Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 19 mei 2009 heeft verweerder een projectbesluit genomen ten behoeve van de bouw van 300 woningen/ appartementen, een zorgcluster alsmede de aanleg van een ontsluitingsweg. Het voorgenomen bouwplan is de eerste uitwerking van het meer omvattende Masterplan Veldhoven. Aan het projectbesluit is het voorontwerpbestemmingsplan 'Oerle Zuid: eerste fase Zilverackers' als ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. Vraag of sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoelde in artikel 3.10, tweede lid, van de Wro .

De rechtbank vernietigt het projectbesluit, omdat er wat betreft de flora en fauna ten tijde van het nemen van het besluit onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vleermuizen om redelijkerwijs te kunnen inzien dat de Flora en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het projectbesluit in de weg staat. Nu door de voorzieningenrechter van deze rechtbank de op 10 november 2009 verleende ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw is geschorst en ook in die procedure eisers hebben aangevoerd dat er sprake is van ondeugdelijke onderzoeken, die niet aan het projectbesluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd, is het voor de rechtbank niet mogelijk de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.

Voorts wordt het projectbesluit vernietigd, omdat niet vast is komen staan dat met de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg kan worden voldaan aan de normen van de Wet geluidhinder. Zo is niet gebleken dat er ontheffing als bedoeld in artikel 83 van de Wgh is verleend, noch is inzichtelijk gemaakt of de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk zullen worden genomen en zo ja, welk resultaat deze maatregelen op de geluidhinder zullen hebben.

Hoewel de rechtbank het belang van een spoedige beëindiging van het geschil onderkent, acht zij met name het laatstgenoemde gebrek te veelomvattend om gebruik te maken van de in artikel 8:51a van de Awb gelegen mogelijkheid om verweerder dit gebrek hangende het beroep te laten herstellen.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09/2586

Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart[eiser]]

te Oerle,

eisers,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde]

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2009 heeft verweerder een projectbesluit genomen als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).

Hiertegen hebben eisers op 27 juli 2009 beroep ingesteld.

Bij brief van 27 oktober 2009 hebben eisers zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank gewend met het verzoek ten aanzien van het besluit van 19 mei 2009 een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (AWB 09/5179). Dit verzoek is ingetrokken en de bodemzaak is verwezen naar (versnelde) behandeling door de meervoudige kamer.

De zaak is behandeld op de zitting van 21 januari 2010, waar eiser [eiser] is verschenen in persoon. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden] bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen.

Feiten en omstandigheden.

1. Het bestreden projectbesluit ziet op het plangebied aan de zuidzijde van het kerkdorp Oerle, in het westen van de gemeente Veldhoven. Het gebied, waarop het projectbesluit betrekking heeft, wordt in het westen globaal begrensd door het [adres] en aan de oostzijde door de [adres] alwaar eisers woonachtig zijn. Niet in geschil is dat het plan in strijd is met de thans geldende bestemmingsplannen. De ontwikkeling van Oerle Zuid vormt de eerste uitwerking van het Masterplan Veldhoven West en maakt deel uit van de substantiële woningbouwtaak die de gemeente heeft in de regio Zuidoost Brabant.

2. Verweerder heeft een ontwerp projectbesluit opgesteld en dit met het voorontwerpbestemmingsplan ‘Oerle Zuid: eerste fase Zilverackers’ met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ter inzage gelegd. Eisers hebben op 3 november 2008 tegen het ontwerp projectbesluit zienswijzen ingediend. Verweerder heeft deze zienswijzen beantwoord in de ‘Nota van zienswijzen Projectbesluit Oerle Zuid: eerste fase Zilverackers’ die deel uitmaakt van het bestreden projectbesluit.

3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het projectbesluit gewijzigd vastgesteld. Verweerder heeft aan dit besluit een (aangepaste) ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd van mei 2009. Verweerder heeft het projectbesluit gewijzigd, omdat na de ter inzage legging van het ontwerp een dassenburcht is ontdekt, die recentelijk in gebruik is geweest. Dit heeft ertoe geleid dat het verlengde van de Heerbaan is verlegd in noordelijke richting, de bouw van tien huizen is geschrapt, een groene geluidswal wordt aangelegd en een appartementengebouw wordt verplaatst. Op 3 maart 2009 heeft verweerder ingestemd met deze wijzigingen, vastgelegd in de Nota van wijzigingen, die deel uitmaakt van het projectbesluit.

4. Het plan voorziet in de bouw van 300 woningen/ appartementen alsmede een zorgcluster. De woningen zullen worden gerealiseerd overeenkomstig de maatvoering zoals in het (met bijbehorende plankaart) voorontwerpbestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Oerle Zuid: Eerste Fase Zilverackers’ opgenomen, alsmede de daarbij minimaal en maximaal gestelde eisen. Aan de op plankaart aangegeven functies is in het ontwerp expliciet aangegeven welke eisen aan de invulling worden gesteld.

Het wettelijk kader.

5. Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, van de Wro , kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.

Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel bevat het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.

6. Ingevolge artikel 3.10, vierde lid, van de Wro kan de gemeenteraad de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, delegeren aan burgemeester en wethouders.

Uit de stukken is gebleken dat de gemeenteraad van Veldhoven deze bevoegdheid bij besluit van 30 juni 2008 heeft gedelegeerd aan verweerder.

7. Ingevolge artikel 5.1.3, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening (het Bro), bevat een projectbesluit een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin zijn neergelegd:

a. een verantwoording van de in het projectbesluit gemaakte keuze van bestemmingen;

b. een beschrijving van de wijze waarop in het projectbesluit rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;

c. de uitkomsten van het in artikel 5.1. 1 bedoelde overleg;

d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;

e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het projectbesluit zijn betrokken;

f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het projectbesluit.

Wijziging van het projectbesluit.

8. Eisers voeren in de eerste plaats aan dat het gewijzigd vastgestelde projectbesluit een zodanige fundamentele wijziging van het ontwerp projectbesluit inhoudt, dat het opnieuw ter inzage gelegd had moeten worden.

9.1. Gebleken is dat de wijzigingen van het plan zijn gelegen in het in noordelijke richting opschuiven van het tracé van de Verlengde Heerbaan, de aanleg van een groene geluidswal langs de noordzijde van de Verlengde Heerbaan tot aan de zuidzijde van de oostelijke woonlob en het -om ruimte te creëren- schrappen van 10 woningen en het iets noordelijker situeren van het appartementengebouw. Verder doet het verschuiven van de Verlengde Heerbaan geen afbreuk aan de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet van het projectgebied: oppervlakte, functies en bestemmingen blijven gelijk.

Voor zover deze wijziging voor eisers nadelige gevolgen zou hebben -de weg komt immers dichterbij hun perceel en woning te liggen- staat daar tegenover dat de op de plaats van de groene geluidwal geplande woningen zullen vervallen.

9.2. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder andere www.rechtspraak.nl, LJN: BJ8900, overweegt de rechtbank dat verweerder bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen kan aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

Naar het oordeel van de rechtbank is de onderhavige wijziging van het plan bezien in relatie tot het totale plan Oerle Zuid niet zodanig dat er sprake is van een fundamentele wijziging. Reeds daarom hoefde verweerder het gewijzigd vastgestelde projectbesluit niet opnieuw ter inzage te leggen.

Voor zover eisers hebben bedoeld te stellen dat zij door het vervallen van 300 woningen op het verkeerde been zijn gezet, gaat deze stelling niet op. Immers ook het ontwerp projectbesluit is steeds uitgegaan van 300 woningen. In dat opzicht bevat het projectbesluit geen wijziging ten opzichte van het ontwerp.

Eerder ingediende zienswijzen en inspraakreacties.

10. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de grieven van eisers over te gaan overweegt de rechtbank het volgende. In hun beroepschrift verwijzen eisers naar eerder ingediende zienswijzen en inspraakreacties en verzoeken zij deze “als hier ingelast en herhaald te beschouwen”. In de onderhavige procedure ligt ter beoordeling voor het projectbesluit van 19 mei 2009. Dat betekent dat de rechtbank zienswijzen en inspraakreacties slechts dan in haar beoordeling mee kan nemen voor zover deze een onderbouwing inhouden waarom eisers het niet eens zijn met het bestreden besluit. De rechtbank zal de overige grieven, die niet een zodanige motivering bevatten, buiten beschouwing laten.

Voorts is door eisers nog aangevoerd dat verweerder de zienswijzen en inspraakreacties niet, althans onvoldoende heeft meegenomen in het bestreden besluit. De rechtbank overweegt daaromtrent dat zowel de zienswijzen als de inspraakreacties van eisers door verweerder uitvoerig zijn weerlegd. Het uiteindelijke projectbesluit dient derhalve te worden beschouwd als het standpunt van verweerder na afweging van alle belangen, waaronder die van eisers. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de grote beleidsvrijheid, die verweerder en de gemeenteraad toekomen bij de stedenbouwkundige indeling van het plangebied. Aldus kan niet zonder meer worden gesteld dat verweerder de zienswijzen en inspraakreacties niet bij zijn beoordeling heeft betrokken en het bestreden besluit in zoverre onvoldoende is gemotiveerd.

Ruimtelijke onderbouwing.

11. In de eerste plaats is aan de orde de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, van de Wro .

12. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de nadere onderbouwing van het projectbesluit is neergelegd in het voorontwerpbestemmingsplan ‘Oerle- Zuid: eerste fase Zilverackers’ van 29 april 2009. Ingevolge het besluit van 19 mei 2009 maakt de ruimtelijke onderbouwing van mei 2009 met als bijlage het voorontwerpbestemmingsplan d.d. 29 april 2009 deel uit van dit besluit.

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt het plan getoetst aan de Nota Ruimte 2006, en de Nota Wonen 2000, het Streekplan Noord-Brabant 2002 en het Regionaal Structuurplan Regio Eindhoven 2004. Geconcludeerd wordt dat het plan binnen de beleidsuitgangspunten van deze nota’s past.

Voorts is voor de hoofdopzet van de ontwikkeling van de wijk Zilverackers, waarvan het plan Oerle Zuid onderdeel uitmaakt, in 2007 het Masterplan Veldhoven West vastgesteld. Weliswaar zijn de veranderde inzichten in de hoofdopzet van de Zilverackers daarna vastgelegd in de Structuurvisie Zilverackers van april 2009, maar het plan Oerle Zuid is in deze Structuurvisie niet meegenomen. Reden hiervoor is gelegen in het feit dat het onderdeel Oerle Zuid al gedetailleerd was uitgewerkt in het Stedenbouwkundig plan Oerle Zuid van maart 2008.

Verder is onderzoek verricht met betrekking tot de aspecten verkeer en parkeren, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuhinder, externe veiligheid, bodemkwaliteit, leidingen, waterhuishouding, ecologie en archeologie. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in hoofdstuk 4 van de plantoelichting, opgesteld door Arcadis d.d. 29 april 2009.

13.1. In de eerste plaats stellen eisers zich op het standpunt dat er één ruimtelijke onderbouwing voor geheel Veldhoven West opgesteld dient te worden. In het thans voorliggende besluit worden relevante factoren en ontwikkelingen niet of onvoldoende belicht. In dat opzicht had de Structuurvisie Zilverackers gereed moeten zijn vóórdat het plan Oerle Zuid werd ontwikkeld.

13.2. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht om redenen van capaciteit ervoor te hebben gekozen niet één groot plan Veldhoven West te ontwikkelen om aan het woningbouwcontingent te voldoen, maar het gebied deelsgewijs uit te werken. Op dat moment was het plan Oerle Zuid stedenbouwkundig namelijk al gedetailleerd gereed.

Naar het oordeel van de rechtbank behoort het tot de beleidsvrijheid van verweerder het Masterplan Veldhoven West in verschillende deelbestemmingsplannen uit te werken. Dat het gevolg daarvan is dat andere onderdelen in deze procedure niet aan de orde kunnen komen, doet daaraan niet af. Overigens stelt de rechtbank op grond van de stukken vast dat verweerder, daar waar nodig, wel (de gevolgen van) het projectbesluit heeft bezien in het grotere geheel.

14.1. Eisers voeren aan dat diverse onderzoeken, waaronder het Plan-MER en het MER Veldhoven West, uitgaan van achterhaalde, onvoldoende actuele woningbehoeftecijfers. Cijfers over de verwachte bevolkingsaantallen in de regio zijn gedaald. Zo is in de gemeente Veldhoven binnen enkele jaren sprake van bevolkingskrimp, hetgeen niet in de planontwikkeling is betrokken. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar een publicatie uit het Raadsnieuws van 1 april 2009 (productie 25 bij het beroepschrift).

Voorts hebben eisers nog gewezen op de ingetreden economische crisis, die ertoe heeft geleid dat een veel lagere behoefte aan koopwoningen is ontstaan. Bovendien heeft de gemeente Eindhoven aangegeven binnen haar eigen gemeentegrenzen te gaan bouwen, zodat ook daarom veel minder behoefte bestaat aan nieuwbouw elders in de SRE-regio.

Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder steeds is uitgegaan van 600 woningen voor Oerle Zuid en eerst met de vaststelling van de Structuurvisie Zilverackers in oktober 2008 dit aantal heeft teruggebracht naar 300.

14.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat in het voorontwerpbestemmingsplan en het (ontwerp)projectbesluit is uitgegaan van 300 woningen voor het gebied Oerle Zuid. Dat aanvankelijk ook in Oerle West 300 woningen zijn gepland, doet niet terzake voor het onderhavige projectbesluit, nu Oerle West geen deel uitmaakt van het thans aan de orde zijnde plangebied.

De rechtbank volgt evenmin eisers’ stelling dat er onvoldoende onderzoek naar de woningbouwbehoefte is gedaan. Verweerder heeft genoegzaam onderbouwd dat de 300 woningen in Oerle Zuid deel uitmaken van de regionale woningbehoefte, zoals deze is vastgelegd in het Regionaal Structuurplan voor de regio Eindhoven 2004 en het Uitwerkingsplan 2005 (van het Streekplan 2002). Tevens zijn in laatstgenoemd plan de zoekgebieden voor de verstedelijkingsopgave begrensd. Voorts verwijst verweerder naar provinciale bevolkings- en woningbehoefte prognoses uit 2008, waaruit in tegenstelling tot eisers’ bewering, blijkt dat voor Veldhoven groei te verwachten is. Eisers hebben hun stellingname niet met onderzoeksgegevens onderbouwd en een enkele verwijzing naar de economische crisis is daartoe onvoldoende.

15.1. Volgens eisers beogen aspecten die in het MER en het Plan-MER zijn beoordeeld, ook de grondslag voor het projectbesluit te zijn. Derhalve zijn de inspraakreactie van 2 januari 2008 en de daarbij behorende bijlage ‘De locatiekeuze en omvang van Veldhoven West/ de reactie op het Plan-MER’ (productie 1 bij het beroepschrift) eveneens van toepassing op het onderhavige projectbesluit en de daarin gemaakte afwegingen en keuzes, alsmede de motivering daarvan. Eisers zijn van mening dat deze niet, althans onvoldoende zijn onderbouwd.

Eisers betogen dat het Plan-MER en het MER ondeugdelijk, onvoldoende en onzorgvuldig zijn opgezet en uitgevoerd en -naar de rechtbank de stellingen van eisers begrijpt- niet aan het projectbesluit ten grondslag hadden kunnen worden gelegd. Een en ander heeft volgens eisers te maken met de snelheid waarmee het Regionaal Structuurplan destijds werd vastgesteld en de late fase waarin nog werd besloten een Plan-MER uit te voeren.

15.2. Verweerder heeft voorafgaand voor het hele gebied Zilverackers een ‘MER Ontwikkeling Veldhoven West Woningbouw en westelijke ontsluitingsroute’ van 1 november 2007 vastgesteld (het MER), alsmede het ‘Plan-MER Westelijke Stedelijke Regio SRE’ (het Plan-MER) d.d. 6 november 2007. In hoofdstuk 4 van de toelichting op het voorontwerpbestemmingsplan is verslag gedaan van de uitkomsten van deze rapportages, de inrichtings- en ontsluitingsalternatieven en de motivering van de door de gemeenteraad gemaakte keuzes. Voorts bevindt zich bij de stukken het toetsingsadvies over het MER ‘Ontwikkeling woningbouw Veldhoven West’ d.d. 26 februari 2008, waarin de commissie voor de milieueffectrapportage oordeelt dat “alle essentiële informatie in het MER aanwezig is om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming. Er is gedegen onderzoek verricht en de MER, de factsheets en het bijlagenrapport geven een duidelijk inzicht in de effecten van de verschillende alternatieven”.

15.3. Bij de beoordeling van de grieven van eisers ten aanzien van het MER/Plan-MER stelt de rechtbank voorop dat een MER aangeeft welke belangrijke nadelige milieugevolgen voor een bepaalde activiteit worden verwacht. Uitdrukkelijk geldt dat het MER voor een bestuursorgaan een advies is. Voorts dient het bestuursorgaan bij het nemen van een besluit over de activiteit rekening te houden met de verwachte milieugevolgen, alsmede met de inspraakreacties en adviezen. Ingevolge artikel 7.37 van de Wet milieubeheer dient het bestuursorgaan in het besluit te motiveren wat er met de resultaten van het MER is gedaan. Dit brengt met zich dat in de onderhavige procedure slechts aan de orde kan zijn of het MER en het Plan-MER zodanige leemten vertonen en zodanig ondeugdelijk zijn dat verweerder deze rapporten niet aan het projectbesluit ten grondslag had mogen leggen.

15.4. Voor wat betreft de locatiekeuze binnen het plangebied Veldhoven West geeft het Plan-MER geen onderbouwing van deze locatie. Immers bevat het Plan-MER informatie over milieu-aspecten die een rol spelen bij de regionale locatiekeuze. In het Plan-MER wordt de conclusie getrokken dat geen enkele woningbouwlocatie uit milieu oogpunt onaanvaardbaar is en in het MER Veldhoven West wordt het meest milieuvriendelijke alternatief uit het Plan-MER vergeleken met de keuze voor het compacte inrichtingsmodel.

Dat de gemeenteraad in plaats van het meest milieuvriendelijke alternatief (het compacte wonen) heeft gekozen voor het voorkeursalternatief 2 (het verspreid wonen) maakt het MER niet op voorhand ondeugdelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zowel in de weerlegging van de zienswijzen van eisers op het MER als in de plantoelichting bij het voorontwerpbestemmingsplan voldoende gemotiveerd waarom gekozen is voor het verspreid wonen-model en de westelijke ontsluitingsroute en wat de gevolgen daarvan zullen zijn. Dat vervolgens, binnen de in het MER geschetste milieukaders, diverse maatregelen zullen moeten worden uitgewerkt om de effecten van deze keuze op natuur en landschap te mitigeren en te compenseren, doet daaraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de onderzoeken en rapporten, die ten grondslag liggen aan het Plan-MER en het MER onvoldoende dan wel ondeugdelijk zijn. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking het advies van de toetsingscommissie en het gegeven dat eisers niet hebben gesteld, noch dat uit hun stellingen valt af te leiden dat het toetsingsadvies van de commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarmee kan derhalve ook niet worden gezegd dat verweerder bij zijn besluitvorming geen rekening heeft gehouden met het MER en met de inspraakreacties.

16.1. Eisers betogen vervolgens dat door de aanleg van de Verlengde Heerbaan kort langs bossen met de aanduiding Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de verwachte verkeersdrukte de EHS op diverse plaatsen forse schade wordt toegebracht. Het netto oppervlak EHS zal door uitvoering van de bouwplannen verminderen en het gebied zal worden versnipperd als gevolg van de doorsnijding van bossen en wegen, aldus eisers.

Verweerder geeft weliswaar aan de EHS-saldobenadering toe te passen, maar één gebiedsvisie ontbreekt. Derhalve geldt volgens eisers onverkort het “nee, tenzij-principe”.

16.2. De plantoelichting op het voorontwerpbestemmingsplan ‘Zilverackers 1e fase: Oerle Zuid’ van 29 april 2009 vermeldt dat vanwege de westelijke ontsluitingsroute, de Verlengde Heerbaan, 0,88 ha. EHS wordt aangetast, hetgeen moet leiden tot 1,44 ha compensatie. Ter zitting heeft verweerder nog gewezen op de definitieve natuurtoets van 23 juni 2009 (pagina 28). Aldaar is berekend dat een compensatieverplichting van 1,73 ha. geldt. Om daaraan te kunnen voldoen is het compensatiegebied uitgebreid naar het zuiden tot 2 ha. De overcompensatie wordt gereserveerd voor compensatieverplichtingen voor ontwikkelingen elders in het plangebied Zilverackers. Eisers hebben dit niet betwist.

Aan de plantoelichting ligt het rapport ‘Natuurtoets en Advies Oerle Zuid’ opgesteld door Arcadis van september 2008 ten grondslag. Dit rapport bevat een analyse van de huidige situatie van het gehele gebied Zilverackers en voorstellen voor compensatie en invulling aan de groen met rood gedachte. Tevens blijkt uit het rapport dat in het plangebied voldoende ruimte kan worden gereserveerd om aan de doelstellingen te voldoen.

Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat in de afzonderlijke planologische besluiten, die spelen binnen het gebied Zilverackers uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan de vereiste natuurcompensatie. Een uitgewerkte samenhangende visie voor de Zilverackers is neergelegd in het Groenstructuurprogramma, dat op 15 december 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit Groenstructuurprogramma worden gezien als een bevestiging van de uitgangspunten, zoals die zijn neergelegd in de plantoelichting op het voorontwerpbestemmingsplan. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk dat het projectbesluit compensatie van de EHS regelt, zodat eisers’ grief dat het “nee, tenzij-principe onverkort van toepassing is” geen doel treft.

17.1. Eisers stellen zich op het standpunt dat de te bouwen woningen in verhouding tot de buiten Oerle gelegen delen van Veldhoven West geconfronteerd zullen worden met meer geluidsoverlast, slechtere luchtkwaliteit en hogere veiligheidsrisico’s ten gevolge van het nabijgelegen Eindhoven Airport. Bovendien is de verwachting dat het aantal vliegbewegingen zal toenemen.

17.2. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de 35 Ke-contour is gelegen op een afstand van ongeveer 1 km van het thans aan de orde zijnde plangebied. Verweerder gaat daarbij uit van de regionale afspraak om niet te bouwen binnen deze Ke-contour. Eisers hebben dit standpunt niet weersproken.

Gebleken is voorts dat ten tijde van het bestreden besluit de besluitvorming aangaande een mogelijke verhoging van het aantal vliegbewegingen op Eindhoven Airport nog niet in een zodanig gevorderd stadium was dat verweerder daarmee bij het nemen van het projectbesluit rekening diende te houden, zodat de stelling van eisers, die voornamelijk is gebaseerd op toekomstverwachtingen, niet opgaat.

18.1. Voorts twijfelen eisers aan de economische haalbaarheid van het projectbesluit.

18.2. De rechtbank stelt voorop dat eisers onvoldoende concrete onderbouwing hebben gegeven van deze beroepsgrond en dat -ook hier- een enkele verwijzing naar de economische crisis onvoldoende is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvoerbaarheid van het project is gewaarborgd doordat de gemeente de gronden in eigendom heeft en de opbrengsten van de uitgifte van de bouwkavels de kosten van de aanleg van de ontsluitingsweg overtreffen. Mede in aanmerking genomen verweerders nadere toelichting in het verweerschrift en ter zitting, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat het plan financieel niet haalbaar is. Daarmee is voldaan aan het in artikel 5.1.3, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro gestelde vereiste voor een goede ruimtelijke onderbouwing.

19.1. In hun reactie op het verweerschrift voeren eisers nog aan dat het gebied, waar Zilverackers is gepland, voor wat betreft archeologie en cultuurhistorie bekend staat als een “goudakker”. In het voorontwerpbestemmingsplan is niet aangegeven hoe de archeologische waarden worden geborgd.

19.2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat verweerder uitvoerig heeft onderzocht op welke wijze de woningen en de ontsluitingsroute met handhaving van de archeologische en cultuurhistorische waarden in Oerle Zuid kunnen worden gerealiseerd. Voorts worden in het voorontwerpbestemmingsplan de mogelijk aanwezige archeologische waarden beschermd via een dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie’. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee een voldoende onderbouwing heeft gegeven.

20.1. Volgens eisers zijn er in Veldhoven West andere, betere locaties beschikbaar voor de bouw van 300 woningen dan Oerle Zuid. Eisers verwijzen naar de locaties Oerle Noordwest en Heikantsebaan/Berkt. Bij brief van 7 januari 2010 hebben eisers nog aangevoerd dat met name de laatste locatie beter geschikt is voor woningbouw, waardoor de ecologisch zeer waardevolle EHS en beschermde soorten in Oerle Zuid van schadelijke effecten zullen worden gevrijwaard. Bovendien ligt deze locatie gunstiger voor de ontsluitingsstructuur.

20.2. Voor zover eisers tevens hebben bedoeld te stellen dat ook wat betreft de locatie Veldhoven West in het Plan-MER onvoldoende onderzoek naar minder bezwaarlijke alternatieven is gedaan, verwijst de rechtbank hiervoor naar hetgeen zij in overweging 15.4. heeft overwogen. Weliswaar wordt in het Plan-MER geadviseerd in Veldhoven West geen 2700 maar 2000 woningen te bouwen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft dat geen consequenties voor de vraag of er voor het thans aan de orde zijnde plangebied alternatieve, betere locaties binnen Veldhoven West beschikbaar zijn.

Wat betreft de locatie Oerle Zuid binnen het plangebied Veldhoven West bevatten het MER Veldhoven West en de toelichting op het voorontwerpbestemmingsplan een onderbouwing van de locatiekeuze. De rechtbank constateert dat de commissie voor de milieueffectrapportage in haar advies adviseert bij de verdere uitwerking van Veldhoven West inzichtelijk te maken hoe de fasering tot stand zal komen en welke gevolgen dit heeft.

Voor de beantwoording van de vraag of er een alternatieve locatie voor Oerle Zuid beschikbaar is, verwijst de rechtbank naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer 14 februari 2007, LJN: AZ8448): “Indien het project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren”. Naar het oordeel van de rechtbank is deze jurisprudentie eveneens van toepassing op het onderhavige projectbesluit.

De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat de locatie Oerle Zuid bezien dient te worden binnen het grotere geheel van de aanwijzing voor de verstedelijkingsopgave binnen Veldhoven West. Verweerder hanteert als uitgangspunt bij de stedenbouwkundige inrichting van Veldhoven West de ‘drie dorpen in het groen’, ingebed in het Kempische landschap, waarbij de landschappelijke kwaliteiten, zoals houtwallen, bomenrijen, greppels en karakteristieke lintbebouwing de basis vormen voor de ontwikkeling. Mede in aanmerking genomen verweerders beleidsvrijheid bij de inrichting van het thans aan de orde zijnde plangebied, bezien binnen de gehele locatie van Veldhoven West, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gemotiveerd waarom de locatie Heikantsebaan/Berkt geen geschikte locatie is voor de verstedelijkingsopgave. Dat verweerder deze locatie heeft aangewezen als ‘zoekzone afronding’ maakt dat niet anders.

21.1. Vervolgens voeren eisers aan dat -kort gezegd- onvolledig en ondeugdelijk onderzoek is uitgevoerd naar diverse beschermde diersoorten, zodat het projectbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Immers raakt de ruimtelijke ontwikkeling zonder meer de krachtens de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna) beschermde gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger en blijft in het projectbesluit onduidelijkheid bestaan ten aanzien van de overige genoemde diersoorten. Eisers wijzen erop dat het bovenstaande redelijkerwijs de verkrijging van de ontheffing, die door verweerder is aangevraagd, zou moeten beletten.

Ten slotte hebben eisers nog gesteld dat er in de periode van maart tot en met juli 2009 in opdracht van de gemeente in het plangebied bomen zijn gerooid, is gegraven en zand is verplaatst. Verweerder heeft aan eisers bericht dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd in het kader van explosievenonderzoek in het betreffende gebied. Volgens eisers is er sprake van een oneigenlijk voorschot op de planwikkeling Oerle Zuid en zijn reeds daardoor de EHS en habitats van beschermde soorten verstoord.

21.2. Ten aanzien van de laatste grief is de rechtbank van oordeel dat deze werkzaamheden - wat daar ook van zij- te beschouwen zijn als uitvoeringshandelingen van het projectbesluit en derhalve het projectbesluit zelf niet raken. Reeds daarom kan deze grief niet leiden tot de conclusie dat het projectbesluit op die grond onrechtmatig zou zijn.

21.3. Voor een procedure als de onderhavige is volgens vaste jurisprudentie geen ruimte voor beantwoording van de vraag of al dan niet ontheffing van de Flora en faunawet (Ffw) verleend moet worden. Deze vraag komt eerst aan de orde in een te voeren procedure op grond van de Ffw. De rechtbank verwijst voor het onderhavige geval naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 4 maart 2010, LJN: BL7237. Thans ligt ter beantwoording voor de vraag of verweerder op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het projectbesluit in de weg staat.

21.4. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het voorontwerpbestemmingsplan het rapport van Arcadis ‘Natuurtoets en advies Oerle Zuid’ van 15 september 2008 ten grondslag heeft gelegd. In dit rapport wordt verslag gedaan van de natuurinventarisatie en de onderzoeken die in 2005, 2007 en 2008 naar de verschillende diersoorten zijn gedaan en per soort vastleggen of deze in het plangebied voorkomt.

Na ter inzage legging van het ontwerp projectbesluit zijn in het plangebied sporen van de das aangetroffen. Uit nader onderzoek is gebleken dat de oude burchtlocatie, waar de prent en de haren zijn aangetroffen, niet in functie is voor dassen. Gedurende de zomermaanden 2009 is het gebied op vijf onderzoeksdagen door meerdere ecologen onderzocht op enige sporen van de soort. Geconcludeerd is dat er momenteel geen populatie in het gebied aanwezig is, dat er vanwege de aangetroffen prent mogelijk sprake is geweest van een zwervend dier op zoek naar een geschikte vestigingsplaats. Tevens is vastgesteld dat het gebied wel geschikt is als leefgebied. Derhalve wordt in het naderhand vastgestelde Groenstructuurprogramma een geschikt leefgebied voor de das gecreëerd.

21.5. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat op grond van de onderzoeken blijkt dat de planlocatie geen onderdeel uitmaakt van het primaire leefgebied van de steenuil en dat er voor de specht geen actueel leefgebied dan wel broedbomen verdwijnen. Voor de broedvogels met vaste nesten heeft verweerder er op gewezen dat in het plangebied een omvangrijk park wordt aangelegd en dat er voldoende omringend (oud) bosgebied en gebied ten zuidwesten van Oerle Zuid overblijft om aan te nemen dat er geschikt leefgebied voor broedvogels resteert.

Wat betreft de knoflookpad, die zich ophoudt in een poel in het nabijgelegen Toterfout, alwaar naast bossen ook goed vergraafbaar land aanwezig is, ligt het niet in de lijn der verwachting dat deze dieren zullen oversteken naar Oerle Zuid. Immers is in het plangebied en in het tussenliggende gebied geen open water aanwezig en is de actieradius van deze soort beperkt. Ten slotte zijn er geen waarnemingen van hazelwormen gedaan in het betreffende kilometerhok en bovendien vormen de Zandoerlese bossen geen optimale habitat voor deze diersoort.

21.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk onderzoek gedaan naar het al dan niet voorkomen van beschermde diersoorten en de eventuele gevolgen van het projectbesluit voor deze diersoorten. Eisers hebben weliswaar gesteld dat onderzoek niet is uitgevoerd conform bestaande protocollen, maar hebben naar het oordeel van de rechtbank deze stelling niet nader onderbouwd noch aannemelijk gemaakt middels een rapport van een deskundige.

21.7. Wat betreft de vleermuizen overweegt de rechtbank het volgende.

Niet in geschil is dat (een groot deel van) het plangebied geldt als foerageergebied en migratieroute voor de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger en dat dit foerageergebied door de aanleg van de bebouwing wordt gereduceerd. Evenmin is in geschil dat door de aanleg van de Verlengde Heerbaan vliegroutes van de vleermuizen worden doorsneden.

21.8. Uit de stukken, zoals de Natuurtoets van september 2008 en de nota van zienswijzen, is gebleken dat nog nader onderzoek moest worden gedaan naar de vleermuizen, hetgeen de rechtbank tot de conclusie leidt dat ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk onderzoek naar de voorkomende vleermuissoorten voorhanden was om redelijkerwijs te kunnen inzien dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het projectbesluit in de weg staat. In zoverre is het beroep gegrond.

In het kader van een finale geschillenbeslechting zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bezien of ten aanzien van dit onderdeel de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.

Op grond van stukken, daterend ná het bestreden besluit, en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.

21.9. Op 23 juni 2009 heeft Arcadis in opdracht van de gemeente Veldhoven het rapport Natuurtoets en advies Oerle Zuid uitgebracht. Dit rapport heeft tevens als onderbouwing gediend voor de op 18 juni 2009 door verweerder aangevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw . Daarbij is ontheffing gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 10 en 11 van de Ffw voor wat betreft exemplaren van de das, gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis, alsmede van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 10 van de Ffw voor exemplaren van de boerenzwaluw.

21.10. De rechtbank stelt vast dat in genoemd rapport bij de beoordeling van de aantasting van relevante natuurwaarden wordt opgemerkt dat “-afgezien van de buizerd- geen goed beeld is van het voorkomen van nesten van spechten en boerenzwaluwen. Uit het huidige verspreidingsbeeld is het de vraag of daadwerkelijk nesten verloren gaan”.

Naar het oordeel van de rechtbank is onduidelijk gebleven waarom verweerder geen ontheffing heeft aangevraagd voor de specht.

De rechtbank neemt bij de beoordeling van de onderhavige beroepsgrond mede in aanmerking dat het besluit d.d. 10 november 2009 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot weigering van de gevraagde ontheffing door de voorzieningenrechter van deze rechtbank is geschorst tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar. In deze procedure hebben eisers namelijk (onder meer) aangevoerd dat de onderzoeken ondeugdelijk zijn en niet aan het besluit ten grondslag hadden mogen worden gelegd.

Genoemd besluit is thans nog niet onherroepelijk, zodat de vraag of de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het projectbesluit in de weg staat thans niet ten gronde beoordeeld kan worden. Dat betekent dat de rechtbank niet zal overgaan tot het in stand laten van de rechtsgevolgen.

22.1. Eisers stellen verder -kort gezegd- dat het projectbesluit onvoldoende onderbouwt wat de gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn. Volgens eisers zijn de onderzoeken onvoldoende en kan verweerder niet volstaan met een enkele verwijzing naar het MER en dient hij de luchtkwaliteit te betrekken in de ruimtelijke onderbouwing.

22.2. Verweerder heeft er op gewezen dat in het MER en in het Luchtkwaliteitsonderzoek Veldhoven West van 16 september 2008 de totale ontwikkeling wordt beschreven. In tegenstelling tot hetgeen eisers stellen is het Besluit Niet in betekenende mate bijdragen niet van toepassing, omdat het wat betreft de luchtkwaliteit gaat om het totale project Veldhoven West.

22.3. De rechtbank overweegt daaromtrent dat voor zover het project Oerle Zuid dan wel het project Veldhoven West in zijn geheel al in betekenende mate zou bijdragen, dat thans niet meer van betekenis is, nu het totale project Veldhoven West is opgenomen in het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

Dit betekent dat het project op grond van luchtkwaliteitseisen doorgang kan vinden en dat eventuele nadelige gevolgen voor de luchtkwaliteit gecompenseerd worden door generieke maatregelen uit het NSL.

23.1. Volgens eisers zorgt het verleggen van het tracé van de Verlengde Heerbaan in noordelijke richting voor een forse toename van de geluidhinder. Het aanleggen van een groene geluidswal en het verdiept aanleggen van genoemde weg doet daar niet aan af. Onvoldoende is aangegeven hoe de voorkeursgrenswaarden zullen worden behaald. In de plantoelichting noch in het projectbesluit is vastgelegd of de Verlengde Heerbaan is bestemd als 2 x 1 dan wel 2 x 2 rijbanen. Dit is in strijd met de rechtszekerheid.

Voorts voeren eisers aan dat het rapport ‘Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai plan Oerle Zuid’ van 11 mei 2009 niet als onderbouwing van het projectbesluit kan dienen.

23.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 74, eerste lid, van de Wet geluidhinder (Wgh)heeft een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:

a. 1. in stedelijk gebied:

1°. 2. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;

2°. 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken genoemde geval: 200 meter;

b. in buitenstedelijk gebied:

1°. 4. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;

2°. 5. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;

3°. 6. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Ingevolge het derde lid van genoemd artikel wordt voor de toepassing van artikel 76, indien het een nog aan te leggen weg betreft, de daarbij behorende zone geacht aanwezig te zijn, zodra die weg in een ontwerp-bestemmingsplan is opgenomen.

23.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 76a van de Wgh worden bij het nemen van een projectbesluit dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge de artikelen 82, 83, 85, 100 en 100a als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

23.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 82, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het bepaalde in artikel 83, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

23.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de Wgh kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden genoemde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

23.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 5.1.4. van het Bro geeft het projectbesluit, voor zover de uitvoering van de Wgh zulks vereist, aan:

a. de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, en van geluidsgevoelige terreinen, die gelegen zijn binnen de zone van een weg als bedoeld in de Wgh;

b. de functie van de voornaamste wegen, alsmede het dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken daarvan dan wel de as van de weg waarmee gerekend is, bedoeld in artikel 74 van de Wgh .

23.7. De rechtbank stelt vast dat in de plantoelichting van 29 april 2009 wordt verwezen naar het ‘Geluidonderzoek Oerle Zuid’ van 16 september 2008. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden en dat voor de vaststelling van het bestemmingsplan de hogere grenswaardenprocedure zal worden doorlopen.

Gelet op de strekking van artikel 76a van de Wgh dient de benodigde ontheffing van de voorkeursgrenswaarde reeds te zijn verleend op het moment van het nemen van het projectbesluit en niet eerst ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan. De rechtbank leidt uit verweerders opmerking ter zitting, dat er een verzoek ontheffing hogere grenswaarde is gedaan, af dat ook verweerder van mening is dat de voorkeursgrenswaarde niet zal worden gehaald. Nu noch uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de betreffende ontheffing ten tijde van het projectbesluit (noch daarna) is verleend, voldoet het besluit niet aan de daaraan te stellen eisen.

23.8. Verweerder heeft nog gewezen op het rapport ‘Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai plan Oerle Zuid’ van 11 mei 2009. Voor zover dit rapport gelet op de datum al aan het projectbesluit ten grondslag heeft gelegen, dan nog is de rechtbank van oordeel dat ook dit rapport - nog daargelaten dat de bijbehorende bijlagen ontbreken - een onvoldoende onderbouwing geeft, zulks bezien in samenhang met het volgende.

In genoemd rapport, waarvan overigens de conclusies door eisers niet gemotiveerd zijn betwist, komt de deskundige tot de conclusie dat de geluidsbelastingen ter plaatse van het plan Oerle Zuid ten gevolge van zowel de nieuw aan te leggen weg als de bestaande wegen de voorkeursgrenswaarde overschrijden. De geluidsbelastingen ter plaatse van bestaande woningen overschrijden eveneens de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de nieuw aan te leggen weg. Maatregelen als het gebruik van stiller asfalt, het aanleggen van een geluidswal van 3 meter hoog, dan wel het aanvragen van een hogere waarde worden voorgesteld om de geluidsbelasting te reduceren.

Naar het oordeel van de rechtbank is echter onvoldoende inzichtelijk geworden of de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk zullen worden genomen en zo ja, welk resultaat deze maatregelen op de geluidhinder zullen hebben. Immers stelt de rechtbank vast dat deze maatregelen niet zijn opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan, dat als ruimtelijke onderbouwing geldt voor het onderhavige projectbesluit. Zo bevat de plankaart niet het dwarsprofiel dan wel het aantal rijstroken van de weg, in casu de Verlengde Heerbaan. Verweerder heeft ter zitting weliswaar aangegeven dat men steeds is uitgegaan van 2 x 1 rijstrook voor de Verlengde Heerbaan, maar de rechtbank vindt hiervan geen onderbouwing, temeer niet nu het rapport van 11 mei 2009 uitgaat van 2 x 2 rijstroken (pagina 7). Ook de plantoelichting biedt op dit punt geen duidelijkheid.

Weliswaar wordt in artikel 7 (Verkeer) van de planvoorschriften bepaald dat wegen uit niet meer dan 2 rijstroken mogen bestaan, maar de rechtbank ziet hierin onvoldoende duidelijkheid.

Bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet vast staat dat aan de normen van de Wgh kan worden voldaan, zodat op het onderdeel van de geluidhinder de ruimtelijke onderbouwing evenmin voldoet. Het beroep is derhalve gegrond.

Hoewel de rechtbank het belang van een spoedige beëindiging van het onderhavige geschil onderkent acht zij het onderhavige gebrek te veelomvattend om gebruik te maken van de in artikel 8.51a van de Awb gelegen mogelijkheid om verweerder dit gebrek hangende het beroep te laten herstellen.

Conclusie.

24. Gelet op het wettelijke kader en hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op alle onderdelen een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro bevat van het project, zodat het besluit van 19 mei 2009 vernietigd dient te worden. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen. Nu het beroep reeds hierom gegrond is, komt de rechtbank aan de overige beroepsgronden, voor zover deze zien op de afweging van alle relevante belangen bij het nemen van het bestreden besluit, niet toe.

25. De rechtbank acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, nu er in de onderhavige zaak geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit Proceskosten bestuursrecht .

26. De rechtbank zal wel bepalen dat door verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 150,00 dient te worden vergoed.

27. De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak één of meer beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eisers niet willen berusten in de verwerping van één of meer van de beroepsgronden, is het nodig dat zij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instellen. Als zij dit nalaten, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de hier verworpen beroepsgrond of -gronden.

28. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- gelast verweerder aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad € 150,00.

Aldus gedaan door mr. P.H.C.M. Schoemaker als voorzitter en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. F.P.J.M. Otten als leden in tegenwoordigheid van mr. A.F. Hooghuis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2010.

?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature