snijden. Toen hij de tape van zijn ogen had verwijderd zag hij dat er twee mensen, een man en naar hij vermoedt een vrouw, in dezelfde kamer lagen te slapen. Vervolgens is hij uit de vakantiewoning ontsnapt, waarna hij door een bestuurder van een auto, [E] zeer angstig, huilend en met gescheurde kleding wordt aangetroffen. Aan de enkel van [slachtoffer] zat iets wits, wat volgens deze bestuurder leek op een tie-rip. Vervolgens wordt de politie gewaarschuwd .

[E] voornoemd logeerde zelf ook op het park. Hij heeft verklaard dat hij bij vakantiehuisje nummer 38 op 7 februari 208 twee auto’s heeft zien staan, een donkerkleurige Citroën ZX en Volkswagen Golf. Een medewerker van het park, [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de bewoners van vakantiehuisje 38 gebruik maakten van een blauw/paarse BMW type 3.

Navraag bij het vakantiepark leverde op dat dit vakantiehuisje voor de periode 1 februari 2008 tot 8 februari 2008 is gehuurd voor vijf personen door een vrouw genaamd, [N], van Roemeense nationaliteit. Zij heeft daarbij als telefoonnummer opgegeven [nummer]. Dit is hetzelfde telefoonnummer waarmee op de eerste nacht van de ontvoering vanuit [woonplaats] gebeld wordt naar [M]. [N] is de vriendin van medeverdachte [medeverdachte].

De receptioniste van het vakantiepark [getuige 3] heeft verklaard dat tot het gezelschap van vakantiehuisje 38 twee mannen en twee vrouwen behoorden. De vrouwen kwamen haar voor als zigeunervrouwen. Deze vrouwen hebben zich op 6 februari 2006 tot de receptie gewend om te informeren naar de mogelijkheid de huurperiode van vakantiewoning 38 te verlengen. De volgende dag 7 februari 2008 omstreeks 12.00 uur hebben de vrouwen een loper geleend bij de receptie, omdat zij zich naar zij vertelden hadden buitengesloten. Toen een van deze vrouwen de volgende dag de loper terug kwam brengen stond er een politieagent bij de receptie. Bij het zien van de politieagent schrok de vrouw en draaide zij zich om. De betreffende politieagent [politieagent] heeft over hetzelfde voorval verklaard. Hij beschrijft een kleine vrouw, zigeunertype, half lang donker haar tot op de schouders, licht getint. De vrouw stapte in een donkere Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] en reeds snel weg. Deze Volkswagen Golf blijkt op naam te staan van medeverdachte [medeverdachte 2]. Als de receptioniste [getuige 3] een foto wordt getoond van medeverdachte [medeverdachte 2] herkent zij deze medeverdachte vrijwel zeker als de vrouw die met de andere vrouw de loper kwam lenen.

Vakantiewoning 38 is door de politie onderzocht. In deze woning zijn vingerafdrukken aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte] (badkamerdeur) en drie van diens neven: [F] (linkerwijsvinger in toilet) [W] (op een fles frisdrank en twee borden) en [G] (slaapkamerdeur). Daarnaast is in de vakantiewoning DNA aangetroffen van [medeverdachte] (peuk) en van [G] (peuk). [F] is de vriend van medeverdachte [medeverdachte 2]. [G] is tevens de zwager van [F].

Verbalisant [verbalisant 2] heeft voorts op 7 februari 2008 omstreeks 15.30 uur [medeverdachte] herkend toen deze zich in de buurt van het vakantiepark verplaatste in een antracietkleurige personenauto, naar [verbalisant 2] vermoedt een Volkswagen Golf.

Kort na de ontsnapping van [slachtoffer] heeft een man, die later de medeverdachte [medeverdachte] blijkt te zijn, op 8 februari 2008 en op 9 februari 2008 meerdere keren telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer], de vader van [slachtoffer]. In dit gesprek heeft medeverdachte [medeverdachte] gezegd dat hij [slachtoffer] zelf had ontvoerd en heeft hij getracht de zigeunergemeenschap in [woonplaats] te bewegen tot het inzamelen van een groot geldbedrag, hetgeen door verschillende leden van deze gemeenschap als bedreigend is aangemerkt. [medeverdachte] heeft daarnaast verklaard dat hij in de eerste dagen van februari 2008 samen met zijn vriendin [kenteken] in bungalow 38 van het hiervoor genoemde vakantiepark te [woonplaats] is geweest

Uit de zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel van [slachtoffer] (p. 138 0-verbaal) en de medische verklaring (p. 16 A-verbaal) blijkt dat [slachtoffer] op diverse plaatsen op zijn lichaam letsel heeft opgelopen, dat past bij de door hem beschreven mishandelingen.

Verdachte heeft bij zijn toenmalige werkgever het telefoonnummer [nummer] opgegeven. Dat zelfde nummer heeft hij in mei 2008 ook aan de politie opgegeven toen hij zelf slachtoffer was geworden van een misdrijf . Uit de historische gegevens van dit telefoonnummer blijkt dat dit nummer op 5 februari 2008 rond het tijdstip van de ontvoering zendmasten in [woonplaats] heeft aangestraald. Daaronder was ook een zendmast in de nabije omgeving van het adres waar [slachtoffer] is ontvoerd. Na 21.55 uur op die dag straalt het nummer vervolgens palen aan langs de rijksweg A2 richting het zuiden. Via [woonplaats] (omstreeks 22.30 uur) en [woonplaats] (tussen 22.46 en 23.15 uur) is het telefoonnummer tussen 23.30 en middernacht in [woonplaats] en vervolgens worden na een kwartier zendmasten richting [woonplaats] aangestraald.

Voorts is gebleken dat het telefoonnummer van verdachte op de avond van de ontvoering intensief contact heeft met het telefoonnummer [nummer] dat aan medeverdachte [medeverdachte] wordt toegeschreven.

Over de periode 1 januari 2008 tot en met 1 maart 2008 heeft de telefoon van verdachte regelmatig contact met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2]. Haar telefoon is na de ontvoering getapt. Deze telefoon heeft toen meerdere malen contact gehad met het telefoonnummer van verdachte. De verbalisant [verbalisant] heeft een aantal gesprekken uitgeluisterd en heeft de stem van verdachte herkend.

[getuige] heeft op 25 februari 2009 tegenover de politie verklaard dat haar ex-vriend [W] op 19 februari 2009 van zijn oom slecht nieuws kreeg. Dat hield verband met het feit dat hij het jaar daarvoor samen met twee Marokkanen uit [woonplaats] en met ene [naam] en ene [I], een man had ontvoerd, geslagen en vastgebonden bij zijn moeder, omdat hij nog geld van hem kreeg. Die man was ontsnapt en had aangifte bij de politie gedaan. [naam] was inmiddels aangehouden. [W] had [getuige] verteld dat hij zelf veilig was zolang [naam] niet praat .[getuige] heeft voorts verklaard dat [naam] een pistool heeft van [W].

Tijdens een nader verhoor op 19 oktober 2009 heeft [getuige] tegenover de politie verklaard dat haar ex-vriend [W] betrokken is geweest bij de ontvoering van een man in februari 2008. [W] heeft haar verteld dat de ontvoerde man in de zolderkamer van de woning van zijn moeder in [woonplaats] door hem in elkaar was geslagen. [W] heeft [getuige] de betreffende zolderkamer laten zien. [getuige] heeft op die kamer tape en touw zien liggen en ook een paar bloeddruppels op de grond. [W] heeft [getuige] verteld dat hij de ontvoerde man, nadat deze in het huis van [W]’s moeder was geweest, naar een bungalow in [woonplaats] heeft gebracht en dat hij die man in die bungalow weer in elkaar had geslagen. [W] vertelde [getuige] voorts dat hij met meerdere mensen was en dat toen deze in slaap waren gevallen de ontvoerde man is ontsnapt. De zus van [W], [J], heeft [getuige] verteld dat zij samen met een vriendin in de bungalow had schoongemaakt teneinde de vingerafdrukken weg te vegen.

Bij de rechter-commissaris heeft [getuige] verklaard dat [naam] geen vriend was van [W], maar van zijn neven, dat hij een Antilliaanse moeder heeft en een Nederlandse vader en in [woonplaats] woont.

De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige] op hoofdlijnen consistent is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht deze verklaring dan ook geloofwaardig. [W] heeft inderdaad een moeder die ten tijde van de ontvoering in [woonplaats] woonde in een rijtjeshuis met een eerste verdieping en een zolderruimte. Op het adres van de moeder van [W] stonden toen ook kleine kinderen ingeschreven , hetgeen overeenkomt met hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard omtrent de aanwerzigheid van kinderen op de plaats waar hij als eerste werd vastgehouden.

Dat het slachtoffer de eerste nacht in [woonplaats] is vastgehouden kan ook worden afgeleid uit het feit dat kort na de ontvoering vanuit deze plaats is gebeld naar [M]. Uit verder telecommunicatieonderzoek is voorts gebleken dat verdachte en diverse medeverdachten zich enige tijd na de ontvoering in of zeer nabij [woonplaats] hebben opgehouden. Verder vindt de verklaring van [getuige] steun in het telefoonverkeer dat op de dag van de ontvoering heeft plaatsgevonden tussen de telefoon van [W] 06-38135130 en de telefoon die aan medeverdachte [medeverdachte] kan worden toegeschreven, alsook in de locaties en verplaatsingen van de telefoon van [W] in of omstreeks de periode van de ontvoering.

B. Tussenconclusie betreffende de bewijsmiddelen

Zakelijk weergegeven concludeert de rechtbank uit voorgaande wettige bewijsmiddelen dat:

- [slachtoffer] op 5 februari 2008 door meerdere gewapende mannen bij een woning in [woonplaats] is ontvoerd, waarbij hij is geslagen. Daarna is [slachtoffer] per auto naar een woning te [woonplaats] en een vakantiewoning nabij [woonplaats] (gemeente [woonplaats]) overgebracht, op welke plaatsen hij ook is vastgehouden.

- op de plaats delict te [woonplaats] in de loop van een bij de ontvoering gebruikt (nep)vuurwapen) DNA-materiaal is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte.

- verdachtes telefoon nabij de plaats delict in [woonplaats] aanwezig was ten tijde van de ontvoering

- verdachtes telefoon nadien een route heeft afgelegd, en op lokaties is geweest, welke qua plaats en tijd overeenkomen met die welke beschreven zijn door de ontvoerde [slachtoffer], met die welke blijken uit (telecommunicatie-)onderzoek en met die welke zijn genoemd door de getuige [getuige]

- verdachte op de avond van de ontvoering intensieve telefonisch contacten heeft onderhouden met medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2].

- de getuige [getuige] de half Nederlandse/half [naam] uit [woonplaats] naast [W] noemt als medepleger van de ontvoering van [slachtoffer]

- onder meer van [W] en [medeverdachte] vingerafdrukken en/of DNA-materiaal zijn aangetroffen in de vakantiewoning waar [slachtoffer] is vastgehouden en [medeverdachte 2] op deze plaats is gezien.

C. De beoordeling door de rechtbank van de door verdachte gevoerde verweren

Verdachte en/of zijn raadsman, hebben betreffende de hiervoor zakelijk weergeven bevindingen bij de politie en/of ter terechtzitting nadere verklaringen afgelegd. Deze komen er samengevat op neer, dat verdachte een alibi voor de avond van 5 februari 2008 zou hebben, dat het aangetroffen DNA-materiaal niet impliceert dat verdachte ook zelf op de plaats delict is geweest en dat niet bewezen is dat verdachte de avond van de ontvoering zelf in het bezit van zijn telefoon was. Ook zou verdachte niet de [naam] zijn waarover de getuige [getuige] verklaart. De rechtbank overweegt ter zake van deze verweren het navolgende.

Verdachte heeft kort na zijn aanhouding bij de politie verklaard dat hij ten tijde van de ontvoering niet op de plaats delict kan zijn geweest, omdat hij toen op een boksschool in [woonplaats] was, . Uit nader onderzoek is echter gebleken is dat verdachte toen nog geen lid was van die boksschool en daar op die bewuste avond niet is geweest . De rechtbank acht dit “alibi” derhalve niet alleen niet aannemelijk geworden, maar ook ongeloofwaardig.

Verdachte heeft ter terechtzitting een nadere verklaring afgelegd betreffende het in de loop van een op de plaats delict gevonden (nep)vuurwapen aantreffen van met zijn DNA-materiaal overeenkomend DNA-materiaal. Hij heeft aangegeven dat zijn DNA-materiaal in deze loop kan zijn aangetroffen omdat hij vroeger op de kermis heeft gewerkt waar (nep)vuurwapens werden weggegeven. Verdachte heeft deze verklaring verder op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht deze verklaring niet alleen niet voldoende aannemelijk geworden, maar ook ongeloofwaardig. De foto’s in het dossier van de aangetroffen loop laten namelijk zie dat deze loop onderdeel was van een wapen dat niet van een echt vuurwapen te onderscheiden was. Het is niet aannemelijk dat op de kermis nepvuurwapens zouden zijn weggegeven die zoveel gelijkenis vertonen met echte vuurwapens, reeds omdat het ingevolge de Wet wapens en munitie verboden is dergelijke wapens voorhanden te hebben of te verkopen. De rechtbank leidt uit de aanwezigheid van het DNA van verdachte op het op de plaats delict aangetroffen (nep)vuurwapenonderdeel dan ook af dat verdachte zowel fysiek aanwezig is geweest bij de feitelijke ontvoering van [slachtoffer] op 5 februari 2008 te [woonplaats], als daaraan actief heeft deelgenomen.

De verdediging heeft voorts betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte op de avond/nacht van de ontvoering van [slachtoffer] ook fysiek bij zijn telefoon was. De verdediging heeft daarbij als mogelijkheid geopperd dat verdachte zijn telefoon mogelijk was verloren in een auto die bij de ontvoering betrokken was, omdat hij wellicht eerder reparaties aan die auto had verricht. De rechtbank constateert dat ook deze stelling door de verdediging op geen enkele wijze nader feitelijk is onderbouwd. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zodanig speculatief van aard, dat zij deze niet als een aannemelijk te nemen alternatief scenario kan gelden. Voorts is uit onderzoek gebleken dat met deze telefoon in de dagen direct voorafgaand aan de ontvoering (van 1 t/m 4 februari 2008) intensief telefoonverkeer is geweest met personen uit de directe kennissenkring van verdachte en ook met de moeder van verdachte. Op 5 februari 2008 omstreeks 18.00 uur bevond deze telefoon zich nog te [woonplaats], de plaats waar verdachte woonde en die dag tot 17.55 uur werkte . Dit duidt er op dat de telefoon in ieder geval in de periode direct voor de ontvoering bij verdachte zelf in gebruik was. Ook het feit dat de telefoon in de nacht direct na de ontvoering en verplaatsing van [slachtoffer] naar Zuid-Nederland weer terugreist naar [woonplaats] , zijnde zoals gezegd de woonplaats van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank een sterke aanwijzing dat het op dat moment verdachte zelf was die over zijn telefoon beschikte. De rechtbank acht de door verdachte gegeven verklaring er toe strekkende dat hij op 5 februari niet in het bezit van zijn telefoon zou zijn geweest dan ook niet alleen onvoldoende aannemelijk geworden, maar in het licht van het voorgaande ook ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte op de avond en in de nacht waarin [slachtoffer] is ontvoerd voortdurend in de fysieke nabijheid van zijn telefoon is geweest.

Anders dan door verdachte is gesteld is de rechtbank van oordeel dat er geen redenen zijn om er aan te twijfelen dat de [naam] uit [woonplaats] waarover getuige [getuige] verklaart dezelfde persoon betreft als verdachte. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat, zoals ook verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard, verdachte door anderen wordt aangesproken als [naam]. Verder blijkt uit het dossier blijkt dat verdachte op 17 februari 2009 om 6.05 uur, twee dagen voor het door [getuige] genoemde gesprek tussen [W] en zijn oom, in zijn woning in [woonplaats] is aangehouden . Dit past in de verklaring van [getuige] dat [W] op 19 februari 2009 slecht nieuws hoorde van zijn oom, maar dat [W] verklaarde dat hij veilig was zolang de kort daarvoor aangehouden [naam] zijn mond zou houden.

Verdachte heeft echter ter terechtzitting ontkend [W] te kennen. De rechtbank acht deze ontkenning echter kennelijk leugenachtig. Zo blijkt onder meer dat verdachte op 31 augustus 2008 staande is gehouden als inzittende van in de Duitse Mercedes van [W], nadat de bestuurder [W] door rood was gereden .

Verdachte is voorts op 17 september 2008 aangehouden op verdenking van heling van een navigatiesysteem. Hij was toen in het bezit van een telefoon met het nummer [nummer]. Deze telefoon is in beslaggenomen en uitgelezen. In het telefoonboek stonden naast het eerder gememoreerde nummer van verdachte [nummer] onder de naam [naam], de telefoonnummers van twee neven van [W], te weten [K] en [L]. Dit past in de verklaring van [getuige] dat de [naam] die zij noemt een vriend was van neven van [W]. Daarnaast woont verdachte in [woonplaats] zoals ook [getuige] heeft verklaard en heeft verdachte ter zitting bevestigd dat hij een Antiliaanse moeder heeft en een Nederlandse vader. Ook dit laatste komt overeen met hetgeen [getuige] omtrent de persoon [naam] heeft verklaard.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dezen buiten redelijke twijfel is dat kan worden uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder B. zakelijk vermelde, en door de in de daaraan voorafgaande overwegingen genoemde bewijsmiddelen gestaafde feiten en omstandigheden. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat hetgeen daarin is vastgesteld betreffende de bewegingen en het gebruik van het aan verdachte toe te schrijven telefoonnummer [nummer], evenzeer geldt voor de bewegingen van verdachte zelf. Niet aannemelijk is immers geworden dat verdachte niet zelf van dit nummer gebruik zou hebben gemaakt.

Op basis van voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte op 5 februari 2008 samen met anderen deel heeft genomen aan de vrijheidsbeneming van [slachtoffer] te [woonplaats] en bij de daarop volgende overbrenging van deze [slachtoffer] naar een woning te [woonplaats] en/of te [woonplaats]. Aldus acht de rechtbank het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank is echter tevens van oordeel dat het dossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevat om buiten redelijke twijfel te kunnen oordelen dat verdachte ook bij de op de ontvoering en overbrenging van [slachtoffer] volgende (poging tot) afpersing van diens familie betrokken is geweest. Zo is niet gebleken van enige directe betrokkenheid van verdachte bij deze (poging tot) afpersing. Evenmin is gebleken van wetenschap bij verdachte van afspraken ter zake van deze afpersing of van enig in verband daarmee door hem te genieten financieel voordeel. Verdachte kan in de betreffende periode ook niet fysiek of via telecommunicatie in de nabijheid worden geplaatst van [medeverdachte], die heeft verklaard de afpersingstelefoontjes te hebben gepleegd. De rechtbank zal verdachte derhalve van het hem primair ten laste gelegde vrijspreken

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

in de periode van 5 februari 2008 tot en met 7 februari 2008 te [woonplaats] en [woonplaats] en [woonplaats], gemeente [woonplaats], tezamen en in vereniging opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,

immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk wederrechtelijk

- die [slachtoffer] geslagen (al dan niet met een vuurwapen) en

- die [slachtoffer] meegenomen naar een auto en vervolgens in die auto gelegd en een doek/trui/shirt over het hoofd van die [slachtoffer] gedaan en die [slachtoffer] vastgebonden en

die [slachtoffer] meegenomen naar een woning.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.

Medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden;

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft ten aanzien van een eventuele op te leggen straf geen op- en of aanmerkingen gemaakt.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals onder meer blijkend uit een recent op zijn naam gesteld uittreksel uit het justitieel documentatieregister.

Verdachte heeft zich op 5 februari 2008 samen met anderen schuldig gemaakt aan ontvoering van een jongen van 19 jaar oud, genaamd [slachtoffer]. Bij die ontvoering is [slachtoffer] bedreigd met een (nep)vuurwapen en is hij in een auto gesleurd. [slachtoffer] is vervolgens geblinddoekt en vastgebonden en overgebracht naar een woning in het zuiden van het land. In deze woning is [slachtoffer] verder mishandeld. De volgende dag, 6 februari 2008 is [slachtoffer] overgebracht naar een vakantiehuis op een vakantiepark, waaruit hij op 7 februari 2008 heeft weten te ontsnappen.

De reden van deze ontvoering was dat één van de mededaders van verdachte een groot geldbedrag van de familie van [slachtoffer] wilde incasseren om zijn schulden te kunnen voldoen.

De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een belangrijk aandeel heeft gehad bij de uitvoering van de ontvoering, waarna anderen de voortzetting van de vrijheidsbeneming voor hun rekening hebben genomen.

Gelet op het (wapen)geweld dat met de ontvoering gepaard is gegaan, de bedreigingen die zijn geuit en het feit dat het slechts 19-jarige slachtoffer twee nachten is vastgebonden en vastgehouden, kan het niet anders dan dat dit traumatisch voor hem moet zijn geweest. Uit de stukken is ook gebleken dat de ontvoering een grote impact heeft gehad op [slachtoffer] en zijn familie. [slachtoffer] ondervindt nog steeds de nadelige psychische gevolgen van deze ontvoering

De ernst van het feit weerspiegelt zich ook in de wettelijke maximale strafbedreiging, te weten acht jaar gevangenisstraf.

Een ontvoering zoals die het slachtoffer is overkomen veroorzaakt niet alleen grote onrust binnen de Roma-gemeenschap, maar ook in de maatschappij in het algemeen. De gevoelens van onveiligheid in de maatschappij worden daardoor versterkt.

De rechtbank houdt verdachte hiervoor medeverantwoordelijk.

De rechtbank is derhalve van oordeel, dat alleen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de duur zoals door de officier van justitie geëist een passende reactie vormt op de strafbare gedragingen van verdachte. Het feit dat verdachte is vrijgesproken van de hem primair tenlastegelegde gijzeling is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om van de eis van de officier van justitie af te wijken, reeds omdat de onderhavige ontvoering om bovengenoemde redenen als bijzonder ernstig valt aan te merken.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 7.437,67 voor het ten laste gelegde feit, waarvan een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 2.437,67 ter zake van kosten rechtsbijstand.

Ter zitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering ter zake de kosten rechtsbijstand verhoogd en wel tot een bedrag van € 4.763,37.

De verdediging heeft aangevoerd dat een bedrag van bijna € 4.800,00 disproportioneel is en heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij op dit punt af te wijzen. De verdediging wijst erop dat de gemachtigde van de benadeelde partij niet, in ieder geval onvoldoende, is ingegaan op de vraag of de benadeelde partij niet voor een toevoeging in aanmerking kon komen.

De verdediging is van mening dat het gevorderde bedrag ter zake kosten rechtsbijstand voor het invullen van een voegingsformulier veel te hoog is.

De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.

Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij terzake van de kosten van rechtsbijstand acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Ook na de behandeling ter terechtzitting zijn er onduidelijkheden gebleven omtrent de hoogte en de verschuldigdheid van deze kosten, dit laatste mede in het licht van de in beginsel bestaande mogelijkheid voor de benadeelde partij om ingevolge de Wet op de rechtbijstand een raadsman toegevoegd te krijgen Dit alles maakt dat dit deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding.

Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/

beroofd houden;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van DRIE (3) JAAR;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade;

- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 5.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd

Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 oktober 2010.

Mrs. M.C. Oostendorp en M.A.A.T. Engbers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature