Uitspraak
Tegenspraak
Raadsvrouwe: mr. M.M.Streefkerk
Verkort vonnis
VONNIS
van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1961] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [verblijfplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 1999.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Van de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
1.1.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
2 De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
3 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
4 Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte is, kort na een ruzie met zijn ex-echtgenote, via een raam in de berging haar woning binnengekomen op een moment dat zij niet aanwezig was. Vervolgens heeft hij midden in de nacht brand gesticht in twee slaapkamers van de woning. Als gevolg hiervan is vrijwel de gehele bovenverdieping van de woning uitgebrand. De brandweer kon overslaan van de brand naar de naastgelegen woningen ternauwernood voorkomen.
Door dit feit heeft verdachte een aanzienlijke financiële schade toegebracht aan zijn ex-echtgenote en de desbetreffende woningbouwvereniging en haar verzekeraar.
Voorts is een levensgevaarlijke situatie ontstaan voor de omwonenden.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 20 januari 1999, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld en wel voor onder meer vernieling en mishandeling. Laatstelijk, bij vonnis van deze rechtbank van 2 september 1997 is hij voor -onder meer- brandstichting veroordeeld
tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden.
een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Afdeling Reclassering van het Centrum Maliebaan te Utrecht, d.d. 22 april 1999, opgemaakt door M. Jabboury, reclasseringswerker.
een psychiatrisch rapport betreffende de verdachte, d.d. 14 april 1999, opgemaakt door E.A.M. Schouten, psychiater, voor zover dit inhoudt -zakelijk weergegeven-: Ten tijde van het plegen van het delict waarvan verdachte thans wordt verdacht bestond bij hem een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestver mogens in de vorm van een matige begaafdheid en een antisociale persoonlijkheids stoornis met borderline trekken. Door de zwakbegaafdheid is er onvoldoende rem op destructieve impulsen. Gesteld dat bewezen is dat hij die feiten gepleegd heeft, dan kan hij verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Ik acht verdachte een gevaar voor zichzelf, voor anderen of voor de algemeen veiligheid van personen of goederen. Bij het niet inwilligen van zijn wensen en eisen, in welke situatie dan ook, is het waarschijnlijk dat hij tot beschadigend gedrag komt ten aanzien van goederen, algemene veiligheid, andere personen en/of zichzelf. Herhaling van dergelijke delicten is zeker te verwachten. Middels een langdurige klinische behandeling in een TBS instelling, zoals [instelling] , zou voldaan worden aan de zorgbehoefte van betrokkene en het recidief gevaar verminderd kunnen worden.
Naar mijn oordeel bestaat de noodzaak een plaatsing te realiseren in een inrichting voor verpleging van TBS-gestelden.
een psychologisch rapport betreffende de verdachte, d.d. 14 april 1999, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, psycholoog, voor zover dit inhoudt -zakelijk weergege ven-:
Bij onderzochte kan gesproken worden van een ziekelijke stoornis der geestvermogens alsmede van een gebrekkige ontwikkeling van de persoon in de zin van een zwakbegaafdheid c.q. licht verstandelijke handicap, stoornis in de impulsbeheersing (pyromanie + periodiek explosieve stoornis) en alcoholmisbruik c.q. -intoxicatie alsmede een gemengde persoonlijkheidsstoornis (borderline en anti-sociaal met oppositionele en theatrale trekken).
Met betrekking tot het hem ten laste gelegde, mits en voor zover bewezen, kan onderzochte als verminderd toerekeningsvatbaar geacht worden.
Op grond van het hoge recidive-risico is aangewezen toepassing van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank neemt voormelde conclusies van E.A.M. Schouten en F.C.P. Zuidhof over en maakt die tot de hare.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank zal op grond van het bovenstaande tevens gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld nu tijdens het begaan van het feit bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 4 jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van die maatregel eist.
Voorts zal de rechtbank bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/072103/97:
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van het hiervoor op blad 2 genoemd vonnis afwijzen, nu -gelet op de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging- met tenuitvoerlegging van de voorwaar delijk opgelegde gevangenisstraf geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.
5 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
6 DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat·het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 15 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opge legde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst af de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 16/072103-97.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. E.F.A. van Buitenen, J.W. de Ruijter en E.A. Messer, bijgestaan door E.J. Willekers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 mei 1999
Bijlage I:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in de nacht van 16 op 17 januari 1999, in elk geval op of omstreeks 17 januari 1999 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk en brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met twee, in elk geval een of meer (dons) dekbed(den), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die/dat (dons)dekbed(den) geheel of gedeeltelijk is/ zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de overige zich in die woning bevindende goederen en/of die woning en/of de naast die woning gelegen panden en/of de zich in die naastgelegen panden bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in die woning bevindende perso(o)n(en) en/of de zich in de naast die woning gelegen panden bevindende perso(o)n( en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Bijlage II:
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in de nacht van 16 op 17 januari 1999, te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in aanraking gebracht met twee, (dons) dekbed(den),ten gevolge waarvan die (dons)dekbedden zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de overige zich in die woning bevindende goederen en die woning en de naast die woning gelegen panden en, de zich in die naastgelegen panden bevindende goederen, en levensgevaar voor de zich in de naast die woning gelegen panden bevindende perso(o)n(en) te duchten was;