Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De wijziging van artikel 9.6 van het Besluit Inburgering heeft niet tot gevolg dat – in zijn algemeenheid – een gemeente kosten heeft gemaakt voor de uitvoering van de WIN waartegenover geen vergoeding staat. Het gewijzigde Besluit inburgering pakt voor eiser nog immer voordelig uit.

De aan artikel 9.6 van het Besluit inburgering ten grondslag liggende gedachte dat dubbele bekostiging onrechtvaardig is, komt de rechtbank niet onjuist voor. Evenmin komt het de rechtbank onjuist voor dat de regelgever deze dubbele bekostiging compenseert met latere vergoedingen en meer in het bijzonder door te bepalen dat gemeenten in 2006 afgegeven verklaringen, voor zover betrekking hebbend op beschikkingen die voor 2006 zijn afgegeven, niet mogen meetellen. In de situatie dat bij een individuele gemeente het aantal verklaringen waarover in 2005 dubbele bekostiging heeft plaatsgevonden lager ligt dan het aantal in 2006 afgegeven verklaringen waarvoor als gevolg van artikel 9.6 van het Besluit inburgering geen rijksbijdrage wordt toegekend, wordt die gemeente benadeeld. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat hij in die situatie per geval beziet of er aanleiding bestaat (een deel van) de kosten in afwijking van het Besluit inburgering alsnog voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop de regelgever de eenmalige rijksbijdrage in zijn algemeenheid heeft vastgesteld alleen dan de rechterlijke toets doorstaan, indien verweerder het aldus door de betreffende gemeente geleden nadeel, dat wil zeggen het verschil tussen de compensatie (de in 2006 afgegeven verklaringen) en de dubbele bekostiging in 2005, volledig compenseert in de eenmalige rijksbijdrage.

Aan de verlening van een voorschot kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak bestaat. Het voorschot wordt immers slechts verleend tot de vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage. De voorschotten worden op grond van artikel 9.6, negende lid, van het Besluit Inburgering ook verrekend met het voorschot dat ingevolge de WIN is verleend ten behoeve van het jaar 2006. Hieruit volgt eveneens dat dit kan leiden tot een terugvordering. Van aan verweerder toe te rekenen uitdrukkelijke ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen aan eiser omtrent de hoogte van de rijksbijdrage, is niet gebleken.

Beroep ongegrond.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 11/44

Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 oktober 2011

inzake

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best,

eiser,

gemachtigde J.W.H. Schocke en J.C.M. Maasakkers,

tegen

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

verweerder,

gemachtigde mr. R.A. van der Oord.

<b>Procesverloop</b>

In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de minister van Wonen, Wijken en Integratie dan wel de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bij besluit van 15 februari 2010 heeft verweerder de eenmalige rijksbijdrage in het kader van de Wet Inburgering (hierna: Wi) over het jaar 2006 op grond van artikel 9.6 van het Besluit inburgering vastgesteld.

Het door eiser tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 24 november 2010 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit op 5 januari 2011 beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 16 juni 2011, waar eiser is verschenen bij gemachtigden. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.

<b>Overwegingen</b>

1. Aan de orde is of het besluit van 24 november 2010 in rechte kan standhouden.

2. De rechtbank gaat daarbij uit van het volgende.

3. Sedert de inwerkingtreding van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) in 1998 zijn gemeenten verplicht geweest nieuwkomers een inburgeringsprogramma aan te bieden. Voor de uitvoering van deze wettelijke plicht zijn gemeenten door het rijk bekostigd overeenkomstig het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers (Staatsblad 1998, 441). Tot 1 januari 2005 werd hierbij een zogenaamde t-2 bekostigingssystematiek gehanteerd: het voor de inburgering van nieuwkomers beschikbare budget werd jaarlijks over de gemeenten verdeeld naar rato van de twee jaar eerder geleverde prestaties, in termen van het aantal gestarte inburgeringsprogramma’s (door de gemeente afgegeven beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma) respectievelijk het aantal afgeronde inburgeringsprogramma’s (door een onderwijsinstelling afgegeven verklaringen). In deze systematiek bestond geen directe relatie tussen de door gemeenten geleverde prestaties met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers en de door het rijk beschikbaar gestelde middelen. Dit systeem bood gemeenten ook de mogelijkheid om niet bestede rijksbijdragen te reserveren om eventuele fluctuaties in de instroom van nieuwkomers op te vangen.

4. Ingevolge het Besluit van 18 augustus 2005, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers in verband met een nieuwe financieringssystematiek (Staatsblad 2005, 425) geldt vanaf 1 januari 2005 voor de bekostiging van de inburgering van nieuwkomers op grond van de WIN een systeem van outputfinanciering. In dit systeem wordt de bekostiging in enig jaar bepaald door de in dat jaar geleverde prestaties met betrekking tot het aantal gestarte en het aantal afgeronde inburgeringsprogramma’s. Gemeenten ontvangen jaarlijks een voorschot, gebaseerd op de verwachte instroom van nieuwkomers en verdeeld op basis van de twee jaar eerder geleverde prestaties. Na afloop van ieder jaar wordt de definitieve rijksbijdrage bepaald op basis van de geleverde prestaties en met de vastgestelde rijksbijdrage wordt vervolgens het verleende voorschot verrekend.

5. Op 1 januari 2007 zijn in werking getreden de Wi en het Besluit inburgering (Stb. 2006, 645), welk besluit strekt tot uitvoering van de Wet inburgering.

6. Artikel 9.6 van het Besluit inburgering luidde als volgt:

1. Onze Minister stelt ambtshalve een eenmalige rijksbijdrage vast, welke wordt verstrekt aan een gemeente, niet zijnde een gemeente, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

2. De eenmalige rijksbijdrage wordt berekend met behulp van de formule: A = [ B x C ] + [ D x E ] + [ F x G ] – [ ( H x { I x J } ) + ( K x { L x M } ) ].

3. In de formule, genoemd in het tweede lid, wordt voorgesteld:

– met de letter A: de eenmalige rijksbijdrage;

– met de letter B: het aantal door het college in 2006 ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers ontvangen afschriften van door het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaringen, bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs ;

– met de letter C: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot de in de letter B bedoelde verklaring;

– met de letter D: het aantal door het college in 2006 op grond van de Wet inburgering nieuwkomers genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;

– met de letter E: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot het in de letter D bedoelde inburgeringsprogramma;

– met de letter F: het aantal door het college in 2007 en 2008 ontvangen afschriften van door het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaringen, bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs ;

– met de letter G: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot de in de letter F bedoelde verklaring;

– met de letter H: de door Onze Minister vast te stellen correctiefactor;

– met de letter I: het aantal door het college in 2006 ontvangen afschriften van door het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaringen, bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs ;

– met de letter J: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot de in letter I bedoelde verklaring;

– met de letter K: de door Onze Minister vast te stellen correctiefactor;

– met de letter L: het aantal door het college in 2005 ontvangen afschriften van door het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaringen, bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs ;

– met de letter M: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot de in letter L bedoelde verklaring.

7. In de Nota van toelichting van het Besluit inburgering (Stb. 2006, 645, p. 167 e.v.) staat ter toelichting op artikel 9. 6 (overgangsrecht rijksbijdrage Wet inburgering nieuwkomers) het volgende:

“Dit artikel bevat een bepaling waarmee de bekostiging van gemeenten op grond van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) financieel wordt afgewikkeld. Deze afwikkeling bevat drie componenten: de vaststelling van de rijksbijdrage die is verleend ten behoeve van 2006, de financiering van in 2007 en 2008 af te ronden inburgeringsprogramma’s en de verdiscontering daarin van een element van «dubbele bekostiging» welke stamt uit het verleden. Hieronder wordt een en ander toegelicht.

(…)

Volgens de tot 1 januari 2005 gehanteerde t-2 systematiek zouden gemeenten die in 2003 en of in 2004 bovengemiddelde prestaties hebben geleverd hiervoor in de jaren 2005 en of 2006 een hoger aandeel in de rijksbijdrage hebben ontvangen. Door de overgang naar een systeem van outputfinanciering in 2005 verviel dit recht op een hogere rijksbijdrage. Om deze gemeenten hiervoor te compenseren, is voorzien in een overgangsbepaling op grond waarvan een aanvullende rijksbijdrage is verstrekt (artikel 12 van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers).

Aldus is bereikt dat de bekostiging door het rijk voor de periode van 1998 tot en met 2004 – gedurende welke periode de t-2 systematiek gold – volledig is afgewikkeld.

Het hiervoor genoemde element van «dubbele bekostiging» heeft zijn oorsprong in de overgang van de t-2 financieringssystematiek naar de systematiek van outputfinanciering. Immers, de in 2005 afgegeven verklaringen hebben in veel gevallen betrekking op in 2003 of in 2004 gestarte inburgeringsprogramma’s. Deze programma’s zijn in die jaren echter reeds volledig bekostigd vanuit de rijksbijdrage 2003 respectievelijk 2004 welke was gebaseerd op de oude t-2 bekostigingssystematiek. Het kabinet is van mening dat deze «dubbele bekostiging» ongerechtvaardigd is.

De uitloop van de onder de vigeur van de WIN gestarte inburgeringsprogramma’s behoeft eveneens een nadere regeling. Slechts een deel van de in 2005 en 2006 gestarte inburgeringsprogramma’s is afgerond voor 1 januari 2007, de datum van inwerkingtreding van de Wet inburgering, terwijl de bekostiging van die programma’s – conform de geldende systematiek van outputfinanciering – ten dele plaats zou moeten vinden in 2007 en 2008. Daar het artikel van de WIN dat betrekking heeft op de bekostiging van gemeenten met de inwerkingtreding van de Wet inburgering vervalt, vindt bekostiging van deze programma’s echter niet meer plaats. Het kabinet is van mening dat gemeenten op deze wijze te kort zouden worden gedaan.

Tot slot dient de op grond van de WIN voor het jaar 2006 verleende rijksbijdrage nog formeel te worden vastgesteld. Deze vaststelling wordt met dit artikel uitgesteld tot het jaar 2009. Tevens dient een verrekening plaats te vinden met het ten behoeve van 2006 verleende voorschot.

Er is voor gekozen om onder de vigeur van de Wet inburgering aan gemeenten een eenmalige aanvullende rijksbijdrage te verstrekken waarmee een oplossing wordt gevonden voor de beide hierboven uiteengezette vraagstukken: de afrekening van het jaar 2006, de dubbele bekostiging van in 2003 en 2004 gestarte WIN-inburgeringsprogramma’s en de bekostiging van de WIN-inburgeringsprogramma’s welke na 1 januari 2007 worden afgerond.

De grondslag van deze eenmalige aanvullende rijksbijdrage is gelegen in het aantal in het jaar 2006 door onderwijsinstellingen afgegeven verklaringen met betrekking tot inburgeringsprogramma’s en door het college van burgemeester en wethouders gegeven beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma, het aantal in de jaren 2007 en 2008 afgegeven verklaringen met betrekking tot inburgeringsprogramma’s, alsmede de in 2005 en 2006 afgegeven verklaringen met betrekking tot inburgeringsprogramma’s. Van die laatste verklaringen heeft een deel betrekking op de jaren 2003 en 2004, welke reeds volledig zijn bekostigd.

Derhalve wordt een nog vast te stellen percentage in mindering gebracht op het deel van de aanvullende bijdrage, namelijk dat deel van de in 2005 en 2006 afgegeven aantal verklaringen dat al is bekostigd via de rijksbijdragen 2003 en 2004.

Het kabinet verwacht dat de combinatie van deze maatregelen voor gemeenten, op macroniveau, budgettair neutraal zal uitpakken.”

8. Per 30 december 2008 is artikel 9.6 van het Besluit inburgering (Stb. 2008, 605) gewijzigd. Thans luidt deze bepaling, voor zover hier van belang, als volgt:

1. Onze Minister stelt ambtshalve een eenmalige rijksbijdrage vast, welke wordt verstrekt aan een gemeente, niet zijnde een gemeente, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.

2. De eenmalige rijksbijdrage wordt berekend met behulp van de formule: A = [B x C] + [D x E].

3. In de formule, genoemd in het tweede lid, wordt voorgesteld:

– met de letter A: de eenmalige rijksbijdrage;

– met de letter B: het aantal door het college in 2006 op grond van de Wet inburgering nieuwkomers genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;

– met de letter C: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot een inburgeringsprogramma als bedoeld in de letter B;

– met de letter D: het aantal door het college in 2006, 2007 en 2008 ontvangen afschriften, welke betrekking hebben op in 2006 aangevangen inburgeringsprogramma’s, van door het bevoegd gezag van een instelling ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs , zoals dat artikel luidde op 31 december 2006;

– met de letter E: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot een verklaring als bedoeld in de letter D.

9. Deze wijziging heeft tot gevolg dat verklaringen afgegeven in 2006 of in de jaren nadien, welke het resultaat zijn van in 2005 gestarte inburgeringstrajecten, niet worden vergoed.

10. Verweerder stelt zich, kort gezegd, in het bestreden besluit op het standpunt dat terecht en op goede gronden tot vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage met betrekking tot het jaar 2006 voor een bedrag van € 49.200,00 is gekomen. Eiser heeft een voorschot ontvangen van € 216.284,00, zodat het verschil van € 167.084,00 moet worden terugbetaald en verweerder tot terugvordering van het teveel als voorschot ingevolge de WIN betaalde deel voor het jaar 2006 is overgegaan. Er is geen sprake van onevenredig groot nadeel aan de zijde van eiser nu hij voordeel heeft genoten van 10 verklaringen a € 6.150,00.

11. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. In de eerste beroepsgrond voert eiser aan dat de wijziging van artikel 9.6 van het Besluit Inburgering per 31 december 2008 onverbindend is vanwege strijd met hogere regelgeving. Daarnaast stelt eiseres dat verweerders stelling, inhoudende dat verklaringen die zijn afgegeven in 2005 en betrekking hebben op beschikkingen in 2003 en 2004 dubbel zijn bekostigd, gebrekkig is gemotiveerd. In de derde en vierde beroepsgrond voert eiser aan dat artikel 9.6 van het Besluit Inburgering onverbindend is vanwege strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Tevens is sprake van rechtsongelijkheid ten opzichte van andere gemeenten die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de beschikking over 2006. In de vijfde beroepsgrond voert eiser aan dat indien het huidige artikel 9.6 van het Besluit Inburgering geldend mocht zijn verweerder dan is gehouden de rijksbijdrage over 2006 vast te stellen voor de in de dat jaar en in het jaar 2007 ontvangen verklaringen betreffende beschikkingen 2005. Er is geen sprake van evenredigheid tussen doel en middel in het beleid. In de laatste beroepsgrond voert eiser ten slotte aan dat de accountantskosten ter hoogte van € 2.618,00 inclusief btw voor de certificering van de door verweerder verzochte gegevens door verweerder dienen te worden gedragen.

12. De rechtbank overweegt als volgt.

13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in 2005 afgegeven verklaringen (bewijs dat het inburgeringstraject is afgerond) voor zover betrekking hebbend op beschikkingen (bewijs van de start van het inburgeringstraject) die in 2003 of 2004 zijn afgegeven dubbel zijn bekostigd. Met de overgang van een t-2 systematiek naar outputfinanciering in 2005 is in 2005 het aantal beschikkingen en verklaringen 2005 afgerekend. Hierdoor zijn verklaringen afgerekend die horen bij beschikkingen 2003 en 2004, terwijl deze verklaringen voor zover betrekking hebbend op beschikkingen 2003 en 2004 al volledig waren bekostigd (volgens de oude t-2 systematiek). Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat onder de oude systematiek de rijksbijdrage van enig jaar was bedoeld voor de volledige bekostiging van de in dat jaar gestarte nieuwkomers. Weliswaar heeft eiser gesteld dat bij de wijziging van het Bekostigingsbesluit inburgering nieuwkomers per 1 januari 2005 in artikel 11 van dat besluit een overgangsregeling is getroffen voor de verklaringen die in 2005 zijn afgegeven, maar eiser heeft niet onderbouwd dat deze bepaling de dubbele bekostiging ongedaan heeft gemaakt.

14. Uit de hiervoor weergegeven Nota van toelichting op artikel 9.6 van het Besluit inburgering blijkt dat op grond van deze bepaling een eenmalige aanvullende rijksbijdrage wordt verstrekt waarmee een oplossing wordt gevonden voor de afrekening van het jaar 2006, de dubbele bekostiging van in 2003 en 2004 gestarte inburgeringstrajecten en de bekostiging van inburgeringstrajecten die na 1 januari 2007 worden afgerond. In artikel 9.6, tweede lid, van het Besluit inburgering , zoals dat luidde v óór 30 december 2008, was een correctiefactor in de formule opgenomen om de dubbele bekostiging ongedaan te maken, waarbij de in 2006 afgegeven verklaringen van belang waren. Deze correctiefactor is nimmer ingevuld. Bij besluit van 29 december 2008 is het Besluit inburgering gewijzigd, is de berekening van de eenmalige rijksbijdrage vereenvoudigd en is de correctiefactor komen te vervallen. De in 2006 afgegeven verklaringen, welke het resultaat waren van in 2005 gestarte inburgeringstrajecten, werden niet meer betrokken bij de vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage.

15. De aan artikel 9.6 van het Besluit inburgering ten grondslag liggende gedachte dat dubbele bekostiging onrechtvaardig is, komt de rechtbank niet onjuist voor. Evenmin komt het de rechtbank onjuist voor dat de regelgever deze dubbele bekostiging compenseert met latere vergoedingen en meer in het bijzonder door te bepalen dat gemeenten in 2006 afgegeven verklaringen, voor zover betrekking hebbend op beschikkingen die voor 2006 zijn afgegeven, niet mogen meetellen. In de situatie dat bij een individuele gemeente het aantal verklaringen waarover in 2005 dubbele bekostiging heeft plaatsgevonden lager ligt dan het aantal in 2006 afgegeven verklaringen waarvoor als gevolg van artikel 9.6 van het Besluit inburgering geen rijksbijdrage wordt toegekend, wordt die gemeente benadeeld. Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat hij in die situatie per geval beziet of er aanleiding bestaat (een deel van) de kosten in afwijking van het Besluit inburgering alsnog voor vergoeding in aanmerking te laten komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop de regelgever de eenmalige rijksbijdrage in zijn algemeenheid heeft vastgesteld alleen dan de rechterlijke toets doorstaan, indien verweerder het aldus door de betreffende gemeente geleden nadeel, dat wil zeggen het verschil tussen de compensatie (de in 2006 afgegeven verklaringen) en de dubbele bekostiging in 2005, volledig compenseert in de eenmalige rijksbijdrage. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat die gemeenten door hen in het verleden gemaakte kosten, welke op grond van destijds geldende regelgeving voor vergoeding in aanmerking kwamen, thans niet meer vergoed kunnen krijgen. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, er ook gemeenten zijn die worden bevoordeeld door toepassing van artikel 9.6 van het Besluit inburgering , namelijk die gemeenten waarbij het aantal verklaringen waarover in 2005 dubbele bekostiging heeft plaatsgevonden, hoger ligt dan het aantal in 2006 afgegeven verklaringen waarvoor geen rijksbijdrage wordt toegekend, en de regelgever de verwachting heeft uitgesproken dat de combinatie van de voorgestelde maatregelen voor gemeenten op macroniveau budgetneutraal zal uitpakken, maakt het voorgaande niet anders.

16. Uit het voorgaande vloeit voort dat geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op willekeur. De derde en vierde beroepsgrond van eiser falen derhalve. Anders dan eiser heeft aangevoerd heeft de wijziging van artikel 9.6 van het Besluit Inburgering niet tot gevolg dat – in zijn algemeenheid – een gemeente kosten heeft gemaakt voor de uitvoering van de WIN waartegenover geen vergoeding staat. Van strijd met hogere regelgeving en meer in het bijzonder artikel 52 van de Wi en artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet is dan ook geen sprake, zodat ook de eerste beroepsgrond van eiser faalt.

17. De rechtbank deelt dus niet het standpunt van eiser dat artikel 9.6 van het Besluit inburgering onverbindend is.

18. Evenmin deelt de rechtbank het in de vijfde beroepsgrond van eiser weergegeven standpunt dat, uitgaande van artikel 9.6 van het Besluit inburgering , verweerder dit niet ontslaat van de verplichting de rijksbijdrage over 2006 vast te stellen voor de in dat jaar ontvangen verklaringen. Uit onderhavige besluitvorming volgt genoegzaam dat met de vaststelling van de op grond van artikel 9.6 van het Besluit inburgering vastgestelde eenmalige rijksbijdrage, is beslist op de rijksbijdrage over 2006. De vijfde beroepsgrond treft dus geen doel.

19. Niet in geschil is dat verweerder de eenmalige rijksbijdrage voor eiser met betrekking tot het jaar 2006 overeenkomstig artikel 9.6 van het Besluit inburgering heeft vastgesteld. Evenmin in geschil is dat het aantal verklaringen waarover in 2005 dubbele bekostiging heeft plaatsgevonden hoger ligt dan het aantal in 2006 afgegeven verklaringen waarvoor als gevolg van artikel 9.6 van het besluit inburgering geen rijksbijdrage wordt betaald. Eiser heeft de in het verleden gemaakte kosten dan ook vergoed gekregen, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel. Overigens pakt het gewijzigde Besluit inburgering voor eiser nog immer voordelig uit.

20. Dat eiser in een regionaal samenwerkingsverband participeerde met andere gemeenten, waardoor na de ontvlechting daarvan een financieel nadeel zou zijn ontstaan voor eiser, maakt niet dat geen sprake meer is van dubbele bekostiging door verweerder ten behoeve van de aan eiser afgegeven verklaringen in die periode. Niet valt in te zien waarom dit nadeel van eisers keuze ten laste zou moeten komen van verweerder.

Eiser heeft voorts tevergeefs betoogd dat sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen en opgewekte verwachting aan de zijde van eiser. Aan de verlening van een voorschot kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak bestaat. Het voorschot wordt immers slechts verleend tot de vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage. De voorschotten worden op grond van artikel 9.6, negende lid, van het Besluit Inburgering ook verrekend met het voorschot dat ingevolge de WIN is verleend ten behoeve van het jaar 2006. Hieruit volgt eveneens dat dit kan leiden tot een terugvordering. Van aan verweerder toe te rekenen uitdrukkelijke ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen aan eiser omtrent de hoogte van de rijksbijdrage, is niet gebleken.

21. Eiser heeft ten slotte - onder verwijzing naar zijn brief van 26 augustus 2010 – gesteld dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de door hem gemaakte kosten voor de accountantsverklaring. De rechtbank stelt vast dat in de brief van eiser van 26 augustus 2010 aan verweerder geen verzoek tot vergoeding van deze kosten staat. Enkel heeft eiser in deze brief aangegeven tegemoet te komen aan het verzoek van verweerder ondanks de extra hieraan verbonden accountantskosten. Hieruit kan niet worden afgeleid dat eiser meent dat deze kosten voor rekening van verweerder dienen te komen, danwel dat eiser verzoekt om vergoeding van deze kosten. Verweerder was dan ook niet gehouden in het bestreden besluit in te gaan op de door eiser gemaakte accountantskosten. Eerst in de beroepsprocedure heeft eiser uitdrukkelijk verzocht om een vergoeding van de door hem gemaakte accountantkosten van in totaal € 2.618,00 inclusief btw. De rechtbank vat dit verzoek op als een verzoek in de zin van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht .

22. Het besluit van 24 november 2010 houdt dus in rechte stand.

23. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep niet. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en reeds daarom het verzoek tot schadevergoeding afwijzen.

24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.

<b>Beslissing</b>

De rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.

Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. E.M. de Stigter en mr. A. Venekamp als leden in tegenwoordigheid van drs. H.A.J.A. van de Laar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature