Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geslaagd beroep op gelijkheidsbeginsel met betrekking tot schoolvervoer.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 10/380

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2010

inzake

[eiser],

te [woonplaats],

eiser,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk,

verweerder,

gemachtigde mr. P.W. de Greef.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2009 heeft verweerder eisers aanvraag tot toekenning van een vergoeding voor het leerlingenvervoer voor eisers dochter [dochter], geboren op [datum] 2000, voor het schooljaar 2009/2010 afgewezen.

Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 december 2009 gegrond verklaard voor zover het bezwaar zag op de toepassing door verweerder van artikel 11 van Verordening Leerlingenvervoer Gemeente Cuijk (hierna: Verordening). Voor het overige is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het beroep is behandeld op de zitting van 21 september 2010, waar eiser in persoon is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of verweerders weigering eiser in aanmerking te brengen voor een vergoeding voor het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2009/2010, in rechte stand kan houden. Bij de beantwoording van deze vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.

2. [dochter] is voor het schooljaar 2009/2010 geplaatst op De Wingerd, een speciale school voor basisonderwijs te Cuijk. In verband met de door [dochter] af te leggen afstand naar De Wingerd heeft eiser op 7 juli 2009 een aanvraag ingediend tot vergoeding van het leerlingenvervoer van zijn dochter naar haar school voor het schooljaar 2009/2010.

3. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, aangezien van openbaar vervoer tussen [woonplaats] en De Wingerd te Cuijk geen sprake is, het primaire besluit gebaseerd had moeten zijn op artikel 13 van de Verordening in plaats van op artikel 11. In zoverre is het bezwaar van eiser dan ook gegrond verklaard. Verweerder heeft echter, in afwijking van het advies van de Vaste commissie van advies voor bezwaarschriften (hierna: adviescommissie), alsnog besloten de aanvraag van eiser af te wijzen. Volgens verweerder kan de weg via De Hork naar De Wingerd voldoende als fietsvriendelijk en als veilige weg worden beschouwd, waarbij zonodig begeleiding door een ouder kan plaatsvinden. De afstand tussen het huisadres van [dochter] en De Wingerd bedraagt 3,6 kilometer. Nu in artikel 13 van de Verordening is opgenomen dat kinderen die minder dan vier kilometer naar een speciale school voor basisonderwijs hoeven te fietsen, niet in aanmerking komen voor het leerlingenvervoer, dient de aanvraag van eiser te worden afgewezen, aldus verweerder.

Verweerder heeft voorts aangegeven dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet op gaat. Inmiddels is volgens verweerder gebleken dat aan de twee andere kinderen uit [woonplaats] abusievelijk in strijd met de Verordening een vergoeding voor het leerlingenvervoer is toegekend. Deze kinderen wonen immers eveneens minder dan vier kilometer van De Wingerd. Met betrekking tot deze kinderen heeft verweerder verder gesteld dat zij eigenlijk evenmin in aanmerking hadden kunnen komen voor een vergoeding voor het leerlingenvervoer, maar dat aan hen de vergoeding voor het schooljaar 2009/2010 al was toegekend. In verband met de rechtszekerheid heeft verweerder deze situatie niet teruggedraaid. Voor schooljaar 2010/2011 zal hen geen vergoeding voor het leerlingenvervoer meer worden verstrekt.

4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat, omdat er al tweemaal eerder een vergoeding is toegekend aan leerlingen uit [woonplaats] die naar De Wingerd gaan, dit ook aan zijn dochter dient te worden toegekend. Zijn dochter dient volgens eiser door verweerder niet anders te worden behandeld dan die andere twee kinderen. Ook heeft eiser aangevoerd dat door verweerder ten onrechte is afgeweken van het advies van de adviescommissie. Doordat verweerder van dat advies heeft afgeweken, wordt volgens eiser de indruk gewekt dat verweerder toch zijn eigen wil uitvoert. In dat geval hebben de adviezen geen waarde, aldus eiser.

5. De rechtbank overweegt als volgt.

6. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit inmiddels de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Cuijk 2009 in werking was getreden. Deze Verordening wijkt, voor zover hier relevant, niet af van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Cuijk 2003 behoudens de toevoeging in artikel 1, aanhef en onder f van de Verordening 2009 dat bij de bepaling van de afstand gebruik wordt gemaakt van www.locatievinder.nl of bij gebreke hiervan van een vergelijkbare site. Een dergelijke toevoeging ontbrak in de Verordening 2003.

7. In de Verordening wordt onder afstand verstaan de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

8. In artikel 11, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat verweerder aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer verstrekt indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan vier (speciale school voor basisonderwijs) of zes kilometer (basisonderwijs) bedraagt.

9. Op grond van artikel 13 van de Verordening verstrekt verweerder een bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 11, en de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van verweerder al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

10. De rechtbank ziet zich ambtshalve eerst voor de vraag geplaatst of eiser nog voldoende belang heeft bij het voeren van deze procedure, nu het schooljaar 2009/2010 – waarvoor de vergoeding voor het leerlingenvervoer door eiser voor [dochter] was aangevraagd – reeds is verstreken. Nu ter zitting door eiser is aangegeven dat hij in het schooljaar 2009/2010 kosten heeft gemaakt in verband met het vervoer van [dochter] naar basisschool De Wingerd, waaronder benzinekosten, en hij deze kosten vergoed wil zien, is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende procesbelang heeft.

11. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat zowel het primaire besluit van 18 augustus 2009 als het besluit van 10 december 2009 door mevrouw M.A.L. Vink, Teamleider Welzijn in mandaat namens verweerder is genomen. Gelet op het verhandelde ter zitting en het daarbij door verweerder overgelegde collegebesluit van 8 december 2009, is de rechtbank van oordeel dat wat betreft het bestreden besluit (slechts) sprake is geweest van ondertekeningsmandaat, zodat geen sprake is van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

12. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt. Blijkens het bestreden besluit wordt door verweerder niet betwist dat sprake is van gelijke gevallen, maar wordt gesteld dat er sprake is geweest van abusievelijk toekennen van de voorzieningen op basis van het afstandscriterium. In het verweerschrift wordt in aanvulling hierop c.q in afwijking hiervan nog aangevoerd dat geen sprake is van gelijke gevallen nu het in eisers geval een eerste aanvraag betrof terwijl in de andere gevallen sprake is van een herhaalde aanvraag in die zin dat voor voorgaande schooljaren ook al schoolvervoer was toegekend. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste geen relevantie toekomt voor de beantwoording voor de vraag of sprake is van gelijke gevallen. Schoolvervoer wordt immers niet doorlopend toegekend en telkens zal voor het nieuwe schooljaar beoordeeld moeten worden of aanspraak kan worden gemaakt op schoolvervoer. In die zin onderscheidt eisers geval zich dan ook niet van de andere gevallen waarbij wel schoolvervoer voor het schooljaar 2009/2010 is toegekend. Dit brengt de rechtbank tot de vraag of, ondanks dat sprake is van gelijke gevallen, er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel omdat verweerder niet gehouden kan worden een eenmaal gemaakte fout te herhalen.

13. Gelet op het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting kan verweerder niet worden gevolgd in diens standpunt dat slechts sprake is geweest van een incidenteel gemaakte fout, maar naar het oordeel van de rechtbank is veeleer sprake geweest van onjuiste toepassing in brede kring met een structureel karakter. Daartoe wijst de rechtbank erop dat, zoals door verweerder ter zitting is toegelicht, in 2009 sprake is geweest van een evaluatie waarbij alle aanvragen van leerlingenvervoer nog eens tegen het licht zijn gehouden. Dit heeft erin geresulteerd dat van de 219 leerlingen die recht hadden op leerlingenvervoer er vanaf het schooljaar 2010/2011 nog maar 140 leerlingen voor in aanmerking zijn gekomen. Het -overigens steeds ongewijzigde- afstandscriterium heeft daarbij een rol gespeeld. Volgens verweerder was er bij de toekenning van leerlingenvervoer gedurende jaren een bepaald automatisme ingeslopen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder vrij om op een gegeven moment een evaluatie van het leerlingenvervoer te houden en vervolgens tot een kennelijk nauwkeuriger naleving van diens in materieel opzicht ongewijzigde verordening te komen. Dit betekent evenwel niet dat verweerder daarbij niet de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen, waaronder het gelijkheidsbeginsel. In dit geval had dit naar het oordeel van de rechtbank moeten betekenen dat eisers geval voor het schooljaar 2009/2010 net zo behandeld had moeten worden als degenen aan wie hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel ontleent. Verweerders vrees voor precedentwerking is ongegrond omdat verweerder, net zoals ten aanzien van anderen is gebeurd, duidelijk had kunnen aangeven dat vanaf 2010/2011 geen aanspraak meer bestond op schoolvervoer. Eiser heeft in dit verband ter zitting ook aangegeven dat hij ermee kan leven dat aan hem in de daarop volgende schooljaren geen vergoeding wordt toegekend, nu dat met betrekking tot andere kinderen in vergelijkbare gevallen ook niet zal geschieden.

14. Verweerders stelling dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat dit zou leiden tot een toepassing in strijd met de Verordening volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is in het verleden niet zozeer sprake geweest van een toekenning contra legem, maar eerder een wat ruimhartiger toekenning waarbij wellicht de afstandsgrenzen wat minder nauw in het oog zijn gehouden. De rechtbank ziet bewijs voor deze conclusie in het feit dat in de Verordening 2009, anders dan in de Verordening 2003, een meetinstrument (www.locatievinder.nl) is aangewezen voor de bepaling van de afstand.

15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerders weigering eiser in aanmerking te brengen voor een vergoeding voor het leerlingenvervoer voor het schooljaar 2009/2010 op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel in rechte geen stand kan houden. Het bestreden besluit dient derhalve, onder gegrondverklaring van het beroep, te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Nu het bestreden besluit reeds op grond van het gelijkheidsbeginsel vernietigd dient te worden, behoeft de grief van eiser met betrekking tot het afwijken door verweerder van het advies van de adviescommissie, geen bespreking meer.

16. De rechtbank ziet geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten.

17. De rechtbank zal wel bepalen dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 150,00 dient te vergoeden.

18. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 150,00.

Aldus gedaan door mr. drs. M.M. L. Wijnen als rechter in tegenwoordigheid van mr. L.J.T. van Es als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2010.

<HR>

<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>

Afschriften verzonden:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature