Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845469-09
Datum uitspraak: 12 februari 2010
Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting [naam P.I.].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 januari 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van de onderstaande tenlastelegging, aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 januari 2010 en op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 29 januari 2010 gewijzigd.
Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging tenlastegelegd dat:
1.
hij, verkerende onder (aanmerkelijke) invloed van een stof als bedoeld in
artikel 8 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (alcohol) op of omstreeks 18 oktober
2009 te Aarsel/Kasterlee (België), althans in België, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, [straatnaam ongeval], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen
als volgt:
- verdachte heeft met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto)
gereden met een (veel) te hoge, althans aanmerkelijke snelheid, althans met
een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
- verdachte heeft in voornoemd motorrijtuig (personenauto) gereden zonder
bijzondere voorzichtigheid in acht te nemen en/of (waarbij/waarvan) een/de
ruit(en) bevroren en/of beslagen was/waren en/of
- verdachte heeft te dicht langs (rechts) naast hem (op een fietsstrook) rijdende fietsers gereden en/of
- verdachte heeft onvoldoende afstand gehouden van zich op die weg bevindende
fietsers, althans te dicht op/achter de voor hem rijdende fietsers gereden en/of
- verdachte is (vervolgens) met het door hem bestuurde motorrijtuig
(personenauto) tegen (een) (van die) fietser(s) (aan)gereden/gebotst/gegleden,
waarbij, tengevolge van deze aanrijding/botsing, (een) (van de) fietser(s), te
weten [slachtoffer], door zijn, verdachtes motorrijtuig (personenauto) is
meegevoerd/meegesleept,
waardoor voornoemde fietser, te weten [slachtoffer], werd gedood, zulks
terwijl hij, verdachte, ten tijde van dit ongeval, voormeld motorrijtuig
bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte
van verdachtes adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, tussen de 630 en 545
microgram, althans 415 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram,
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn
(artikel 6 Wegenverkeerswet 1994);
2.
hij op of omstreeks 18 oktober 2009 te Schijndel, althans in Nederland, als
bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn
adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder
a van de Wegenverkeerswet 1994, 415 microgram, in elk geval hoger dan 220
microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn
(artikel 8 Wegenverkeerswet 1994).
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft beide feiten wettig en overtuigend bewezen geacht. De officier van justitie is tot de conclusie gekomen dat verdachte schuldig is aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , waarbij als gevolg van dat ongeval [slachtoffer] is overleden, terwijl de schuld van verdachte bestaat uit roekeloosheid.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte met een gelet op de omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid heeft gereden, onvoorzichtig heeft gereden omdat de ruiten van zijn auto bevroren of beslagen waren, te dicht langs de rechts naast hem rijdende fietsers heeft gereden en onvoldoende afstand heeft gehouden van de voor hem rijdende fietsers.
Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte zowel ten tijde van het ongeval als ten tijde van het besturen van zijn auto te Schijndel onder invloed was van alcoholhoudende drank.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte is tot de conclusie gekomen dat feit 1 in zoverre bewezen kan worden, dat verdachte schuldig is aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Zij is van mening dat verdachte geen andere verkeersfouten verweten kunnen worden dan het besturen van zijn auto onder invloed van alcoholhoudende drank. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de herberekening van het ademalcoholgehalte van verdachte niet nauwkeurig is en daarom moet worden uitgegaan van 415 dan wel maximaal 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht ten tijde van het ongeval. Zij is van mening dat feit 2 bewezen kan worden.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank gebruikt voor de bewezenverklaring:
- de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
- het einddossier van de regiopolitie Brabant-Noord, district AA en Dommel, team Oost, [registratienummer], gesloten op 15 december 2009, met bijlagen, waaronder een definitief verslag in strafzaken van de Belgische deskundige [naam deskundige], aantal doorgenummerde bladzijden: 275.
- een voor eensluidende fotokopie gewaarmerkt afschrift van een overlijdensakte betreffende [slachtoffer], afgegeven te Kasterlee op 14 januari 2010.
Vaststaande feiten.
Verdachte reed op 18 oktober 2009 omstreeks 04.10 uur als bestuurder van een personenauto, een Opel Corsa met [kenteken] over de [straatnaam ongeval] te Kasterlee, in de richting van Lichtaart in België 1/ 2. Verdachte reed met een snelheid van ongeveer 70 tot 80 km/u 3/ 4. Verdachte bestuurde zijn auto na gebruik van alcoholhoudende drank 5/ 6. Voordat verdachte wegreed, waren de ruiten van zijn auto deels beslagen of bevroren. Verdachte heeft voor het wegrijden de buitenkant van de voorruit gedeeltelijk schoongeveegd 7/ 8.Verdachte naderde drie zich eveneens op de [straatnaam ongeval] voor verdachte rijdende fietsers, waaronder [slachtoffer], die over de witte lijn net links van het fietspad aan de rechterzijde van de weg fietste. Verdachte is met de rechtervoorzijde en/of rechterzijde van zijn auto tegen de fiets van [slachtoffer] aangereden. Door deze aanrijding werd [slachtoffer] tegen de voorruit van de auto geworpen en vervolgens weggeslingerd. Zij kwam verderop op de weg terecht 9. Na deze aanrijding is verdachte doorgereden 10 / 11. Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer] overleden 12 / 13.
Op 18 oktober 2009 om 05.04 uur werd verdachte als bestuurder van dezelfde personenauto, waarvan de voorruit en rechterbovenkant aan de voorzijde beschadigd waren, staande gehouden te Schijndel 14. Direct daarna hebben verbalisanten verdachte een voorlopige ademanalyse afgenomen waarbij de indicatie "A" op de display verscheen. Vervolgens heeft er een ademanalyse plaatsgevonden. Dit onderzoek heeft op 18 oktober 2009 te 05.58 uur geleid tot een voltooid ademonderzoek waarvan het resultaat 415 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was 15.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat, naast de hiervoor genoemde vaststaande feiten, uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier de navolgende feiten en omstandigheden volgen.
1. De verklaring van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard.
In België heb ik acht tot negen glazen pils en een paar wodka's gedronken voordat ik naar Nederland terugreed. Dergelijk alcoholgebruik is voor mij gebruikelijk als ik na een bezoek aan de club in België in de auto stap. Mijn autoruiten waren licht aangevroren en ik heb ze schoongemaakt. Ik heb niet precies heel de voorruit schoon gemaakt, maar zoveel dat ik voldoende zicht had, ongeveer tot 5 cm van de rand van de ruit. Het was donker op de weg in België. Het is een niet verlichte weg. Er waren mistflarden over de weg. Ik denk dat ik 70 tot 80 km/u reed. Ik had gedimd groot licht ingeschakeld. Ik kende de weg goed. Kort voor de aanrijding heb ik op de weg fietsers zien rijden. Dat waren niet dezelfde fietsers als die van de aanrijding. Ik heb die eerste fietsers gewoon ingehaald met genoeg ruimte en ben ze gewoon voorbijgereden. Dat was op dezelfde weg als waar de aanrijding plaatsvond. Ik ben daardoor niet voorzichtiger gaan rijden. Ik herinner me de klap. Ik heb niets op de weg voor mij gezien. Ik dacht dat ik een hert had aangereden. Ik herinner me niet dat ik zover rechts van de weg reed of geslingerd heb. Het kan gelet op het onderzoek niet anders zijn dat mijn auto de fietser heeft geraakt.
2. De verklaring van [getuige 1] en [getuige 2].
Getuige [getuige 2] verklaart 16:
Omstreeks 04.00 uur was ik met de fiets onderweg met [slachtoffer] en [getuige 1]. Ik reed voorop. Ik bemerkte de lichten van een naderende wagen achter ons en riep dat de anderen aan de kant moesten gaan. Even later viel ik omdat mijn fiets van achteren geraakt werd. Ik ben opgestaan en gaan roepen, [getuige 1] antwoordde meteen en met [getuige 1] ben ik [slachtoffer] gaan zoeken omdat we haar niet hoorden. We vonden haar 20 meter verder op het fietspad. [getuige 1] verklaart 17:
We reden op de [straatnaam ongeval] richting Lichtaart. Ik bemerkte dat er een auto van achteren aan kwam gereden. [slachtoffer] reed voor me en daarvoor reed [getuige 2]. De wagen die van achter kwam is met zeer hoge snelheid aan komen rijden en heeft [slachtoffer] aangereden.
De wagen reed zonder remmen verder en heeft [slachtoffer] zo'n 20 meter verder gesleurd.
3. Het onderzoek naar de toedracht van het ongeval.
In het definitief verslag in strafzaken van de Belgische deskundige [naam deskundige],
komt de deskundige tot (onder meer) volgende conclusies 18.
Het ongeval is gebeurd op de [straatnaam ongeval] in Kasterlee. Ter plaatse heeft die weg twee rijstroken, voor elke richting één rijstrook van 3 meter breed, en aan elke kant aansluitend een fietspad in rood beton van 1 meter breed.
De rand van de rijbaan wordt aan elke kant aangeduid met een volle witte lijn. Elk fietspad wordt aan beide randen gemarkeerd door onderbroken witte lijnen. De overgang van de rijstrook naar het fietspad wordt bijkomend aangeduid met reflectoren op het wegdek.
De [straatnaam ongeval] loopt door een bosachtig gebied en de plaats van het ongeval is onverlicht. De fietsers reden achter elkaar op het rechter fietspad richting Lichtaart.
[getuige 2] fietst vooraan in het midden van het fietspad. [getuige 1] fietst aanvankelijk rechts naast [slachtoffer], maar laat zich wat afzakken omdat er een auto aankomt. [slachtoffer] fietst net links van het fietspad over de volle witte lijn, maar is iets naar rechts gericht om in te voegen en volledig op het fietspad te gaan rijden. De Opel van [verdachte] rijdt met een snelheid van 70-80 km/u met zijn rechterwiel op de witte lijn die de rechterrand van de rijstrook aangeeft. De Opel rijdt met de rechter voorkant precies rechts van de nummerplaat tegen het achterwiel van de fiets van [slachtoffer]. Twee stukjes van de spoiler van de Opel breken af en blijven op de weg liggen. [slachtoffer] komt tegen de voorruit terecht. De voorruit en het dak worden diep ingedrukt. [slachtoffer] wordt naar voren geworpen en komt terecht op de overgang tussen het fietspad en de rechter grasberm. De fiets van [getuige 1] bevindt zich uiterst rechts en hindert dus niet het zicht van de autobestuurder [verdachte] op de twee andere fietsen. Vlak voor de aanrijding brandden zeker het achterlicht van de fiets van [getuige 2] en het voorlicht van de fiets van [slachtoffer]. Zeer vermoedelijk brandt ook het achterlicht van de fiets van [slachtoffer]. De autobestuurder [verdachte] heeft niet geremd. De [straatnaam ongeval] is op die plaats recht en men kan meer dan 300 meter ver zien in de richting van Lichtaart.
4. Het ademalcoholonderzoek.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft op 18 november 2009 vastgesteld dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte ten tijde van het ongeval hoogstwaarschijnlijk lag tussen 545 en 630 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht 19.
De rechtbank constateert dat verdachte verklaart dat hij zich er niet van bewust was dat hij een fietser had aangereden. Hij heeft wel verklaard dat hij bij het ongeval betrokken is geweest. De rechtbank dient de feitelijke toedracht en de situatie van het verkeersongeval derhalve uit de feiten en omstandigheden op te maken.
Op basis van de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer te plaatse heeft gereden. Verdachte had veel alcoholhoudende drank genuttigd, de ruiten van zijn auto waren deels beslagen of bevroren, de weg was betrekkelijk smal en onverlicht, er was direct naast de rijbaan een fietsstrook en verdachte had kort voor de aanrijding nog fietsers waargenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zijn snelheid onvoldoende afgestemd op deze omstandigheden. Verdachte heeft op zijn weghelft met de rechterwielen op de witte lijn rechts van zijn rijbaan, en dus uiterst rechts gereden. Verdachte heeft er zich naar het oordeel van de rechtbank daarmee onvoldoende rekenschap van gegeven dat er zich fietsers op of langs de fietsstrook konden bevinden. Verdachte heeft voorts de fietsers voor hem niet opgemerkt, hoewel die voor hem wel waarneembaar moeten zijn geweest omdat hij daarvoor ook op dezelfde weg fietsers had gezien, verdachte dimlicht voerde, en uit niets blijkt dat zijn zicht volledig werd belemmerd. Verdachte heeft met de rechtervoorkant van zijn voertuig de fiets van [slachtoffer] geraakt en reeds daarom onvoldoende afstand van de voor hem rijdende fietsers gehouden. Om deze redenen is aan de schuld van verdachte te wijten dat een aanrijding tussen de Opel van verdachte en de fiets van die [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. [slachtoffer] werd als gevolg van de aanrijding gedood.
De rechtbank acht aannemelijk dat het door het NFI geschatte ademalcoholgehalte van verdachte gelegen was tussen 545 en 630 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (µg/l). De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Ongeveer twee uur na het ongeval is bij een volgens de voorschriften verricht ademonderzoek vastgesteld dat het ademalcoholgehalte 415 µg/l was. Verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij 8 of 9 glazen pils en een paar wodka's had gedronken.
De officier van justitie heeft gesteld dat het rijgedrag van verdachte roekeloos was.
De rechtbank realiseert zich dat verdachte niet alleen bewust verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 , maar daarnaast ook andere verkeersfouten heeft gemaakt, zoals hiervoor omschreven. De rechtbank is echter van oordeel dat de gedragingen van verdachte niet zodanig ernstige fouten opleveren dat het rijgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico's worden genomen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag, maar wel aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, hetgeen wordt aangemerkt als een vorm van schuld zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna is weergegeven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
verkerende onder (aanmerkelijke) invloed van een stof als bedoeld in
artikel 8, lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (alcohol) op 18 oktober 2009 te
Kasterlee (België), als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, [straatnaam ongeval], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt:
- verdachte heeft met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto)
gereden met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse en
- verdachte heeft in voornoemd motorrijtuig (personenauto) gereden zonder bijzondere voorzichtigheid in acht te nemen waarbij de ruiten deels bevroren en/of beslagen waren en
- verdachte heeft onvoldoende afstand gehouden van zich op die weg bevindende fietsers en
- verdachte is vervolgens met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een van die fietsers aangereden, waarbij, tengevolge van deze aanrijding, een van de fietsers, te
weten [slachtoffer], door zijn, verdachtes motorrijtuig (personenauto) is meegevoerd,
waardoor voornoemde fietser, te weten [slachtoffer], werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, ten tijde van dit ongeval, voormeld motorrijtuig
bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte
van verdachtes adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, tussen de 630 en 545
microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
op 18 oktober 2009 te Schijndel als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 , 415 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1 en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Uit een aan het dossier toegevoegd Bewijs van Nederlanderschap van verdachte, afgegeven namens de Burgemeester van Schijndel op 5 januari 2010, blijkt dat verdachte Nederlander is. De Nederlandse strafwet is terzake feit 1 toepasselijk, aangezien verdachte ook ten tijde van het plegen van het feit die nationaliteit bezat, terwijl het in België gepleegde feit, dat hier bewezen verklaard wordt, door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en op dat feit door de Belgische strafwet ook straf is gesteld, zoals blijkt uit de door het Openbaar Ministerie van België overgelegde in België toepasselijke wetsartikelen. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 5, 10, 27, 33, 33a, 57, 60;
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 8, 175, 176, 179.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 (roekeloos rijgedrag) en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Voorts vordert hij de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto van verdachte.
De officier van justitie heeft aangegeven dat hij daarbij heeft gelet op de ernst en gevolgen van de feiten, gelet op het feit dat verdachte in 2009 beboet is terzake rijden onder invloed en anderszins dat verdachte berouw heeft getoond.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf waarbij de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Zij wijst erop dat verdachte voor zijn werk als monteur gebruik maakt van zijn rijbewijs.
Zij wijst erop dat de reclassering in het omtrent verdachte op 25 januari 2010 uitgebrachte rapport heeft gesteld dat de kans op recidive laag is, dat verdachte al ongeveer dertig jaar in het bezit is van een rijbewijs en veel spijt heeft van hetgeen is gebeurd.
Zij stelt dat ten aanzien van feit 2 sprake is van eendaadse samenloop en bewezenverklaring van feit 2 niet tot een zwaardere straf dient te leiden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bewust onder invloed van alcoholhoudende drank een personenauto bestuurd en door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een ongeval veroorzaakt, tengevolge waarvan een jonge vrouw is overleden.
Het leven van de nabestaanden van het slachtoffer heeft daardoor een ingrijpende wending gekregen waar de nabestaanden steeds mee geconfronteerd zullen blijven worden.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte een strafrechtelijk verleden heeft in die zin dat hij in 2009 nog is beboet voor het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt voorts dat verdachte gedurende de afgelopen vier tot vijf jaren, telkens na zijn wekelijkse bezoek aan een Belgische uitspanning, als bestuurder van een auto is opgetreden nadat hij alcoholhoudende drank genuttigd had.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het voorgaande mee dat het belang van de algemene verkeersveiligheid er mee is gediend dat verdachte gedurende een langere periode niet meer als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer kan deelnemen. Het belang van de verkeersveiligheid dient daarbij te prevaleren boven het persoonlijk belang van verdachte bij het hebben van een rijbewijs. Derhalve dient als bijkomende straf een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur te worden opgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij meent dat in geval van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid geen ontslag dreigt en hij met een collega kan meerijden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze bijkomende straf, een voorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsstraf geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op de inhoud van het omtrent verdachte op 25 januari 2010 uitgebrachte reclasseringsrapport, waarin is gesteld dat de kans op herhaling van een soortgelijk delict gering is.
Anderszins houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting blijk gegeven heeft van besef van de ernst van wat hij teweeggebracht heeft, zijn schuld daaraan en zijn verantwoordelijkheid voor wat hij de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het onder 2 bewezenverklaarde feit een afzonderlijk strafbaar feit op. Weliswaar is het rijden onder invloed ook als strafverzwarende omstandigheid onder feit 1 opgenomen, maar is er geen sprake van eendaadse samenloop met het onder 1 bewezenverklaarde feit in de zin van arikel 55 van het Wetboek van Strafrecht omdat feit 2 het gevolg is van een afzonderlijk wilsbesluit van verdachte. Verdachte is na het ongeval immers volgens zijn eigen verklaring gestopt en daarna alsnog doorgereden naar Nederland.
In die zin heeft verdachte op twee verschillende plaatsen twee afzonderlijke strafbare feiten begaan. De rechtbank zal verdachte daarvoor echter niet zwaarder bestraffen.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat het in de uitspraak nader te noemen inbeslaggenomen auto vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - met deze auto de feiten zijn begaan en deze auto ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van de ze wet.
T.a.v. feit 2:
Overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef onder a van de Wegenverkeerswet
1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt hem de volgende straf en bijkomende straffen op.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1:
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6
Wegenverkeerswet 1994.
Verbeurdverklaring van een personenauto, Opel Corsa, [kenteken].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van Lokven, voorzitter,
mr. J.J.H. Bruggink en mr. J.D. Streefkerk, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 12 februari 2010.
1 De verklaring van verdachte ter terechtzitting
2 Definitief verslag in strafzaken, dossier blz. 67
3 De verklaring van verdachte ter terechtzitting
4 Definitief verslag in strafzaken, dossier blz. 104
5 De verklaring van verdachte ter terechtzitting
6 Proces-verbaal bevindingen, dossier blz. 65
7 De verklaring van verdachte ter terechtzitting
8 Proces-verbaal van verhoor van [getuige 3], dossier blz. 223
9 Definitief verslag in strafzaken, dossier blz. 103, 104
10 Proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1], dossier blz. 150 en [getuige 2], dossier blz. 151
11 Definitief verslag in strafzaken, dossier blz. 105
12 Overlijdensakte betreffende [slachtoffer], afgegeven te Kasterlee op 14 januari 2010
13 Medisch attest, dossier blz. 184
14 Proces-verbaal bevindingen, dossier blz. 60, 61, 62
15 Afdruk ademanalyse, dossier blz. 237
16 Proces-verbaal verhoor getuige, dossier blz. 151
17 Proces-verbaal verhoor getuige, dossier blz. 150
18 Definitief verslag in strafzaken, dossier blz. 103, 104, 105
19 Deskundigenrapport NFI betreffende herberekening alcoholgehalte, dossier blz. 243