U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch

Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

Uitspraak

AWB 98/3049 ANW

Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geschil tussen

[eiseres], weduwe van [echtgenoot], wonende te Helmond, eiseres,

en

de Sociale Verzekeringsbank te Amsterdam, verweerder, gemachtigden mrs. J.A.J. Groenendaal en H. van der Most.

I. PROCESVERLOOP

Wegens het overlijden van haar echtgenoot is met ingang van 1 december 1996 aan eiseres nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet(Anw) toegekend. Daarop werd/wordt een door het USZO aan eiseres toegekend wachtgeld van omstreeks f 1000,- per maand volledig in mindering gebracht.

In november 1997 werd bekend dat het USZO aan eiseres een nabetaling zou doen wegens te weinig betaald wachtgeld over de periode van januari 1994 tot en met oktober 1997. In verband hiermee heeft verweerder bij besluit van 15 december 1997 eiseresses nabestaandenuitkering over de periode van december 1996 tot en met november 1997 alsnog op een lager bedrag gesteld - het op het tijdvak van december 1996 tot en met oktober 1997 betrekking hebbend deel van genoemde nabetaling en de daarna voortdurende correctie van het wachtgeld leidden immers tot een hoger wachtgeld over de in die periode gelegen maanden en daardoor tot een grotere vermindering van de nabestaandenuitkering - en het te dier zake te veel betaalde bedrag teruggevorderd.

Bij bezwaarschrift, gedateerd 18 december 1997, heeft eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 18 maart 1998 heeft verweerder eiseresses nabestaandenuitkering onder meer over de periode van december 1996 tot en met november 1997 op een hoger bedrag gesteld, zulks omdat bij genoemd besluit van 15 december 1997 ten onrechte de bij het wachtgeld behorende vakantie-uitkering eveneens in mindering was gebracht op eiseresses nabestaandenuitkering.

Bij besluit op bezwaar van 27 maart 1998 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Op de daartoe in het beroepschrift van 14 april 1998 uiteengezette gronden heeft eiseres tegen dat besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarop eiseres schriftelijk heeft gereageerd.

Het geding is behandeld ter zitting van 18 juni 1999, waar eiseres in persoon is verschenen. Voor verweerder zijn daar verschenen mr. J.A.J. Groenendaal en mr. H. van der Most, beiden werkzaam bij verweerder.

II. OVERWEGINGEN

In dit geding is de vraag aan de orde of verweerders in bezwaar gehandhaafde besluit om eiseresses Anw-nabestaandenuitkering over de periode van december 1996 tot en met november 1997 op een lager bedrag te stellen en het volgens verweerder over die periode te veel betaalde bedrag terug te vorderen, in rechte stand kan houden.

Dienaangaande stelt de rechtbank voorop dat verweerder genoemde nabetaling van het USZO terecht voor een deel heeft toegerekend aan de maanden december 1996 tot en met oktober 1997. Het bepaalde in artikel 8, eerste lid van het Inkomens- en samenloopbesluit Anw (verder te noemen: het Inkomensbesluit) - waarin is bepaald dat het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven wordt vastgesteld op het tot een bedrag per maand herleide inkomen......dat de uitkeringsgerechtigde in de maand waarover het recht op uitkering wordt vastgesteld, verwerft - laat geen andere conclusie toe. Voorts kan niet worden gezegd dat er - bezien binnen het kader van de Anw en het Inkomensbesluit - aldus sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat als bedoeld in artikel 13 van het Inkomensbesluit en dat verweerder deswege het inkomen op andere wijze zou hebben moeten bepalen.

Het bestreden besluit kan echter om de volgende twee redenen niet in rechte stand houden.

In de eerste plaats is tijdens de bezwarenprocedure gebleken dat de door verweerder bij het primaire besluit van 15 december 1997 gehanteerde inkomensbedragen - wegens het ten onrechte daarbij betrekken van de vakantie-uitkering over het wachtgeld - te hoog waren vastgesteld. Het bezwaar had daarom in zoverre met herroeping van het primaire besluit gegrond moeten worden verklaard (in plaats van het geven van een daarop betrekking hebbend correctie-besluit van 18 maart 1998).

In de tweede plaats wil de rechtbank er op wijzen - overeenkomstig hetgeen zij heeft overwogene in haar uitspraak van 5 april 1999, AWB 97/5696 ANW - dat het volledig in mindering brengen van inkomen in verband met arbeid (zoals eiseresses wachtgeld) in strijd is met rechtstreeks werkende bepalingen van internationaal recht, te weten het bepaalde in artikel 28, aanhef en onder b. van ILO-verdrag nr. 128 en artikel 67, aanhef en onder (b) van de Europese Code inzake sociale zekerheid . Die bepalingen schrijven immers voor dat een uitkering als de Anw-nabestaandenuitkering slechts kan worden verminderd in de mate waarin de overige inkomsten van de gerechtigde een voorgeschreven of door het bevoegde overheidsorgaan overeenkomstig voorgeschreven regelen vastgesteld aanzienlijk bedrag te boven gaan. Verweerder kan die strijdigheid opheffen door (voorlopig) dezelfde vrijlating op eiseresses wachtgeld toe te passen als die welke geldt voor inkomsten uit arbeid.

Naar aanleiding van hetgeen zijdens verweerder ter zitting naar voren is gebracht merkt de rechtbank nog op dat de rechtstreekse werking van een bepaling van internationaal recht niet primair afhangt van het "karakter" van het verdrag waarin die bepaling is opgenomen. Het gaat met name om de wijze waarop de betrokken bepaling is geformuleerd. En zeker in een situatie waarin op het "overige inkomen" geen enkele vrijlating wordt toegepast zijn de artikelen 28, aanhef en onder b. van ILO-verdrag nr.128 en 67, aanhef en onder (b) van de Europese Code geëigend om rechtstreekse werking te hebben. De omstandigheid dat bij de in die verdragen opgenomen hoofdstukken met betrekking tot uitkeringen aan nagelaten betrekkingen kennelijk vooral is gedacht aan bescherming van weduwen en kinderen doet daaraan niet af; de zojuist genoemde bepalingen van ILO-verdrag nr. 128 en van de Europese Code zijn immers geplaatst in hoofdstukken ter berekening van periodieke betalingen (resp. uitkeringen) en er is geen enkele grond om aan te nemen dat zij niet alle personen zouden beschermen welke de nationale wetgever onder de desbetreffende tak van sociale zekerheid heeft laten vallen of dat de nationale wetgever nog (apart) de personen zou moeten aanwijzen die door die berekeningsvoorschriften worden beschermd.

Van de kant van verweerder is ter zitting tevens gewezen op andere (schorsings)bepalingen in de hier aan de orde zijnde verdragen, te weten artikel 31 en 40 van ILO-verdrag nr. 128 en 68 van de Europese Code. Volgens verweerder zou uit die artikelen blijken dat beide verdragen geenszins een verbod inhouden op het volledig in mindering brengen (op het nabestaandenpensioen) van inkomen in verband met arbeid.

Dienaangaande wil de rechtbank er op wijzen dat ook het op de Anw van toepassing zijnde derde lid van artikel 31 van ILO-verdrag nr. 128 (evenals artikel 60, tweede lid, van de Europese Code ) met zoveel woorden voorschrijft dat bij aftrek van inkomsten een bepaald bedrag moet worden vrijgelaten. Artikel 40 van ILO-verdrag nr.128 handelt over gelijkstelling van bepaalde periodieke uitkeringen met nabestaandenpensioen. De rechtbank leest daarin - anders dan kennelijk verweerder - geen anticumulatievoorschrift (er wordt immers gesproken over "gelijkstellen" en niet over "in de plaats stellen"); artikel 40 bepaalt niets anders, zo meent de rechtbank, dan dat de in ILO-verdrag nr.128 opgenomen bepalingen omtrent uitkeringen aan nagelaten betrekkingen kunnen worden toegepast op genoemde periodieke uitkeringen.

Wat betreft artikel 68, aanhef en onder (c) van de Europese Code tenslotte overweegt de rechtbank dat dit artikelonderdeel inderdaad toestaat andere sociale zekerheidsuitkeringen volledig af te trekken van (onder meer) een nabestaandenpensioen. Het is echter onduidelijk of dit artikelonderdeel - dat overigens blijkens de in de aanhef voorkomende woorden "in een eventueel voor te schrijven mate" wel degelijk voorziet in de mogelijkheid van vrijlating van een deel van de andere sociale zekerheidsuitkering - moet worden beschouwd als lex specialis ten opzichte van artikel 67, aanhef en onder (b) van de Europese Code of dat juist laatstgenoemd artikelonderdeel moet worden aangemerkt als lex specialis ten opzichte van artikel 68, aanhef en onder (c).

Dit laatste standpunt kan niet al bij voorbaat zonder meer worden verworpen, nu artikel 68 is geplaatst in deel XII, "Gemeenschappelijke bepalingen", terwijl artikel 67 speciaal is geschreven voor de gevallen genoemd in de leden 2 resp. onderdelen b van de artikelen 16, 22, 28, 56 en 62 van de Europese Code. Onder deze omstandigheden geeft de rechtbank er de voorkeur aan uit te gaan van de duidelijke en dwingend geformuleerde tekst van artikel 67, aanhef en onder (b) van de Europese Code, mede gezien de omstandigheid dat artikel 68, aanhef en onder (c) van dat verdrag zeker niet dwingend voorschrijft dat een andere sociale zekerheidsuitkering volledig op een nabestaandenpensioen in mindering wordt gebracht.

Gezien het vorenstaande moet het beroep gegrond worden verklaard. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb zijn geen termen aanwezig.

III. BESLISSING

De rechtbank,

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.

Aldus gedaan door mr. A.W Govers als rechter in tegenwoordigheid van mr. A.F.P. Smeets als griffier en uitgesproken in het openbaar d.d. 29september 1999.

de rechter is buiten staat

deze uitspraak te ondertekenen

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Afschrift verzonden:

hs


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature