Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604071-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 02 juli 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [woonadres]
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 juni 2010, waarbij de officier van justitie en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: met zijn auto een ongeluk heeft veroorzaakt, waarbij anderen zwaar lichamelijk letstel hebben opgelopen;
Feit 1 subsidiair: met zijn auto gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij is van mening dat verdachte verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . Hij heeft als onervaren bestuurder met een te hoge snelheid gereden en tegelijkertijd een verkeersmanoeuvre onjuist uitgevoerd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit, noch van het subsidiair tenlastegelegde. De verklaringen van de verschillende betrokkenen zijn volgens de raadsman niet eenduidig. Bovendien is het technisch onderzoek ondeugdelijk en onvolledig. Nu de oorzaak van het ongeval hierin niet is vastgesteld, is niet duidelijk of verdachte iets valt te verwijten. De raadsman heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feiten
Op 24 oktober 2008 heeft op de Rietveld te Woerden, ook wel bekend als de provinciale weg N458, een verkeersongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto’s . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daarbij betrokken was. In een bocht naar rechts gleed de achterkant van zijn auto weg. Toen hij dit probeerde te corrigeren, zag hij een andere auto naderen. Dat was de auto waarmee hij vervolgens in botsing is gekomen, aldus verdachte.
Slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat de hem tegemoetkomende auto op zijn weghelft terecht kwam en dat een botsing onvermijdelijk was .
Verdachte heeft nog verklaard dat hij op het moment dat het ongeval plaatsvond, net drie dagen zijn rijbewijs had.
In de analyse van het ongeval wordt als mogelijke oorzaak van het ongeval gesproken over een voertuigtechnisch defect, een te hoge snelheid, een inadequate handeling van de bestuurder in de bocht of een combinatie van het voorgaande. Indien verdachte met een te hoge snelheid de bocht door zou zijn gekomen, zou naar het oordeel van de rechtbank sprake kunnen zijn geweest van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 . De ongevalanalyse meldt dat de bestuurder, verdachte, de bocht door had kunnen rijden met een snelheid van 105 km/h . Alhoewel verdachte ter terechtzitting heeft toegegeven dat hij vermoedelijk te hard heeft gereden - hij verklaart dat hij volgens de kilometerteller van zijn auto 70 km/h zou hebben gereden waar 60 km/h is toegestaan - is zijn exacte snelheid op het moment van het ongeval niet vastgesteld. Evenmin kan daarom worden vastgesteld dat deze snelheid zodanig hoog was, dat het niet verantwoord was daarmee de bocht door te gaan. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van schuld in voormelde zin. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten door roekeloos, in elk geval zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag, zodat hij van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van de overtreding als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 . In de analyse van het ongeval wordt weliswaar geen éénduidige oorzaak genoemd voor het ontstaan van het ongeval, maar vast staat dat verdachte niet heeft voorkomen dat de auto die hij bestuurde op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Dat kan hem wel worden verweten en de rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 24 oktober 2008 te Woerden als bestuurder (Beginnend Bestuurder) van een
motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, Rietveld, tevens bekend als Provincialeweg N458,
een bocht naar rechts in en door is gereden en daarbij het door hem bestuurde voertuig
zo onvoldoende onder controle heeft gehad dat hij op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer in aanrijding/botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende auto,
door welke gedraging gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- een werkstraf voor de duur van 120 uren;
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen geen doel treft. Een dergelijke straf staat immers haaks op de inspanningen die verdachte heeft verricht ten behoeve van zijn rijvaardigheid na afloop van het ongeval.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is met zijn personenauto van zijn eigen weghelft geraakt en vervolgens in botsing gekomen met zijn tegenligger, Bij de inzittenden van de tegenligger is ten gevolge van het ongeval een groot nadeel ontstaan. Zij hebben blijvende beperkingen opgelopen en hebben daardoor het gevoel door het ongeval oud te zijn geworden. Dagelijks worden zij hiermee geconfronteerd. Het kleinkind dat op het moment van het ongeval bij de slachtoffers in de auto zat, is ongedeerd gebleven. Het feit dat zij dit kind bij zich hadden, heeft de schrik echter nog groter gemaakt en het verwerkingsproces bemoeilijkt.
Alhoewel de rechtbank heeft geoordeeld dat het ongeval niet aan de schuld van verdachte is te wijten in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , houdt zij met deze ernstige gevolgen wel rekening bij de strafoplegging. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit en hij serieuze inspanningen heeft verricht om zijn rijvaardigheid na het ongeval te bevorderen. De rechtbank acht om deze reden een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ook niet op zijn plaats. Wel ziet de rechtbank aanleiding deze ontzegging in de voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarnaast is zij van oordeel dat een werkstraf een passende sanctie is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 .
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbey, voorzitter, P. Wagenmakers en
mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 02 juli 2010.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.