Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Een gevangenisstraf van 4 jaren voor poging tot verkrachting.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/712261-09 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 september 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1978] te [geboorteplaats] (Marokko)

wonende te [woonplaats]

thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein

raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht

1. Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Mr. J.A. Pieters, advocate te Utrecht, heeft namens de benadeelde partij [benadeelde 1] of [benadeelde 1] de vordering benadeelde partij toegelicht.

2. De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is tweemaal gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

primair: heeft geprobeerd een vrouw te verkrachten;

subsidiair: heeft geprobeerd haar aan te randen;

meer subsidiair: een vrouw zwaar heeft mishandeld of

meest subsidiair: haar heeft geprobeerd zwaar te mishandelen.

3. De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4. De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, poging tot verkrachting, heeft begaan. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het aangetroffen DNA van de verdachte op de buitenzijde van de schaamstreek van de broek van aangeefster. Ook het DNA van verdachte, dat in de hals van de jas van aangeefster is aangetroffen, komt overeen met de lezing van de gebeurtenissen, die aangeefster heeft gegeven. Daarnaast wordt de aangifte ondersteund door de verklaringen van twee getuigen, die aangeefster onafhankelijk van elkaar hebben horen zeggen dat ze haar probeerden te pakken respectievelijk dat gepoogd was haar te verkrachten. Ook wijst de officier van justitie op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant, die via de portofoon melding doet van mishandeling dan wel poging tot beroving. De verbalisant wordt onmiddellijk door aangeefster gecorrigeerd, doordat aangeefster heftig overstuur schreeuwt dat het om een poging tot verkrachting gaat. De officier van justitie acht het scenario dat verdachte heeft geschetst, te weten dat hij zomaar uit het niets door aangeefster is geslagen en door haar in een wurggreep is genomen, waarop hij uit verdediging geweld tegen haar heeft gebruikt, volstrekt onaannemelijk nu elk motief voor de gestelde gedragingen van aangeefster ontbreekt. In het bewijs dient mee te wegen dat verdachte eerder is veroordeeld voor zedendelicten, waarbij de werkwijze en de locatie van deze eerdere zaken grotendeels overeenkomt met de onderhavige zaak, aldus de officier van justitie.

4.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de primair en subsidiair tenlastegelegde zedendelicten kan komen. Er ontbreekt volgens de raadsman een seksuele intentie. Volgens de raadsman dient de lezing van de gebeurtenissen, die door verdachte is gegeven, te worden gevolgd. Verdachte heeft aangeefster om een vuurtje gevraagd. Hiervan is zij, gelet op de door verdachte waargenomen schrikreactie bij aangeefster, kennelijk geschrokken. Verdachte heeft hierop van aangeefster een klap tegen zijn slaap gekregen en werd vervolgens door aangeefster in een wurggreep genomen. Verdachte heeft zichzelf bevrijd door haar klappen te geven. De bevindingen ter zake van het DNA passen volgens de raadsman in dit scenario. Het is immers mogelijk dat bij de worsteling tussen aangeefster en verdachte DNA van verdachte op de hals en in de buurt van het schaambeen terecht is gekomen. Het bloed op de broek van aangeefster kan worden verklaard doordat zij haar handen met daaraan bloed van verdachte aan haar broek heeft afgeveegd. Ook het feit, dat de sigaret verfrommeld was, past volgens de raadsman in de lezing van verdachte. Op het moment dat verdachte geslagen werd, had hij de sigaret nog in zijn hand. Indien hij iets van plan was geweest, dan had hij de sigaret wel weggegooid of opgeborgen.

De raadsman heeft gewezen op vreemde en tegenstrijdige/onjuiste punten in de door aangeefster afgelegde verklaringen, waardoor getwijfeld moet worden aan de verklaring van aangeefster over de plaatsgevonden gebeurtenissen, te weten:

- Aangeefster heeft uitsluitend in het eerste contact met de politie in het [bedrijf 1] verklaard dat het om een poging ging om haar te verkrachten. In de aangifte en de aanvullende verklaring komt dit gegeven niet meer terug. Tegenover een medewerker van het [bedrijf 1] heeft zij zelfs verklaard dat zij in elkaar was geslagen, hetgeen bij de lezing van verdachte past;

- Aangeefster heeft verschillende verklaringen afgelegd over de plek, waar zij is vastgepakt, te weten ter hoogte van haar kruis, bij haar schaambeen of bij haar broeksband;

- Aangeefster heeft verschillend verklaard over het moment waarop zij bij haar kruis werd vastgepakt. Op pagina 50 van het dossier staat dat dit gebeurde op het moment dat zij nog stond, terwijl op pagina 55 staat vermeld dat het vastpakken bij haar kruis gebeurde op het moment dat zij op de grond lag. Bij het allereerste contact met de politie heeft zij zelfs verklaard dat hij enkel had getracht haar in haar kruis te grijpen;

- Aangeefster heeft verschillend over het neuken verklaard. In haar eerste verklaring heeft zij verklaard dat de man de vraag stelde: “Wil je met me neuken?”, terwijl zij later heeft verklaard dat hij zei: “Ik ga je neuken”;

- Aangeefster dacht enkel zelf dat er iets ergs ging gebeuren. Als ervan wordt uitgegaan dat de klap door aangeefster werd gegeven nadat de man vroeg of ze met hem wilde neuken, dan kan gezegd worden dat er feitelijk nog niets was gebeurd. Dat het slechts haar gedachten over een (zeden)delict betrof, blijkt uit haar verklaring op pagina 63 waarin zij zegt dat zij dacht dat hij gevaarlijk was en uit haar verklaring op pagina 64 waarin zij zegt dat zij misschien niet eens aan het woord verkrachten heeft gedacht;

- Aangeefster heeft onjuist verklaard over het beoefenen van een vechtsport. Zij heeft op pagina 67 verklaard dat zij met judo heeft geleerd dat zij door zijn armen op zijn rug te draaien er dan ‘onderdoor’ kan, terwijl zij in het slachtoffergesprek met de officier van justitie heeft verklaard dat zij nooit aan vechtsport heeft gedaan.

Gelet op bovenstaande dient volgens de raadsman verdachte te worden vrijgesproken

van de primair en subsidiair tenlastegelegde zedendelicten. Als de rechtbank aan het meer

subsidiair of meest subsidiair tenlastegelegde toekomt, dan bepleit de raadsman dat

verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle

rechtsvervolging, omdat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

Feiten en omstandigheden

Aanleiding van het onderzoek

Op zondag 15 november 2009 omstreeks 08.00 uur kwam een vrouw in een joggingpak via de hoofdingang van het Willem Arntzhuis, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], binnen. [betrokkene 1] werkte op dat moment als receptioniste aan de balie bij de ingang. Het gezicht van de vrouw die binnenkwam zat helemaal onder het bloed. Aan de mouw van haar jack en aan de voorkant en aan de achterkant van haar jack, bij haar nek, zat bloed. De vrouw liep in de richting van [betrokkene 1] en zei: “Help mij, help mij”. De vrouw zei dat ze in elkaar was geslagen. Hierna begon ze te huilen. [betrokkene 1] belde het weekendhoofd [betrokkene 2] en belde ook de politie. [betrokkene 2] kreeg het verzoek om naar beneden te komen. Zij hoorde dat een vrouw was komen binnenlopen, die vertelde dat ze was aangerand en dat er gepoogd was haar te verkrachten. [betrokkene 2] liep naar beneden en zag dat de vrouw op de trap helemaal ineengedoken zat. Zij zag dat het gezicht van de vrouw helemaal onder het bloed zat, alsmede haar nek, handen en mond. De vrouw miste ook een tand.

De melding

Op 15 november 2009 om 08.01 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het verzoek van de centralist van de Regionale Meldkamer Utrecht om te gaan naar het [bedrijf 1], gevestigd aan de [adres] te [woonplaats]. Op voornoemde dag om 08.02 uur waren verbalisanten ter plaatse. Zij troffen een onbekende vrouw aan. Op de bovenlip van de vrouw zat een wond, waarvan het bloed was gestold. Het haar op het achterhoofd van de vrouw zat onder het bloed. De lichtgele trainingsjas zat eveneens onder het bloed. De vrouw vertelde de verbalisanten dat zij, terwijl zij op de paden in het park achter het Centraal Museum (de rechtbank begrijpt het park [adres] te Utrecht) aan het wandelen was, door een voor haar onbekende man was geslagen. Op de hoek van het lange pad en het korte pad dat richting [adres] loopt, werd zij door de dader om een vuurtje gevraagd. Zij werd door de dader in haar gezicht geslagen. Door deze slag viel een tand uit haar mond en werd zij verwond aan haar lip. Tevens viel zij door de kracht van de slag achterover en kwam ten val op haar achterhoofd, waaraan zij een verwonding opliep. Zij heeft bij het eerste het beste huis dat zij tegenkwam aangebeld, maar na niet opendoen is zij verder gelopen. Bij het [bedrijf 1] sprak zij twee mannen aan, die haar naar de receptie brachten. De vrouw gaf een signalement van de dader. [verbalisant 1] maakte vervolgens het signalement via de portofoon kenbaar, zodat collega’s naar de dader konden uitkijken. [verbalisant 1] deelde hierbij mede dat het strafbare feit mishandeling, danwel poging tot beroving betrof. Hij hoorde hierop de onbekende vrouw hem toeschreeuwen: “Het is géén mishandeling, maar een poging om mij te verkrachten. De dader zei tegen mij namelijk een paar keer dat hij mij wilde verkrachten”. De onbekende vrouw gaf op te zijn [benadeelde 1], geboren op [1954]. Ter zitting is gebleken dat haar volledige achternaam [benadeelde 1] of [benadeelde 1] is.

Informatief gesprek met aangeefster

In het Diaconessenziekenhuis te Utrecht hebben verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 15 november 2009 omstreeks 09.15 uur een informatief gesprek gehad met het slachtoffer [benadeelde 1] of [benadeelde 1]. Zij heeft in dit gesprek verklaard dat zij aan het wandelen was. Omstreeks 07.40 uur liep zij op de Biltstraat. Vervolgens liep zij op de singel waar een man, die een filtersigaret in zijn handen had, haar om een vuurtje vroeg. Zij liep vervolgens door. Verderop op de singel hoorde zij iemand hollen, die haar achterop kwam lopen. Zij zag dat het dezelfde man was. De man vroeg: “Sorry, dat ik je lastigval”. Zij liep door en ging bij de splitsing rechtsaf. De man kwam haar weer achterna en zei weer ‘sorry’. Hij zei dat hij haar iets naars ging vragen. De man zei: “Ik ga je steken, niet één of twee keer maar vaker”. De man pakte haar vast en zei: “Ik ga jou neuken. Niet gillen. Anders wordt het erger”. Zij heeft de man - niet hard - geslagen, waarop de man haar vervolgens hard in het gezicht sloeg. Hierdoor kwam zij ten val, met het achterhoofd hard op de grond. Zij voelde dat een tand uit haar mond viel. Toen zij op de grond lag, klemde zij haar benen om zijn benen. De man pakte haar bij haar jas vast en trok haar overeind. Zij werkte mee. Zij hield zich uiteindelijk stevig vast aan een lantaarnpaal en begon hard te gillen. De man ging er vandoor. In het [bedrijf 1] heeft de receptioniste de politie gebeld.

Aangifte en aanvullende verklaring

Op 15 november 2009 omstreeks 16.04 uur heeft [benadeelde 1] of [benadeelde 1] aangifte gedaan over hetgeen op 15 november 2009 tussen 07.40 uur en 08.15 uur heeft plaatsgevonden. Over het eerste contact heeft zij verklaard dat de man zei: “Sorry, mag ik u een vraag stellen, sorry, mag ik een vuurtje’. Zij liep door, maar zei wel: “Natuurlijk heb ik geen vuurtje, maar je mag altijd een vraag stellen” dan wel woorden van gelijke strekking. De man ging op een gegeven moment naast haar lopen. Hij zei dat hij de verkeerde vraag had gesteld en dat hij een andere vraag had moeten stellen. Hij zei dat ze niet moest gaan schreeuwen en dat hij iets naars ging doen. Ze dacht: “Dit gaat vervelend worden”. Hij stond voor haar en sprak. Zo vroeg hij: “Wil je met me neuken?”. Ze zei: “Nee”. Omtrent het geweld heeft zij het volgende verklaard. Zij heeft hem na de vraag “Wil je met me neuken?”een klap gegeven, een soort ‘poezel-klapje’. De man werd geraakt op zijn slaap. Zij kreeg hierna een dreun, waardoor zij viel. Ze voelde haar tand eruit vliegen. Even later begon hij aan haar te sleuren om op te staan. Hij trok aan haar jasje en zei dat ze moest gaan staan. Toen zij stond, zag ze een lantaarnpaal. Hij trok haar die richting op, waarna zij de lantaarnpaal heeft vastgepakt. Zij heeft vervolgens hard geschreeuwd. Hij ging vervolgens weg. Toen ze op de grond lag, heeft hij haar broek boven haar schaambeen gepakt. Zij heeft toen zijn benen geklemd. Over het steken heeft aangeefster in haar aanvullende verklaring verklaard dat hij letterlijk zei: “Ik heb een mes, ik ga je steken, niet één, niet twee keer maar vaker”.

Letsel van aangeefster

Aangeefster heeft letsel opgelopen, te weten een uitgeslagen voortand rechtsboven, een gescheurde bovenlip en bloeduitstortingen in het gelaat en een hoofdwond. Daarnaast was sprake van een ribfractuur.

Biologische sporen en DNA-onderzoek

De broek van aangeefster, ter hoogte van de schaamstreek, is bemonsterd. In de bemonsteringen van de buitenzijde van de tailleband en aan de buitenzijde van de schaamstreek is bloed aangetroffen. Op de buitenzijde van de schaamstreek is een DNA-mengprofiel van aangeefster en verdachte aangetroffen. Aan de buitenzijde van de kraag van de jas van aangeefster is een DNA-nevenprofiel van verdachte aangetroffen.

Het door de verdachte geschetste scenario

Verdachte heeft erkend dat hij de manspersoon is geweest, die op 15 november 2010 in de ochtend aangeefster heeft aangesproken. Hij heeft echter een andere schets van de gebeurtenissen gegeven. Hij liep die dag tussen 07.00 uur en 08.00 uur van het huis van zijn ouders rechtsaf de [adres] in en is vervolgens linksaf de singel opgelopen. Hij is via het spoor richting de singel gelopen. Hij was van plan om richting de [adres] te lopen, alwaar een shoarmazaak is gevestigd, die ‘s ochtends vroeg open is. Hij wilde sigaretten kopen. Op een gegeven moment liep hij linksaf binnendoor, door het park (de rechtbank begrijpt het park [adres] te Utrecht). Er kwam een vrouw van achteren aanlopen. Hij zei: “Sorry, mag ik wat vragen”, waarop zij zei: “Ja natuurlijk mag je wat vragen”. Hij vroeg haar om een vuurtje en heeft daarbij misschien ‘sorry’ gezegd. Hij verwachtte hier eigenlijk niets van, maar dacht: “Ik probeer het gewoon”. Hij zag opeens een schrikreactie bij aangeefster en kreeg vervolgens van aangeefster een klap op zijn gezicht. Zij raakte hierbij zijn slaap. Zij pakte vervolgens zijn arm en draaide deze op zijn rug. Haar andere arm sloeg zij om zijn keel, waardoor hij geen lucht kreeg. Hij zei tweemaal: “Laat los”. Zij reageerde echter niet, waarna hij zichzelf heeft losgerukt. Hij heeft haar een klap op haar ribben gegeven. Na die klap viel zij op de grond, waarop zij zijn been met haar benen vastklemde. Hij heeft haar vervolgens nog een klap gegeven. Zij liet hem los, waarop hij zei: “Dacht je nou dat ik je wat wilde aandoen of zo”. Hij is vervolgens richting het huis van zijn ouders gegaan.

Beoordeling van de rechtbank

Het door verdachte geschetste alternatieve scenario

De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk.

Bij de beoordeling heeft de rechtbank de omstandigheid betrokken dat verdachte dit alternatieve scenario pas heeft geschetst, nadat hij van het onderzoeksdossier heeft kennisgenomen. Volgens verdachte kreeg hij, nadat hij had gevraagd of hij iets mocht vragen en aangeefster die vraag had beantwoord met: Ja natuurlijk mag je wat vragen en hij daarna om een vuurtje vroeg, plotseling van aangeefster een klap op zijn slaap. Er is geen aannemelijke verklaring voor het feit dat aangeefster op een dergelijke vraag en na zo’n gewone reactie van haar kant, zo heftig reageerde door meteen een klap uit te delen. Volgens verdachte was bij aangeefster een schrikreactie waarneembaar. Aangeefster heeft bevestigd dat verdachte zei: “Sorry, mag ik u een vraag stellen, sorry, mag ik een vuurtje’ en dat zij zei: “Natuurlijk heb ik geen vuurtje, maar je mag altijd een vraag stellen” dan wel woorden van gelijke strekking. Volgens aangeefster was zij hierop doorgelopen, waarop verdachte naast haar kwam lopen. Zij heeft verklaard dat verdachte eerst vroeg "wil je met me neuken en hij nadat hij had gezegd dat hij iets naars ging doen, zij verdachte een klap heeft gegeven. Dat de klap is gegeven, nadat verdachte zei dat hij iets naars ging doen, acht de rechtbank, gelet op de door verdachte waargenomen schrikreactie bij aangeefster, waarschijnlijker dan de lezing die verdachte geeft. Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel de omstandigheid betrokken dat het door verdachte geschetste scenario dat hij in een wurggreep werd genomen niet past bij het tengere postuur van aangeefster, zoals volgt uit de in het dossier van haar beschikbare foto’s. Verdachte heeft ter terechtzitting ook gezegd dat hij veel sterker was dan aangeefster. De rechtbank verwerpt dan ook de lezing van verdachte.

Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster

Anders dan de verdediging acht de rechtbank de door aangeefster afgelegde verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar op de punten die de rechtbank heeft bewezenverklaard. De door haar afgelegde verklaringen over de tegen haar gerichte handelingen zijn, zoals de raadsman heeft opgemerkt, niet volstrekt eensluidend. Echter, deze verschillen zijn naar het oordeel van de rechtbank verklaarbaar. Naar algemene ervaringsregels heeft een dergelijke ervaring een enorme impact op het slachtoffer. Als gevolg hiervan zal het slachtoffer de gebeurtenissen wellicht niet geheel chronologisch hebben kunnen navertellen. Het ligt in de rede dat in een later verhoor een gebeurtenis enigszins anders onder woorden wordt gebracht. In het bijzonder heeft de raadsman gewezen op het feit dat aangeefster verschillend heeft verklaard over de plek, waar zij door verdachte is vastgepakt: ter hoogte van haar kruis, bij haar schaambeen en bij haar broeksband. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verschillen niet van dien aard dat deze formuleringen verschillend moeten worden begrepen. Het vastpakken in de buurt van het kruis wordt ondersteund door het gegeven dat DNA van verdachte op de buitenzijde van de schaamstreek van de broek van aangeefster is aangetroffen.

De door aangeefster afgelegde verklaringen over hetgeen in het park is voorgevallen, maken op de rechtbank een authentieke indruk. Hierbij heeft de rechtbank met name acht geslagen op de reactie van aangeefster vrij snel na het voorval tegenover de politie in het [bedrijf 1]. Nadat de verbalisant via de portofoon mededeelde dat het strafbare feit mishandeling, dan wel poging tot beroving betrof, schreeuwde aangeefster dat het een poging tot verkrachting betrof. De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheden, die de door aangeefster beschreven gebeurtenissen ondersteunen. Zo heeft zij na het voorval in het park bij het eerste het beste huis dat zij tegenkwam aangebeld, maar is zij, nadat er niet werd opengedaan, verder gelopen. Zij kwam vervolgens overstuur en bebloed bij het [bedrijf 1] aan. Tevens is gelet op de resultaten van het DNA-onderzoek, te weten dat het DNA van verdachte is aangetroffen op de buitenzijde van de schaamstreek van de broek van aangeefster, alsmede aan de buitenzijde van de kraag van de jas van aangeefster.

In het bijzonder overweegt de rechtbank nog het volgende.

In het eerste contact met de politie heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar heeft geprobeerd te verkrachten. Deze verklaring, die vrij kort na het voorval is afgelegd, komt de rechtbank, zoals reeds is overwogen, authentiek over. De raadsman heeft erop gewezen dat aangeefster uitsluitend in dit eerste contact met de politie in het [bedrijf 1] heeft verklaard dat het een poging tot verkrachting betrof. Bij aankomst bij het [bedrijf 1] heeft aangeefster verklaard dat zij in elkaar geslagen was. Volgens de raadsman is het aannemelijker dat aangeefster meteen melding zou maken van het feit dat ze was verkracht dan van het feit dat ze in elkaar was geslagen. De rechtbank gaat aan deze veronderstelling van de raadsman voorbij. Het is immers voorstelbaar dat aangeefster, terwijl zij onder het bloed zat en een tand miste, het eerste wat in haar opkwam heeft verteld, ook vanwege het feit dat zij hulp nodig had voor haar verwondingen. Het feit dat zij alleen bij het eerste contact met de politie over verkrachting heeft gesproken, sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat het de bedoeling van verdachte was haar te verkrachten.

Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat aangeefster verdachte een klap heeft gegeven op het moment dat er nog niets was gebeurd. Volgens de raadsman dacht aangeefster enkel zelf dat er iets zou gaan gebeuren. Dit treft evenmin doel. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft aangeefster verklaard dat zij verdachte een klap heeft gegeven, nadat hij zei dat hij wilde neuken en iets naars zou doen.

Ten slotte heeft de raadsman de aandacht gevestigd op een onjuistheid in de door aangeefster tegenover de politie afgelegde aanvullende verklaring. Aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat zij met judo had geleerd dat zij door de armen op de rug te draaien er ‘onderdoor’ kon. In het slachtoffergesprek met de officier van justitie heeft zij echter verklaard dat zij niet aan vechtsport heeft gedaan. Gelet op de verklaring van aangeefster tegenover de politie sluit de rechtbank de mogelijkheid niet uit dat aangeefster vroeger aan judo heeft gedaan. De omstandigheid dat aangeefster over het beoefenen van een vechtsport later anders heeft verklaard, leidt er echter niet toe dat de door aangeefster afgelegde verklaringen in zijn geheel als onbetrouwbaar terzijde dienen te worden geschoven.

Gelet op het bovenstaande - in onderling verband en samenhang beschouwd - ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de door aangeefster afgelegde verklaringen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een seksuele intentie van verdachte.

Poging tot verkrachting

De vraag, die resteert is of de handelingen, zoals die volgen uit de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, tezamen moeten worden gekwalificeerd als een poging tot verkrachting, zoals primair is tenlastegelegd. Gelet op de omstandigheid dat verdachte op een zondagochtend in het park een vrouw in joggingkleding, die aan het (snel)wandelen is, heeft aangesproken, terwijl zij alleen was en gelet op het tijdstip waarop verdachte de vrouw heeft aangesproken, te weten tussen 07.40 uur en 08.00 uur, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de handelingen van verdachte gericht waren op beroving. Ook heeft de rechtbank bij haar oordeel betrokken dat verdachte aangeefster om een vuurtje heeft gevraagd, terwijl hij hiervan eigenlijk niets verwachtte. Kennelijk heeft verdachte de vraag gebruikt om het eerste contact met aangeefster te leggen. Na het eerste contact heeft verdachte, gelet op het opgelopen letsel van aangeefster, heftig geweld jegens aangeefster gebruikt. Ook heeft hij haar bedreigd door te zeggen dat hij een mes had en dat hij haar ging steken. Tevens heeft verdachte gezegd dat hij iets naars wilde doen. Daarnaast heeft hij gezegd dat hij haar wilde neuken en wilde verkrachten. Het DNA van verdachte is in de buurt van het kruis van aangeefster aangetroffen. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de - naar het oordeel van de rechtbank authentieke- reactie van aangeefster bij het eerste contact met de politie, te weten dat aangeefster heftig overstuur schreeuwde dat het om een poging tot verkrachting ging.

Uit het door verdachte toegepaste heftige geweld, de door hem gebruikte bewoordingen, de plaats waar het DNA van verdachte is aangetroffen en de authentieke reactie van aangeefster in het eerste contact met de politie, leidt de rechtbank af dat verdachte de intentie heeft gehad om seksueel bij aangeefster binnen te dringen. De handelingen van verdachte zijn onder de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden naar het oordeel van de rechtbank - in onderling verband en samenhang beschouwd - naar de uiterlijke verschijningsvorm te beschouwen als een begin van uitvoering van verkrachting.

Nu de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren behoeft het beroep van de raadsman op noodweer dan wel noodweerexces geen bespreking.

4.4. De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 15 november 2009 te Utrecht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld, bedreiging met geweld en een andere feitelijkheid [benadeelde 1] of [benadeelde 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [benadeelde 1] of [benadeelde 1] (van achteren) heeft benaderd en heeft beetgepakt en (daarbij) die [benadeelde 1] of [benadeelde 1] heeft toegevoegd: "Ik heb een mes, Ik ga je steken, niet 1 of 2 keer, maar vaker" en "ik ga jou neuken" en “ik ga je iets naars vragen” en “ik wil je verkrachten” en “niet gillen, anders wordt het erger”, althans woorden van dergelijke (dreigende) aard en/of strekking, en (vervolgens) die [benadeelde 1] of [benadeelde 1] meermalen hard in het gezicht heeft geslagen waardoor die [benadeelde 1] of [benadeelde 1] op de grond is gevallen en vervolgens die [benadeelde 1] of [benadeelde 1] bij haar broek heeft beetgepakt en bij haar kruis/schaamstreek heeft gepakt en vervolgens die [benadeelde 1] of [benadeelde 1] heeft laten opstaan en vervolgens heeft meegetrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5. De strafbaarheid

5.1. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het primair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:

Poging tot verkrachting

5.2. De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, te weten het primair tenlastegelegde, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf

van 8 jaren met aftrek van de tijd, die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Oplegging van terbeschikkingstelling is volgens de officier van justitie in de onderhavige zaak lastig. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het bevolen onderzoek in het Pieter Baan Centrum, zodat geen antwoord is gegeven op de vraag of bij verdachte een psychische stoornis aanwezig is. De officier van justitie heeft het, gelet op het feit dat in deze zaak niet erg veel informatie aanwezig is, niet wenselijk geacht alsnog een psycholoog en psychiater te benoemen teneinde op basis van dossieronderzoek zich uit te laten over het bestaan van een dergelijke stoornis. Als de rechtbank hierover anders oordeelt, dan zal de officier van justitie zich tegen een dergelijk onderzoek niet verzetten. Gelet op het strafblad van verdachte en het zeer hoge recidivegevaar voor het plegen van soortgelijke zeer ernstige seksuele geweldsdelicten, dient verdachte zo lang mogelijk aan de samenleving te worden onttrokken. De officier van justitie heeft de maximaal mogelijk straf voor het onderhavige feit gevorderd.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde zedendelicten. Verdachte kan hooguit voor een geweldsdelict dat meer of meest subsidiair is tenlastegelegd, worden veroordeeld. Gelet hierop dient een straf te worden opgelegd, die lager is dan de tijd, die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

Volgens de raadsman dient verdachte volledig toerekeningsvatbaar te worden geacht. Er kan geen waarde worden gehecht aan de in het verleden bij een eerdere strafzaak gedane conclusie van psycholoog Zuidhof en psychiater Kemperman, te weten dat zij geen psychiatrische stoornis kunnen vaststellen, tenzij de ten laste gelegde feiten worden bewezen geacht. Zoals in het recente onderzoeksrapport van het Pieter Baan Centrum van 27 augustus 2010 staat vermeld, geldt als stelregel dat diagnostische overwegingen niet kunnen worden gemaakt op basis van gedrag bij tenlastegelegde feiten. Er dient dan ook voorbij te worden gegaan aan de conclusie van psycholoog Zuidhof en psychiater Kemperman, aldus de raadsman.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.

Verdachte heeft in de vroege morgen in een park geprobeerd een vrouw van middelbare leeftijd, die aan het (snel)wandelen was, te verkrachten. Hij heeft de vrouw eerst om een vuurtje gevraagd. Vervolgens heeft zij, nadat hij zei dat iets naars zou gebeuren, hem een klap gegeven. Ook heeft verdachte gezegd dat hij haar wilde verkrachten, dat ze niet mocht gillen, dat hij een mes bij zich had en dat hij haar ging steken. Verdachte heeft, nadat hij een klap kreeg, de vrouw met kracht in het gezicht geslagen. Zij heeft hierbij een tand verloren. Zij kwam ten val, waarop verdachte haar omhoog trok. De vrouw kon zich aan een lantaarnpaal vasthouden en ging gillen, waarop verdachte is weggerend.

Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat het uiteindelijk bij een poging is gebleven.

Het slachtoffer heeft aan het handelen van verdachte lichamelijk letsel overgehouden. Zij heeft naast een gescheurde lip en een hoofdwond een ribfractuur opgelopen. Ook is zij haar voortand verloren. Los van het lichamelijk letsel wordt een ervaring als deze in het algemeen door slachtoffers van zedendelicten als zeer ingrijpend ervaren en brengt dit nadelige psychische gevolgen van lange duur met zich mee. Verdachte heeft, door aldus te handelen, de belangen van het slachtoffer volledig veronachtzaamd en een zeer ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. Verdachte heeft slechts oog gehad voor het bevredigen van zijn eigen seksuele behoeften.

De rechtbank heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend strafblad van 8 juni 2010 - eerder is veroordeeld voor zedendelicten. Deze delicten zijn gepleegd in hetzelfde park als waarvan in het onderhavige geval sprake is. Dit is zeer verontrustend. De rechtbank heeft zich dan ook beraden over de vraag of de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou moeten worden opgelegd. De ernst van het feit rechtvaardigt stellig de vraag naar de mogelijkheid van deze sanctie.

Uit het pro justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 27 augustus 2010 volgt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de onderzoeken van psycholoog, psychiater en milieurapporteur. Als gevolg hiervan hebben de deskundigen geen uitspraak kunnen doen over de vraag of er bij verdachte sprake is van een psychiatrische stoornis.

De rechtbank heeft wel de beschikking over een tweetal in 2001 opgemaakte rapporten gebaseerd op ambulant onderzoek van respectievelijk zenuwarts C.J.F. Kemperman en psycholoog F.C.P. Zuidhof. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voorbij dient te worden gegaan aan de in deze rapportages neergelegde conclusie, te weten dat zij geen psychiatrische stoornis kunnen vaststellen, tenzij de dan ten laste gelegde feiten worden bewezen geacht. Diagnostische overwegingen kunnen immers niet worden gemaakt op basis van gedrag bij tenlastegelegde feiten. Daarnaast bevindt zich in het dossier een pro justitia rapport van het Pieter Baan Centrum van 23 juli 2001, opgemaakt door psycholoog J.P. Kruyt en psychiater J.H. van Renesse. In dit rapport zijn echter onvoldoende gronden te vinden, die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat bij de verdachte tijdens het begaan van het thans aan het oordeel van de rechtbank onderworpen strafbare feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Nu evenmin anderszins van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is gebleken, komt de rechtbank niet toe aan de maatregel van terbeschikkingstelling.

Nu verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek naar zijn geestvermogens, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de toerekenbaarheid. Gelet hierop zal de rechtbank het feit volledig aan verdachte toerekenen.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en noodzakelijk is. Daaraan ligt het volgende ten grondslag. Bij het bepalen van de strafmaat in verkrachtingszaken wordt als uitgangspunt genomen de landelijke oriëntatiepunten die voor een verkrachting op twee jaren gevangenisstraf zijn bepaald. In de onderhavige zaak is verdachte niet seksueel binnengedrongen. Gelet echter op het door de verdachte toegepaste heftige geweld, het daardoor ontstane lichamelijke letsel van het slachtoffer en het feit, dat verdachte eerder voor zedendelicten is veroordeeld, is een verhoging van de strafmaat ten opzichte van de landelijke oriëntatiepunten passend. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 4 jaren geboden. Hierbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de sinds 1 juli 2008 geldende bepalingen inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.

De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding voor het opleggen van een (nog) langere gevangenisstraf dan vier jaar, zoals is gevorderd door de officier van justitie.

7. De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] of [benadeelde 1] heeft een schadevergoeding van € 7.444,98 gevorderd. De vordering bestaat uit:

Kledingschade € 50,=

Reeds betaalde tandartskosten € 2.451,70

Begrote tandartskosten € 2443,28

Smartengeld € 2.500,=

De vordering is ter terechtzitting namens de benadeelde partij toegelicht door mr. J.A. Pieters, advocate te Utrecht.

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de vordering op alle punten voldoende onderbouwd en aannemelijk geacht. Zij heeft gevorderd dat deze in het geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet aan beoordeling van de vordering van de benadeelde partij toekomt, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank toewijzing van het gevorderde bedrag redelijk.

Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.

Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8. De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar;

- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot verkrachting

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partij [benadeelde 1] of [benadeelde 1]

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] of [benadeelde 1] van

€ 7.444,98, waarvan € 4.944,98 ter zake van materiële schade en € 2.500,= ter zake van immateriële schade;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer

[benadeelde 1] of [benadeelde 1], € 7.444,98 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 72 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. I.J.B. Corbey en

mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier,

en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 september 2010.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature