Uitspraak
Parketnummer : 16/039004-9(ontnemingsvordenng)
Datum uitspraak: 11 november 1997
Naam: [veroordeelde]
Tegenspraak
Raadsman: mr. A. de Leon verkort vonnis
Vonnis van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [1967] te [geboorteplaats] , wonende [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie ex artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, ertoe strekkende dat de rechtbank:
I. vaststelt het bedrag waarop het door verdachte uit strafbare feiten verkregen
wederrechtelijk voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat;
II. verdachte de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximum-bedrag van.f 170.750,--.
Het onderzoek in deze zaak is gehouden op de terechtzitting van 28 oktober 1997.
1 De procedure
De officier van justitie heeft op 10 oktober 1997 aan verdachte (hierna te noemen veroordeelde) voormelde vordering doen betekenen.
Deze vordering en de strafzaak tegen veroordeelde, waarop deze vordering betrekking heeft, zijn ter terechtzitting van 28 oktober 1997 aangebracht. Het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen veroordeelde heeft geleid tot na te noemen vonnis.
2 Beoordeling van de vordering
Bij vonnis van deze rechtbank van 11 november 1997 is veroordeelde in zijn strafzaak veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, terzake van - kort gezegd - medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
De rechtbank ontleent de schatting van het na te noemen wederrechtelijk verkregen voordeel aan de navolgende wettige bewijsmiddelen:
(nader uit te werken bij appèl)
3. Conclusie
Met betrekking tot het door veroordeelde uit strafbare feiten verkregen voordeel is voldoende aannemelijk geworden:
dat veroordeelde een bedrag van ten minste f 35.000,-- heeft verkregen uit de opbrengst van de onder l meer subsidiair bewezenverklaarde feiten.
Het voordeel dat door de veroordeelde door middel van de hiervoor vermelde feiten wederrechtelijk is verkregen wordt op grond van vorenstaande geschat op f 35.000,- (vijfendertigduizend gulden).
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de vordering behoort te worden afgewezen, nu verdachte reeds een aantal jaren een bijstanduitkering geniet en hij derhalve thans niet in staat is en ook naar verwachting in de toekomst niet in staat zal zijn een bedrag van enige omvang te betalen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij acht niet aannemelijk dat veroordeelde thans niet over voldoende vermogensbestanddelen beschikt en ook niet dat hij nimmer over voldoende vermogensbestanddelen zal gaan beschikken.
De rechtbank acht de vordering tot laatstgenoemd bedrag voor toewijzing vatbaar. Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.
4. De toepasselijke wettelüke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht.
5 Beslissing
De rechtbank:
stelt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht vast op een bedrag van / 35.000,--(vijfendertigdui zend gulden).
veroordeelt hem tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
bepaalt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van voormeld bedrag plaatsvindt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 150 dagen.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. S.W.P.C. Braunius, J.A. Janse de Jonge en C.G. Nunnikhoven, bijgestaan door E.J. Willekers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 1997.
Mr. Nunnikhoven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.