Uitspraak
RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/120428-00
Datum uitspraak : 18 april 2002
Tegenspraak
Raadsman: mr. A.M.C.J. Baaijens G/T: Ja
Verkort vonnis
VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 maart 2002 en 4 april 2002.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
2 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de raadsman is betoogd dat in het strafrechtelijk onderzoek sprake is van grove veronachtzaming van de belangen van verdachte en dat aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan door de "gezichtspunten van de aanwezige buitenlandse getuigen in de aanvang van het opsporingsonderzoek niet direct en volledig te betrekken".
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Van de door de raadsman bedoelde personen zijn [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , door de politie op respectievelijk 8 oktober, 16 oktober,
18 oktober en 1 november 2000 gehoord. Zij hebben niet belastend verklaard met betrekking tot verdachte. Zij hebben wel verklaard over het schieten door een - onbekend gebleven - persoon. De resultaten van het politie-onderzoek overziend gedurende de eerste 10 dagen na het gebeuren,
kan worden gezegd dat voldoende ernstige bezwaren tegen verdachte overeind zijn gebleven en dat het in dit stadium horen van nog andere getuigen - mede gelet op de omvang van het onderzoek - in dit stadium te billijken valt.
De later - op verzoek van de raadsman - afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris door [getuige 5] en [getuige 6] leiden niet tot een andere conclusie.
Voor zover door de raadsman is betoogd dat in de opsporing is nagelaten nader onderzoek te doen naar mogelijk andere gepleegde misdrijven kan dit niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Vastgesteld kan worden dat zich in het dossier inderdaad aanwijzingen bevinden dat door onbekend gebleven personen is geschoten.
Vastgesteld kan eveneens worden dat op 8 oktober zelf enig onderzoek gedaan is naar de aanwezigheid van een of meer schietwapens in een auto. Ook moet worden vastgesteld dat in het onderzoeksteam (zie de verklaring van onder meer brigadier [brigadier] bij de rechter commissaris op 6 december 2000) discussie is geweest over het al dan niet doen van verder onderzoek.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gegeven dat onderzoek naar mogelijk andere verdachte personen niet tot resultaat heeft geleid c.q. niet is voortgezet, niet leiden tot het oordeel dat in de onderhavige zaak de belangen van verdachte grovelijk zijn veronachtzaamd.
3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Door de raadsman is betoogd dat ten tijde van de aanhouding van verdachte er in onvoldoende mate sprake was van een verdenking in de zin van art. 27 Wetboek van Strafvordering, "en dat dientengevolge sprake was van een onrechtmatig verkregen bewijsmiddel, zijnde de vermeende herkenning".
Dit verweer wordt verworpen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat - voor de komst van de politie ter plaatse - door een getuige reeds telefonisch was bericht over een mogelijke verdachte in een rood trainingsjack. Door de aangever is tot twee maal toe de verdachte als zodanig aan de politie aangewezen. Onder deze omstandigheden is ruimschoots voldaan aan het vereiste van art. 27 Wetboek van Strafvordering.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4 _ De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
De voortgezette handelingen:
Poging tot doodslag
(zoals bewezen verklaard onder 1 primair)
en
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
(zoals bewezen verklaard onder 2)
5 De strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is een beroep gedaan op noodweer.
Dit beroep wordt verworpen nu uit de stukken niet is gebleken, noch aannemelijk is geworden, dat zich voor verdachte een situatie voordeed als bedoeld in art. 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft naar zijn zeggen de bedoeling gehad om dhr [A ] te hulp te komen. Aannemelijk is dat deze in het gezicht werd geslagen. Op geen enkele wijze is komen vast te staan dat dit is gebeurd door het slachtoffer, [slachtoffer 1] . Overigens moet de reactie van het slaan met een breekijzer of koevoet onder de gegeven omstandigheden als disproportioneel worden beschouwd.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6 Motivering van de op te leggen_sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Op 8 oktober 2000 is verdachte betrokken geweest bij een grote vechtpartij tussen -kort gezegd- de familie [familie 1] en de familie [familie 2] . Verdachte is/was via de familie van zijn vriendin verbonden aan de familie [familie 1] . De vechtpartij vond plaats op het terrein van het woonwagenkamp waar voornoemde families toentertijd woonden en welke gevestigd is aan [straat] te [woonplaats] . Bij deze vechtpartij zijn aan beide zijden gewonden gevallen.
Verdachte is, nadat hij telefonisch op de hoogte was gesteld dat er een vechtpartij op handen was, naar de plaats van de vechtpartij gegaan. Samen met anderen heeft hij aldaar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met ijzeren staven op hun lichamen geslagen. Voorts heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 1] met het ijzeren voorwerp op zijn hoofd geslagen, waardoor die [slachtoffer 1] een hoofdwond een een bloeduitstorting op het hoofd heeft opgelopen.
Verdachte heeft door met een ijzeren voorwerp op het hoofd van zijn slachtoffer te slaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handeling de dood van het slachtoffer tot gevolg kon hebben. Delicten waarbij het leven van een ander gevaar loopt, zijn van zeer ernstige aard.
De bewezenverklaarde feiten brengen bij de maatschappij in het algemeen en bij slachtoffers in het bijzonder gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 1 februari 2002, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten;
een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 6 december 2000, opgemaakt door B.K. Keuning, reclasseringswerker;
de brief van mw. [vriendin] , vriendin van verdachte, d.d. 8 oktober 2000.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van € 60,- en immateriële schade ten bedrage van € 1.518,-.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten, derhalve door handelingen van verdachte, tot een bedrag van € 60,-. De vordering zal voor wat betreft het materiële gedeelte daarom tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten, derhalve door handelingen van verdachte tot een bedrag van € 1.000-. De vordering zal daarom, bij wijze van voorschot, tot dat bedrag worden toegewezen.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte moet de kosten betalen die door de benadeelde partij zijn gemaakt.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
7 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 24c, 36f, 45, 56, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8 DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en/of 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 18 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten dele toe.
Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te [woonplaats] , te betalen € 1.060,- (zegge duizendzestig euro).
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan verdachte de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen
€ 1.060,- (zegge duizendzestig) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.060,- ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van € 1.060,- te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van € 1.060,- heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.060,- ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen).
Heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. J.W.A. Nieuwenhuijsen, J.A. van Steen en M.N. Noorman, bijgestaan door mr. M. Grube als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2002.
AANVULLING op het onder bovengenoemd parketnummer gewezen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, van bovenver melde datum in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1974] te [geboorteplaats] .
Het bewijs
Deze aanvulling op voormeld vonnis bevat de inhoud van de ter terechtzitting van 11 maart 2002 en 4 april 2002 voorgehouden bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de redengevende feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde:
1. Een ambtsedig proces-verbaal van aangifte PL0940/00-630896 d.d. 9 oktober 2000, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie regio Utrecht, district Eemland-Zuid (blz. 120 - 124 van het proces-verbaal PL0940/00-001622 van de Politie Regio Utrecht, district Eemland-Zuid/Eem-Zd Rech. zaken),
voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op zondag 8 oktober 2000 was ik bij [B] en [slachtoffer 2] op [straat] in [woonplaats] . [slachtoffer 2] , [B] en [C] en ik stonden naast de woonwagen te praten. Er stopte een witte personenauto bij de wagen van [A ] . Er stapten vijf of zes personen uit. Op gegeven moment zie ik een stuk of twaalf mannen aan komen lopen in de richting van ons. Ik zie dat bijna alle personen een honkbalknuppel, een breekijzer, een ander soort knuppel of dergelijke voorwerpen in hun handen hebben. Hierna zie ik dat vier personen bovenop [slachtoffer 2] duiken en dat zij [slachtoffer 2] diverse malen slaan en schoppen. [slachtoffer 2] ligt ondertussen op de grond. Ik zie dat deze vier personen [slachtoffer 2] slaan met de voorwerpen waarmee zij aan kwamen lopen. Vervolgens komt een blanke man op mij aflopen. Ik voel dat deze man mij met kracht vastpakt. Op ditzelfde moment zie ik vanuit mijn ooghoek dat iemand met een breekijzer een slaande beweging maakt in mijn richting. Ik voel dat ik met het breekijzer bovenop mijn hoofd wordt geslagen. Ik zie dat de man met het breekijzer in zijn hand een roodtrainingsjack of trui aanheeft, waarvan op de mouwen witte strepen zitten over de breedte van de mouw. Later zie ik dat er een tekst achterop, wat geschreven is in zwarte letters. Deze man heeft een getinte huidskleur. Ik heb een hersenschudding, een gekneusde schedel en een gat/snee in mijn hoofd van 3 cm. Dit is gehecht.
2. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor PL0940/00-630896 d.d. 9 oktober 2000, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie regio Utrecht, district Eemland-Zuid (blz. 125 van het proces-verbaal PL0940/00-001622 van de Politie Regio Utrecht, district Eemland-Zuid/Eem-Zd Rech. zaken), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik heb net aangifte gedaan. Ik heb toen de politie op het woonwagenkamp was, twee a drie keer de persoon aangewezen welke mij met het breekijzer had geslagen.
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuigen, op 8 december 2000 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer 1] :
De verklaringen die ik bij de politie heb afgelegd kloppen, daar blijf ik bij.
4. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen PL0940/00-630896 d.d. 9 oktober 2000, opgemaakt door [verbalisant 2] , inspecteur van politie regio Utrecht, district Eemland-Zuid (blz. 37 van het proces-verbaal PL0940/00-001622 van de Politie Regio Utrecht, district Eemland-Zuid/Eem-Zd Rech. zaken),
voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Naar aanleiding van een melding van een plaatsgehad hebbende grote vechtpartij op het woonwagenkamp aan [straat] in [woonplaats] , heb ik samen met andere collega's ter plaatse een onderzoek ingesteld. Hierbij sprak ik, verbalisant, ter plaatse met een man die later bleek te zijn genaamd [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] bleek een bloedende wond aan zijn hoofd tehbben. Hij verklaarde dat die hoofdwond was ontstaan doordat hij een klap met een koevoet op zijn hoofd had gehad van een man in een rood trainingsjack, welke zich nog op het woonwagenkamp zou bevinden. Ik vroeg hem mij de man aan te wijzen. [slachtoffer 1] liep met mij naar buiten en wees mij de man aan die hem de klap had toegebracht. Hierop vroeg ik [slachtoffer 1] nogmaals of de man die hem had geslagen de man was met het trainingsjack met opschrift, waarop hij bevestigend antwoordde. Hierna werd omschreven verdachte, welke later bleek te zijn genaamd [verdachte] op mijn aanwijzing aangehouden.
5. Een geschrift, gedateerd 10 oktober 2000, opgemaakt door dr. [huisarts] , huisarts, (blz. 329 van het proces-verbaal PL0940/00-001622B van de Politie Regio Utrecht, district Eemland-Zuid/Eem-Zd Rech. zaken), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] :
Uitwendig waargenomen letsel: wond achterhoofd en bloeduitstorting. Bijzondere mededelingen: Enkele dagen later nog flinke hoofdpijn gemeld.
6. Een ambtsedig proces-verbaal PL0940/00-630896 d.d. 13 oktober 2000, opgemaakt door
[verbalisant 1] , agent van politie regio Utrecht, district Eemland-Zuid (blz. 194 - 209 van het proces-verbaal PL0940/00-001622A van de Politie Regio Utrecht, district Eemland Zuid/Eem-Zd Rech. zaken), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik verbalisant heb een opnameband van de regionale meldkamer Utrecht afgeluisterd alwaar de melding van de vechtpartij op het [straat] op staat:
Telefoongesprek (meldkamer belt naar ... ) [getuige 7] : Ja met [getuige 7]
Mk: [getuige 7] met [verbalisant 3] van de politie meldkamer [getuige 7] heb jij zicht op dat gebeuren in dat kamp?
[getuige 7] : Het is in het midden. Je kan er van allebei de kanten inrijden. Mk: Ja. D'r is ook geschoten he?
[getuige 7] : Ja d'r is eens... Door welke weet ik niet. Ik weet wel dat daar een jongen staat een turks
Mk: Een Turk ja
[getuige 7] : Een jongen met een breek... Een jongen met een rood shirt aan. Mk: Een turk met een rood shirt?
[getuige 7] : Ja, een trainingsjas. Die heeft een koevoet in zijn hand en een stok. Die heb een jongen neergeslagen. Die heb een hoofdwond
7. Als verklaring van [getuige 7] , afgelegd als getuige ter terechtzitting van 11 maart 2002, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op zondag 8 oktober 2000 was ik op het kamp [straat] te [woonplaats] . Ik was in de woning van [D] . Ik heb vanuit de woning waargenomen dat een persoon met een koevoet op het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg. Het bloed spoot eruit. Ik heb allen de achterkant van deze persoon gezien. Hij had donker haar en een rood met witte trainingsjas aan. Nu u het zegt kan er wel iets achterop die trainingsjas hebben gestaan. Ik ben de " [getuige 7] " welke is gerelateerd op blz. 198 van het proces-verbaal. Ik kan mij de exacte zinnen zoals vermeld in de meldingen op blz. 198 van het proces-verbaal niet meer voor mij halen, maar met een "rood shirt" bedoel ik een rode trainingsjas. Ik heb het dus over één en dezelfde persoon.
8. Een ambtsedig proces-verbaal van aangifte PL0940/00-025864 d.d. 10 oktober 2000, opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie regio Utrecht, district Eemland-Zuid (blz. 151-155 van het proces-verbaal PL0940/00-001622 van de Politie Regio Utrecht, district Eemland-Zuid/Eem-Zd Rech. zaken), voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
als verklaring van [slachtoffer 2] , geboortedatum [1975] :
Op zondag 8 oktober 2000 ben ik weer op het woonwagenkamp (de rechtbank begrijpt: woonwagenkamp [straat] te [woonplaats] ) gekomen. Een witte personenauto kwam het
kamp oprijden. Ik zag dat er ongeveer vijf buitenlanders uit deze auto stapten. Ik zag dat iemand een breekijzer in zijn handen had. De persoon met het breekijzer heb ik wel vaker gezien bij de voetbalvereniging [voetbalvereniging] . Ik zag dat hij een rood trainingsjack droeg, met witte strepen op de mouwen. Op gegeven moment kwam [A ] met de groep buitenlanders en zijn zoon [E] aanlopen in de richting van mij. Ik zag dat [A ] voorop liep en dat [A ] niets in zijn handen had. De rest liep achter [A ] aan en zij hadden allemaal een voorwerp in hun handen. De voorwerpen die zij in hun handen hadden waren koevoeten en ijzeren staven. Zij begonnen mij op gegeven moment allemaal tegelijk te slaan, vermoedelijk met de voorwerpen. Gelijk hierna ben ik op de grond gevallen.
9. Als verklaring van [slachtoffer 2] , afgelegd als getuige ter terechtzitting van 11 maart 2002, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op zondag 8 oktober 2000 was ik op het kamp [straat] . Op een gegeven moment zag ik een witte auto het kamp oprijden. Er stapten buitenlandse jongens uit, waaronder [verdachte] . Zij droegen breekijzers onder hun jas. Ik schrok ervan, ik ben naar [F] gelopen om hem te vragen wat er aan de hand was. Ik klopte aan op de wagen en toen ik naar binnen wilde lopen haalde hij gelijk uit met een knuppel. Toen ik over het muurtje heen stapte zag ik [A ] en de buitenlandse jongens aankomen. Voor ik het wist lag ik op de grond. Ik heb niet één op één met [A ] gevochten. Ik was doodsbang; negen man bewapend met een koevoet sprongen op mij.
10. Als verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 april 2002, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik ben op zondag 8 oktober 2000 op het kamp [straat] te [woonplaats] geweest. Ik was gekleed in een rood trainingsjack met op de rug de tekst " [tekst] ". Ik heb die zondag niet met iemand van kleding gewisseld.
Deze aanvulling is vastgesteld door mr. J.A. van Steen op 12 september 2002
DAGVAARDING VAN VERDACHTE
Sector: […]
Parketnr Volgnr: 16/120428-00
Volgnr: […]
Aan.
naam: [verdachte]
voornamen: [voornamen]
geboren op: [1974] te [geboorteplaats] wonende te: [woonplaats]
adres: [adres]
Hierbij dagvaard ik u om als verdachte te verschijnen op maandag 11 maart 2002, te 11.30 uur, ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in het
arrondissement Utrecht, Vrouwe Justitiaplein 1,
teneinde terecht te staan terzake van hetgeen hieronder is omschreven.
Ik verwijs naar de mededelingen onder 1,2,5,6,7,8,9 en 10 op de achterzijde van dit blad
Utrecht, 04 februari 2002
De officier van justitie
van bovenbedoeld gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
Hij op of omstreeks 08 oktober 2000 te [woonplaats] , althans het arrondissement Utrecht,
ter uitvoering van net door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (geboren in 1975) van het leven te beroven
met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een breekijzer/koevoet/ijzeren staaf
in elk geval met een hard of zwaar voorwerp, meermalen althans eenmaal opzijn / hun hoofd(en) en/of diens licha(a)m(en) te slaan
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Hij op of omstreeks 08 oktober 2000 te [woonplaats] , althans in het
arrondissement Utrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
Sector : […]
Parketnr: 16/120-428-00
Volgnr: […]
om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (geboren in 1975) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] met een breekijzer/koevoet/ijzeren staaf, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp, meermalen althans eenmaal op zijn/hun hoofd(en) en/of diens licha(a)m(en) te slaan,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 08 oktober 2000 te [woonplaats] , althans in het
arrondissement Utrecht, met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg, (het woonwagenkamp) [straat] ,
- onverholen en/of waarneembaar voor ter plaatse aanwezige personen - openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/af [slachtoffer 2] (geboren in 1975),
welk geweld bestond uit het slaan met een breekijzer/koevoet/ijzeren staaf, in
elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp,
waarbij hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal
op zijn/hun hoofd(en) en/of zijn/hun licha(a)m(en) heeft geslagen,
en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (te weten een gat in het hoofd en/of een hersenschudding en/of kneusing) voor die [slachtoffer 1] en/of enig lichamelijk letsel (te weten een gat/snee in het hoofd en/of een hersenschudding en/of gekneusde ribben) voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht