U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verweerder heeft op grond van artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regionale Nood-Huisvestingsverordening omzettingsvergunning verleend ten behoeve het omzetten van woonruimte van de woning in zes onzelfstandige woonruimten. Uit de bewoordingen van deze bepaling moet worden afgeleid dat verweerder een zekere mate van beoordelingsvrijheid toekomt. De rechter dient het oordeel van verweerder dan ook terughoudend te toetsen.

Verweerder hanteert een vaste gedragslijn bij de bovengenoemde beoordeling teneinde deze te objectiveren waarbij aanvraag wordt getoetst aan drie onderdelen, de Eindhovense buurthermometer, een rapportage in de vorm van een zogenaamde leefbaarheidsmatrix op basis van onderzoek ter plaatse en het advies van de wijkcoördinator van de desbetreffende buurt. Indien twee van de drie onderdelen negatief zijn, wordt door verweerder in beginsel aangenomen dat het verdelen van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordende woon- en leefmilieu.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de beoordeling op basis van de drie voornoemde onderdelen heeft kunnen baseren. Niet gebleken is van omstandigheden of belangen die niet in hierboven genoemde onderdelen zijn verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze onderdelen voldoende toegespitst op de omgeving van de woning. Niet gezegd kan worden dat deze onderdelen als zodanig als onvoldoende objectief, inzichtelijk en/of kenbaar moeten worden aangemerkt.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 11/282

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2011

Inzake

[eiser 1] en [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en

[eiser 5], [eiser 6] en [eiser 7], [eiser 8] en [eiser 9], en [eiser 10],

te [plaats],

eisers,

gemachtigde mr. C.G.J.M. Termaat,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,

verweerder,

gemachtigde M.J.M.J. Heutink.

<b>Procesverloop</b>

Bij besluit van 7 mei 2010 heeft verweerder aan de Stichting voor het Eindhovens Studenten Corps (hierna: de Stichting) een omzettingsvergunning verleend ten behoeve het omzetten van woonruimte van de woning, plaatselijk bekend August Schniederslaan 10 te Eindhoven, in zes onzelfstandige woonruimten.

Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 16 december 2010 ongegrond verklaard, waarbij verweerder bij het besluit de voorwaarde heeft opgenomen dat van de verleende omzettingsvergunning binnen één jaar gebruik moet worden gemaakt.

Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 26 augustus 2011, waar eisers [eiser 1], [eiser 9] en [eiser 8] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

<b>Overwegingen</b>

<u>Feiten en omstandigheden</u>

1. In september 2009 hebben eisers, omwonenden van de woning op het adres August Sniederslaan 10 te Eindhoven (hierna: de woning), vastgesteld dat aan de buitenkant van deze woning twee stalen vluchttrappen zijn aangebracht waarbij het eisers ook duidelijk wordt dat de woning gebruikt zal worden ten behoeve van de huisvesting van zeven studenten. Nadat zij bij verweerders gemeente daarvan melding hebben gemaakt, hebben eisers op 12 oktober 2009 bij verweerder een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de illegale situatie. Op 9 oktober 2009 heeft de eigenaar van de woning, de Stichting, bij verweerder een aanvraag ingediend om omzettingsvergunning als bedoeld in de Regionale Nood-Huisvestingsverordening (hierna: de Verordening). Op 12 oktober 2009 heeft de Stichting aanvraag ingediend om de hier aan de orde zijnde omzettingsvergunning.

Tijdens een gesprek met twee controlerende ambtenaren op 13 oktober 2009 heeft [vertegenwoordiger Stichting] - die de Stichting in rechte vertegenwoordigd en de aanvraag om omzettingsvergunning heeft ingediend - bevestigd dat de Stichting voornemens is om in de woning zeven studenten te huisvesten. Op 19 oktober 2009 heeft verweerder de Stichting een waarschuwingsbrief gezonden waarin de Stichting erop wordt gewezen dat zij voor de huisvesting van studenten in de woning over de benodigde vergunningen en een ontheffing dient te beschikken. Op 3 november 2009 hebben eisers vastgesteld dat de Stichting in de woning al twee studenten in de woning heeft ondergebracht.

<u>Standpunten partijen</u>

2. Verweerder heeft zich - samengevat en hier zakelijk weergegeven, zoals toegelicht ter zitting - op het standpunt gesteld dat verlening van de omzettingsvergunning niet leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning. Verweerder heeft bij de beoordeling van het aspect geordend woon- en leefmilieu, gebruik gemaakt van een drietal meetinstrumenten, te weten: de buurtthermometer, de leefbaarheidsmatrix en het oordeel van de betreffende wijkcoördinator. Verweerder heeft de vergunning verleend, nu sprake is van twee positieve adviezen, tegenover één neutraal advies van de wijkcoördinator.

3. Eisers hebben tegen het besluit - hier samengevat en zakelijk weergegeven, zoals toegelicht ter zitting - het navolgende aangevoerd. Volgens eisers kleeft aan het bestreden besluit een formeel gebrek omdat, in verband met de gestelde voorwaarde dat binnen één jaar van de omzettingsvergunning door de Stichting gebruik moet worden gemaakt, blijkt volgens eisers niet of verweerder het heeft gericht heeft aan de Stichting. Volgens eisers heeft verweerder het besluit niet voldoende toegelicht en gemotiveerd. Verder zijn gehanteerde meetinstrumenten niet (voldoende) objectief, inzichtelijk en/of kenbaar. Verweerder kan niet volstaan met slechts een verwijzing naar een vaste gedragslijn, die in het geheel niet is neergelegd in een beleidsregel, terwijl verweerder ook overigens geen vaste gedragslijn hanteert en tenslotte deze ook nog onjuist is.

<u>Wettelijk kader</u>

4. Het wettelijk toetsingskader luidt als volgt.

5. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Huisvestigingswet stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast indien het naar zijn oordeel noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot - voor zover hier van belang - wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III. Artikel 2, derde lid, bepaalt dat in afwijking van het eerste en tweede lid, het algemeen bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor de toepassing van die leden in de plaats treedt van de gemeenteraad.

6. Op grond van artikel 30, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten. Ingevolge artikel 30, tweede lid, wordt onder zelfstandige woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onder c, verstaan een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

7. Op grond van artikel 31 van de Huisvestingswet wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.

8. In afdeling 2 van de Verordening zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de huisvesting in de gemeente Eindhoven.

9. Op grond van artikel 5.2 van de Verordening is het verboden een woonruimte aangewezen in artikel 5. 1 met het oog op het behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad, zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

10. Ingevolge artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening weigeren Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven een vergunning indien vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft.

<u>Beoordeling</u>

11. Voor het antwoord op de vraag of verweerder de omzettingsvergunning had moeten weigeren moet, gezien het hiervoor weergegeven wettelijke kader, worden bezien of zich een in de Verordening vermelde weigeringsgrond voordoet.

12. Uit de bewoordingen van deze bepaling moet worden afgeleid dat verweerder een zekere mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of vaststaat dan wel redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van het betreffende pand. De rechter dient dit oordeel van verweerder dan ook terughoudend te toetsen.

13. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder een vaste gedragslijn hanteert bij de bovengenoemde beoordeling teneinde deze te objectiveren. Hiertoe wordt de aanvraag getoetst aan drie onderdelen, de Eindhovense buurthermometer, een rapportage in de vorm van een zogenaamde leefbaarheidsmatrix op basis van onderzoek ter plaatse en het advies van de wijkcoördinator van de desbetreffende buurt. Indien twee van de drie onderdelen negatief zijn, wordt door verweerder in beginsel aangenomen dat het verdelen van de omzettingsvergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordende woon- en leefmilieu.

14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de beoordeling op basis van de drie voornoemde onderdelen heeft kunnen baseren. Niet gebleken is van omstandigheden of belangen die niet in hierboven genoemde onderdelen zijn verdisconteerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze onderdelen voldoende toegespitst op de omgeving van de woning. Niet gezegd kan worden dat deze onderdelen als zodanig als onvoldoende objectief, inzichtelijk en/of kenbaar moeten worden aangemerkt. De Eindhovense buurtthermometer is een rapportage die tot stand komt op basis van objectieve gegevens. De leefbaarheidsmatrix is weliswaar een momentopname maar wel gebaseerd op objectieve waarnemingen. Het advies van de wijkcoördinator bestaat weliswaar uit de visie van de betreffende ambtenaar, doch er is geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de objectiviteit of onpartijdigheid van deze persoon. Evenmin ziet de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd dan wel anderszins grond om te oordelen dat de, in rechtsoverweging 13 geschetste gegedraglijn onjuist is. In het advies van de commissie voor bezwaarschriften dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit wordt inhoudelijk ingegaan op de wijze van beoordeling bestreden besluit en van de door eisers gestelde strijd met artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geen sprake. Eisers beroepsgronden dienaangaande dienen dan ook te falen.

15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat niet is gebleken dat de vergunningverlening tot een zodanige ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving zou leiden dat de vergunning daarop geweigerd had moeten worden, in het bestreden besluit, aangevuld met hetgeen daarover is vermeld in het verweerschrift, voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende uiteengezet en inzichtelijk gemaakt op welke wijze is getoetst aan de Eindhovense buurtthermometer, een leefbaarheidsmatrix en het advies van de wijkcoördinator. De rechtbank overweegt verder dat de buurtthermometer in 2008 en 2010 met betrekking tot de Schrijversbuurt geen scores laat zien op grond waarvan vast staat dat verlening van een omzettingsvergunning zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het geordend woon- en leefmilieu. Ook overigens hebben eisers de vastgestelde scores - meetindicatoren om de leefbaarheid van de buurt vast te stellen - niet bestreden. Voor wat betreft eisers beroepsgrond dat ter plaatse sprake is van een hoge, onaanvaardbare parkeerdruk waarmee verweerder in zijn besluitvorming geen rekening heeft gehouden, overweegt de rechtbank dat de parkeerdruk één van de onderdelen vormt van de leefbaarheidsmatrix. In de leefbaarheidsmatrix wordt het standpunt van eisers bevestigd dat de parkeerdruk in de omgeving van de woning ter plaatse zeer hoog is. Nu evenwel andere leefbaarheidsaspecten hoofdzakelijk wel als positief worden beoordeeld, laat de leefbaarheidsmatrix in zijn geheel een positief beeld zien. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee de parkeerdruk op een genoegzaam zorgvuldige wijze heeft onderzocht en in zijn belangenafweging heeft betrokken. Naar het oordeel heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de aanvraag omzettingsvergunning te toetsen aan de gemeentelijke parkeernormen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat bedoelde parkeernormen geen onderdeel vormen van het in artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening neergelegde toetsingskader. In die zin verplicht de Verordening verweerder niet tot een directe toetsing aan de toepasselijke parkeernormen. In het neutrale advies van de wijkcoördinator heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om, in afwijking van de gedragslijn, de aanvraag te weigeren. Tegenover het advies van de buurtcoördinator staan immers de twee positieve adviezen van de buurtthermometer en de leefbaarheidsmatrix, die - zoals uit het bovenstaande blijkt - voor verweerder doorslaggevend zijn geweest om omzettingsvergunning te verlenen.

16. De omstandigheid dat verweerder aan de Stichting ontheffing heeft geweigerd onder meer in verband met schending van privacy van de bewoners van het naastgelegen pand, kan er op zichzelf niet toe leiden dat verweerder het belang van privacy had moeten betrekken - dan wel daaraan doorslaggevende betekenis had moeten hechten - bij zijn beslissing of al dan niet omzettingsvergunning moeten worden verleend, nu immers sprake is van twee geheel verschillende procedures. De rechtbank wijst erop dat het in artikel 5.4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening neergelegde kader uitgaat van het belang van (de bescherming van) een geordend woon- en leefmilieu, terwijl aan de beslissing of ontheffing van het bestemmingsplan verleend moet worden het belang van een goede ruimtelijke ordening centraal staat. Gelet hierop heeft verweerder in de hier aan de orde zijnde procedure aan het belang van privacy in redelijkheid een ander gewicht mogen toekennen.

17. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt mocht stellen dat niet vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat verlening van de omzettingsvergunning ten behoeve van kamerverhuur zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de betreffende woning.

18. Met betrekking tot eisers grond dat uit het besluit niet blijkt of verweerder het heeft gericht heeft aan de Stichting, merkt de rechtbank nog op dat verweerder, zoals hij in het verweerschrift heeft benadrukt, het besluit op bezwaar van 16 december 2010 tevens heeft verzonden aan de Stichting, ter attentie van [...].

19. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.

20. Het beroep is dus ongegrond.

21. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.

22. Beslist wordt als volgt.

<b>Beslissing</b>

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2011.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature