U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Jeugdstraf, promis, branndstichting, openlijk geweld, vernieling, bedreiging en poging tot bedreiging, poging zware mishandeling, eendaadse samenloop (driehoeksverhouding), psychische overmacht niet aangenomen, geen belang Salduz-verweer, geen rekening met niet horen verdachte door politie in één zaak. GBM geadviseerd en geeist, voorwaardelijke PIJ opgelegd, dadelijke uitvoerbaarheid bevolen (gemotiveerd), hoewel feiten van voor 1 april 2012, proeftijd met ingang van einduitspraak. Elektronisch toezicht als bijzondere voorwaarde. Benadeelde partijen (deels) toegewezen (schattingsbevoegdheid) en voor het overige afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummer 09/752033-12

Datum uitspraak: 20 december 2012

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats A] op [datum] 1995,

thans gedetineerd in Forensisch Behandelcentrum Amsterbaken te Amsterdam.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 6 december 2012, na aangehouden te zijn ter terechtzitting van 13 september 2012.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Sanders en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. R. Dijkstra, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.

hij, op of omstreeks [datum] 2012 te [plaats B], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, in elk geval alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning gelegen [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar

- opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een zogenaamde lawinepijl / zwaar vuurwerk (categorie IV), althans met een brandbare stof en/of

- deze lawinepijl/brandbare stof door/in de brievenbus van voornoemde woning gegooid en/of gebracht,

- waardoor/waarna die lawinepijl/brandbare stof is ontploft, in elk geval waardoor een ontploffing teweeg werd gebracht en/of

- waardoor (een) ruit(en) werd(en) vernield en/of een of meer kledingstukken en een handdoek in brand is/zijn geraakt, in elk geval in die woning (een begin van) brand is ontstaan,

terwijl in die woning mw. [slachtoffer A], haar echtgenoot en haar zoon aanwezig

was/waren en/of lag(en) te slapen,

door welke brand en/of ontploffing levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen te duchten was en/of door welke ontploffing en/of brand gevaar voor genoemde woning en/of het interieur en/of goederen binnen die woning en/of de aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;

art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks [datum] 2012 te [plaats B], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen (deel van een trottoirband) door die ruit te gooien;

art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.

hij op of omstreeks [datum] 2012 te [plaats B], met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen en/of personen, welk geweld bestond uit

- het aansteken van een zogenaamde lawinepijl (althans zwaar vuurwerk) en/of het gooien/brengen van deze lawinepijl door/in de brievenbus van voornoemde woning, waardoor/waarna die lawinepijl is ontploft, en/of

- het gooien van een steen (deel van een trottoirband) door de ruit van voornoemde woning,

terwijl in die woning mw. [slachtoffer A], haar echtgenoot en haar zoon aanwezig was/waren en/of lag(en) te slapen;

art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

4.

hij in of omstreeks de periode van [datum] 2011 tot en met [datum] 2012 te [plaats C] en/of [plaats B], althans in Nederland (meermalen) [slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens)met dat opzet

die [slachtoffer B]

- één of meer kaart(en) gestuurd met daarop de tekst "bedankt nog!" en/of "Ik ben je nog niet vergeten" en/of "fijne feestdagen & vooral een gezond 2012" en/of "kanjer, ik schiet je wel dood"

en/of

- gebeld en toen gezegd "je bent een verrader" en/of "Ik ga je grijpen en ik snij je kop eraf", althans woorden van dergelijke dreigende aard en strekking

(dit terwijl die [slachtoffer B] een belastende verklaring tegen verdachte heeft afgelegd in een andere strafzaak);

art 285 Wetboek van Strafrecht

en/of

hij in of omstreeks de periode van [datum] 2011 tot en met [datum] 2012 te [plaats C] en/of [plaats B], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer B] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, met dat opzet die [slachtoffer B] een kaart heeft gestuurd met daarop de tekst "kanjer, ik schiet je wel dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

artikel 285 / 45 Wetboek van Strafrecht

5.

hij op of omstreeks [datum] 2012 te [plaats D] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer C], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer C] in de nek heeft getrapt en/of tegen de linkerslaap en/of de rechterslaap, althans in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

subsidiair:

hij op of omstreeks [datum] 2012 te [plaats D], opzettelijk [slachtoffer C] in de nek heeft getrapt en/of tegen de linkerslaap en/of de rechterslaap, althans in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

art 300 Wetboek van Strafrecht

3. Bewijsoverwegingen

3.1 Inleiding1

ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

Op [datum] 2012 zijn bij aangeefster [slachtoffer A] een steen (een deel van een trottoirband2) door een raam aan de voorzijde3 en een explosief door de brievenbus van haar woning aan de [adres] te [plaats B] naar binnen gegooid4, waarna een handdoek en een jasje, die achter de voordeur aan een rek hingen, brandden.5 Door de explosie zijn drie ramen van de voordeur beschadigd.6

De aangeefster, haar man en haar zoon lagen op dat moment in deze woning boven in bed. Zij lagen te slapen.7

De politie heeft geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er van buiten een steen door het raam naar binnen is gegooid en dat er een brandend stuk vuurwerk via de briefplaat van de voordeur naar binnen is gebracht.8

De resten van het vuurwerk zijn herkend als resten van een signalrakete Zinkno. 901, in Nederland bekend onder de naam lawinepijl. Afhankelijk van de exacte plaats van treffen kan het tot ontploffing komen van een signaalraket in direct contact ernstig lichamelijk tot dodelijk letsel opleveren.9

De getuige [getuige 1] heeft kort nadat hij een harde klap hoorde, twee jongens voorbij zijn raam aan de [adres] in [plaats B] zien rennen.10

De verdachte heeft zich ten aanzien van deze feiten steeds beroepen op zijn zwijgrecht.

ten aanzien van feit 4

De aangever [slachtoffer B] heeft in de periode november 2011 tot en met [datum] 2012 een aantal kaarten gekregen.11 Op de eerste kaart stond een poppetje met gevangeniskleren en de tekst THNX! Op de tweede kaart stond wederom een poppetje in gevangeniskleren en hierop stond de tekst "Ik ben je nog niet vergeten. Fijne feestdagen & vooral een gezond 2012".

De laatste kaart die hij heeft ontvangen is niet geopend, maar direct ingeleverd bij de recherche te Noordwijk.12 Op deze kaart stond de tekst "Kanjer, ik schiet je wel dood".13

De verdachte heeft ter terechtzitting bekend deze kaarten aan de aangever te hebben gestuurd.

De aangever heeft daarnaast verklaard op [datum] 2012 gebeld te zijn vanaf een onbekend nummer en een jongensstem gehoord te hebben die zei: "Je bent een verrader" en "Ik ga je grijpen en ik snij je kop eraf".14

De verdachte heeft ontkend dit feit te hebben gepleegd.

ten aanzien van feit 5

Op [datum] 2012 is [slachtoffer C) in [plaats D] door de verdachte tweemaal tegen zijn gezicht geslagen.15

De verdachte heeft ter terechtzitting bekend de aangever tweemaal in zijn gezicht te hebben geslagen.

De aangever heeft daarnaast verklaard door de verdachte te zijn geschopt in zijn nek.16

Dit heeft de verdachte ter terechtzitting ontkend.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan het brengen van deze brandende lawinepijl in de brievenbus alsmede aan het gooien van een stuk van de trottoirband door de ruit van de woning van de aangeefster.

Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het chatgesprek tussen de verd[kennis 1]e en [kennis 1] op [datum] 2012, de historische gegevens van de telefoon van de verdachte en het overzicht van de pingchats van de verdachte volgt dat de verdachte (en zijn mededader) na 21.10 uur naar [plaats B] zijn gereden en dat zij rond 21.45 uur op de terugweg waren[plaats F]]

Voorts blijkt naar de mening van de officier van justitie uit het telefoongesprek van [kennis 1] en de medeverdachte [medeverdachte] op [datum] 2012, en uit het feit dat eenzelfde latje als behoort bij een vuurpijl bij de auto van de medeverdachte is aangetroffen, en uit het chatgesprek van [kennis 2] met de verdachte waarin gesproken wordt over een cobra en "gisteren was het menens", en uit het aangetroffen DNA-spoor op het deel van de trottoirband in de woning van de aangeefster, dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3, samen met zijn mededader [medeverdachte], heeft gepleegd.

Ten aanzien van feit 4

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het versturen van de kaarten en aan het plegen van het bedreigende telefoontje aan het adres van de aangever.

Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de historische telefoongegevens van de aangever blijkt dat hij op het door hem genoemde tijdstip is gebeld. Het telefoonnummer dat hem heeft gebeld is niet traceerbaar gebleken, terwijl wel is gebleken dat het telefoonnummer van [JJI], waar de verdachte verbleef ten tijde van het telefoontje, niet traceerbaar is.

Daarnaast zijn de kaarten steeds verstuurd vanuit de regio Rotterdam, is op de laatste, door de aangever niet geopende kaart, een vingerafdruk van de verdachte aangetroffen, en vertonen de handschriften op de kaarten grote gelijkenis met het handschrift van de verdachte. Hierbij komt dat uit het dossier blijkt dat de verdachte wraakgevoelens heeft jegens de aangever.

Ten aanzien van feit 5

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van de aangever door hem in het gezicht te slaan. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het trappen van de aangever. Er is weliswaar een getuige die deze lezing van de aangever bevestigt, maar deze getuige is niet objectief.

3.3 Het standpunt van de verdediging

ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

Salduz-verweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich vooreerst op het standpunt gesteld dat de verklaring van de verdachte op [datum] 2012 van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu het verhoor is begonnen zonder dat de verdachte gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op consultatiebijstand en de officier van justitie daarover niet is geconsulteerd en daar ook geen toestemming voor heeft gegeven.

Voorts heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 bepleit.

Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat er weliswaar brand is gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen of personen te duchten was, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.

De verdachte ontkent elke betrokkenheid bij dit feit en er zijn geen aanwijzingen voor het tegendeel. Zo voldoet hij niet aan het door een getuige opgegeven signalement van een jongen met een slank postuur. Voorts heeft een getuige verklaard dat de verdachte niet betrokken was bij het delict. Hierbij komt dat er geen spoor van de verdachte is gevonden op de brievenbus dan wel op het deel van de naar binnen gegooide trottoirband. Tot slot staat niet vast dat de verdachte het opzet heeft gehad op de brandstichting;

Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat weliswaar kan komen vast te staan dat de ruit van de woning van de aangeefster is vernield, maar dat daarmee niet vast staat dat de verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Het voeren van een telefoongesprek in de buurt van de plaats waar het delict plaatsvond alsmede het gegeven dat de verdachte in een telefoongesprek op [datum] 2012 over een cobra spreekt, kunnen niet leiden tot bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij dit feit.

Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging betoogd dat de verdachte iedere betrokkenheid ontkent, er onvoldoende bewijs is voor betrokkenheid van de verdachte en er bovendien geen DNA- of enig ander spoor van de verdachte op het stuk van de trottoirband is aangetroffen.

Ten aanzien van feit 4

De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde.

Zij heeft ten aanzien van de eerste twee verstuurde kaarten aangevoerd dat met het versturen daarvan niet de redelijke vrees kon ontstaan voor het verlies van het leven of bedreiging met ernstig letsel. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de geuite bewoordingen in het onderhavige geval meer als emotionele ontlading dan als bedreiging kunnen worden opgevat en de verdachte met het versturen van deze kaarten geen opzet had op het bedreigen van de aangever.

Ten aanzien van de laatste kaart heeft zij betoogd dat de verdachte niet de bedoeling heeft gehad om vrees voor het leven aan te jagen, maar dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank voor zover het het subsidiair ten laste gelegde betreft.

Ten aanzien van het telefoongesprek heeft zij aangevoerd dat de verdachte ontkent telefonisch contact te hebben gehad met de aangever, wat wordt ondersteund door het gegeven dat in de verkeersgegevens geen telefoonnummer van de bellende partij is weergegeven.

Ten aanzien van feit 5

De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde bepleit.

Zij heeft daartoe aangevoerd dat het slaan tegen het hoofd van het slachtoffer naar algemene ervaringsregels geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt, wat wordt ondersteund door de aard van het letsel in de onderhavige zaak (een bebloede lip).

3.4 De beoordeling van de tenlastelegging.

ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

Salduz-verweer

Aan het betoog van de raadsvrouw van de verdachte dat de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie op [datum] 2012, moet worden uitgesloten van het bewijs op grond van Salduz-jurisprudentie, gaat de rechtbank wegens gebrek aan belang voorbij, nu de rechtbank de verklaring, waarin de verdachte zich overigens beroept op zijn zwijgrecht, niet voor het bewijs zal bezigen.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte zich - samen met een ander - schuldig heeft gemaakt aan de bovenomschreven brandstichting/teweeg brengen van een ontploffing, de vernieling en het openlijk geweld.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.

Op [datum] 2012 had de verdachte contact met [kennis 1]. Om 21.10 uur meldde het account van de verdachte aan het account van [kennis 1] dat hij bij "Burn in de straat" is. Om 21.12 uur meldde ditzelfde account dat hij "ff snel wat moet opknappen".17

Burnie is de bijnaam van medeverdachte [medeverdachte].18

Op [datum] 2012, om 21.18 uur maakte de mobiele telefoon van de verdachte gebruik van de zendmast op de [plaats E]. Om 21.33 uur maakte deze telefoon vervolgens gebruik van de zendmast aan de [plaats B]. De plaats delict [adres] te [plaats B] en de zendmast [plaats B] liggen op redelijk korte afstand van elkaar. Het eerstvolgende contact vond plaats te 22.03 uur. De mobiele telefoon van de verdachte werd op dat moment gebeld door de mobiele telefoon van [kennis 1]. Op dat moment maakte de mobiele telefoon van de verdachte gebruik van de zendmast op de [plaats F] 19

Om 21.26 uur werd vanaf het account van [kennis 1] aan de verdachte gevraagd " Ik sta beneden bij [X] ben je al klaar?" en om 21.47 uur meldde het account van de verdachte aan [kennis 1] "Rij bijna [plaats F]"20, waaruit de rechtbank afleidt dat de verdachte op dat moment bijna in [plaats F] reed.

De verdachte heeft zich ten aanzien van deze feiten beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft de rechtbank dus geen antwoord gegeven op de prangende vraag, hoe het kan dat zijn telefoon een zendmast vlakbij de plaats delict heeft aangestraald. De omstandigheid dat de telefoon van de verdachte omstreeks het tijdstip waarop de brand en ontploffing door aangeefster worden opgemerkt een zendmast vlakbij de plaatsdelict aanstraalt is redengevend voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl een redengevende ontzenuwende verklaring ontbreekt.

Uit vorenstaande feiten leidt de rechtbank af dat de verdachte om 21.12 uur in Noordwijk was en omstreeks 21.30 uur in [plaats B], vlakbij de [adres], was om even iets op te knappen waarna hij omstreeks 21.47 uur naar [plaats F] reed.

Op [datum] 2012 heeft het account van [kennis 3] voorts aan het account van verdachte gemeld "Heb nog een cobra liggen", "Blazen we gewoon ze ramen eruit" en "Gisteren ook al". Het account van de verdachte meldde in hetzelfde gesprek aan het account van [kennis 3] "Maar gisteren was het menens".21

In een afgetapt telefoongesprek tussen de medeverdachte [medeverdachte] en [kennis 1] over het verhoor van [kennis 1] bij de politie zegt [kennis 1]: "Ik heb [verdachte] gebeld vijf seconden nadat jullie dat ge.... of nadat het gebeurd was" en "Ik heb het het kutsts. (..) Ik heb hem gebeld enzo".22

Op het deel van de trottoirband dat is aangetroffen in de woning van de aangeefster, is daarnaast een DNA-spoor aangetroffen en de kans op de verkregen resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is zeer veel waarschijnlijker als het spoor celmateriaal bevat van [medeverdachte] en minimaal één onbekende ander dan als het spoor celmateriaal van minimaal twee onbekende anderen bevat.23 De rechtbank leidt hieruit af dat het DNA-spoor op het stuk trottoirband waarschijnlijk van de medeverdachte [medeverdachte] afkomstig is.

De rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit spoor op een andere wijze op de trottoirband terecht is gekomen dan bij het oppakken dan wel het door het raam gooien van deze steen.

Hierbij komt dat de verdachte blijkens het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen wraakgevoelens koesterde jegens [slachtoffer B], zoon van de aangeefster, die eveneens in de woning aan de [adres] in [plaats B] woonachtig was, en die in een andere strafzaak belastend tegen de verdachte had getuigd.24

De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen in onderlinge verband en samenhang bezien tot de slotsom leiden dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.

De getuige [getuige 1] heeft direct na het incident twee jongens voorbij zien rennen. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier zijn dat er meer personen betrokken waren bij het incident. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de feiten zijn gepleegd door de verdachte en zijn mededader [medeverdachte].

De rechtbank is alles overwegend aldus van oordeel dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd onder 1, 2 en 3.

ten aanzien van feit 4

De verdachte heeft bekend in de ten laste gelegde periode kaarten te hebben gestuurd naar [slachtoffer B], met daarop de teksten zoals weergegeven in de tenlastelegging.

De rechtbank is van oordeel dat de teksten op de eerste kaarten "bedankt nog", "Ik ben je nog niet vergeten" en "fijne feestdagen & vooral een gezond 2012" geen bedreiging met enig misdrijf inhouden en bovendien niet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan voor enig misdrijf.

Van de tekst op de laatste kaart, "Kanjer, ik schiet je wel dood", is de aangever niet op de hoogte gesteld dan nadat de envelop waarin de kaart zich bevond door een politieambtenaar ter nader onderzoek was geopend, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat deze bedreiging de aangever niet daadwerkelijk heeft bereikt en er slechts sprake kan zijn van een poging tot bedreiging.

De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte niet de bedoeling had om vrees aan te jagen. De rechtbank is echter, met name gelet op de omstandigheid dat de aangever in een eerdere strafzaak tegen de verdachte belastend heeft verklaard, van oordeel dat de tekst "Kanjer, ik schiet je wel dood" in casu van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.

De rechtbank is aldus van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte met het sturen van de laatste kaart heeft geprobeerd de aangever te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht.

De aangever heeft daarnaast, zoals hierboven weergegeven, verklaard op [datum] 2012, om 17.49 uur gebeld te zijn vanaf een onbekend nummer en een jongensstem gehoord te hebben die zei: "Je bent een verrader" en "Ik ga je grijpen en ik snij je kop eraf".25

De verdachte heeft ontkend de aangever telefonisch bedreigd te hebben.

De aangever heeft de stem aan de telefoon direct herkend als de stem van de verdachte.26

Uit het dossier kan voorts komen vast te staan dat er op het telefoonnummer van de aangever op [datum] 2012 om 17.49 uur een inkomend gesprek is geweest met een duur van 73 seconden. In de verkeersgegevens is geen nummer van de bellende partij weergegeven. De verdachte was op die datum geplaatst in [JJI] te [plaats D], van waaruit het mogelijk is om met een kaarttelefoon te bellen en van welke belcontacten geen registratie wordt bijgehouden.27

De rechtbank is van oordeel dat het bovendien in het licht van het gehele dossier niet aannemelijk is dat iemand anders dan de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van het bedreigende telefoontje.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.

ten aanzien van feit 5

De verdachte heeft bekend de aangever tweemaal in zijn gezicht te hebben geslagen.

Daarnaast hebben zowel de aangever als de getuige [getuige 2] verklaard dat de verdachte de aangever bovendien in zijn nek heeft getrapt.28

De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever tweemaal in zijn gezicht heeft geslagen en in zijn nek heeft getrapt.

Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat de verdachte de aangever met geschoeide voet en met kracht in zijn nek - een uiterst kwetsbaar gedeelte van het lichaam - heeft getrapt.

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich aldus willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij daarmee zwaar lichamelijk letsel aan de aangever zou toebrengen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

3.5 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

1.

op [datum] 2012 te [plaats B], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in een woning gelegen aan de [adres], immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar

- opzettelijk vuur in aanraking gebracht met een zogenaamde lawinepijl/zwaar vuurwerk, en

- deze lawinepijl door de brievenbus van voornoemde woning gebracht,

- waardoor die lawinepijl is ontploft en

- waardoor ruiten werden vernield en kledingstukken en een handdoek in brand zijn geraakt,

terwijl in die woning mw. [slachtoffer A], haar echtgenoot en haar zoon aanwezig waren en lagen te slapen,

door welke brand en ontploffing levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen te duchten was en door welke ontploffing en brand gevaar voor genoemde woning en het interieur en goederen binnen die woning en de aangrenzende woningen te duchten was;

2.

op [datum] 2012 te [plaats B], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (aan de voorzijde van de woning gelegen aan de [adres]), toebehorende aan [slachtoffer A], heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een steen (deel van een trottoirband) door die ruit te gooien;

3.

op [datum] 2012 te [plaats B], met een ander, aan de openbare weg, de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen goederen, welk geweld bestond uit

- het aansteken van een zogenaamde lawinepijl (althans zwaar vuurwerk) en het brengen van deze lawinepijl door de brievenbus van voornoemde woning, waardoor die lawinepijl is ontploft, en

- het gooien van een steen (deel van een trottoirband) door de ruit van voornoemde woning;

4.

in de periode van [datum] 2011 tot en met [datum] 2012 te [plaats C] en/of [plaats B], [slachtoffer B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer B]

- gebeld en toen gezegd "je bent een verrader" en "Ik ga je grijpen en ik snij je kop eraf", (dit terwijl die [slachtoffer B] een belastende verklaring tegen verdachte heeft afgelegd in een andere strafzaak);

en

hij in de periode van [datum] 2011 tot en met [datum] 2012 te [plaats C] en/of [plaats B], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer B] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht, met dat opzet die [slachtoffer B] een kaart heeft gestuurd met daarop de tekst "kanjer, ik schiet je wel dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

5.

hij op [datum] 2012 te [plaats D] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer C], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die Farah in de nek heeft getrapt en in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4. De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank overweegt allereerst dat het onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit bestaat uit het stichten van brand en het teweeg brengen van een ontploffing terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en het stichten van brand en het teweeg brengen van een ontploffing terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is (meermalen gepleegd). Nu beide feiten op een ander beschermd belang zien (resp. het eigendom van goederen en de lichamelijke integriteit), overweegt de rechtbank dat er sprake is van meerdaadse samenloop.

Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde openlijke geweld overweegt de rechtbank dat het beschermd belang weliswaar ziet op de openbare orde, maar omdat het volgens de wetgever bij openlijk geweld dient te gaan om geweld dat door of vanuit een 'samengerotte' mensenmenigte is gepleegd en omdat het geweld tegen personen of goederen is gericht, de onderhavige bepaling ook een gemeengevaarlijk karakter heeft en individuele rechtsgoederen als het recht op eigendom en het recht op lichamelijke integriteit in het geding zijn.

Nu het stichten van brand en het teweeg brengen van een ontploffing zowel het onder 1 als het onder 3 ten laste gelegde oplevert en er bovendien eenheid van tijd en plaats is, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 lid 1 Wetboek van strafrecht. Ditzelfde geldt voor het gooien van een deel van een trottoirband door de ruit van de woning, welke gedraging zowel het onder 2 als het onder 3 ten laste gelegde oplevert en er ook hier bovendien sprake is van eenheid in tijd en plaats, zodat ook ten aanzien daarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake is van eendaadse samenloop.

De rechtbank zal ten aanzien van deze feiten dan ook slechts de bepaling toepassen waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5. De strafbaarheid van de verdachte

5.1 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van feit 5 een beroep gedaan op psychische overmacht.

Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte voorafgaand aan het incident maandenlang dagelijks is gepest en getreiterd door jongens op de groep en hij daarbij is gediagnosticeerd met een Autisme Spectrum Stoornis, zodat niet van hem verwacht kon worden dat hij anders had gereageerd in deze specifieke situatie. Een en ander dient naar de opvatting van de raadsvrouw te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van dit feit.

5.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat mogelijk pesten van de verdachte onvoldoende is om psychische overmacht aan te kunnen nemen.

5.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de verdediging geen steun vindt in de bewijsmiddelen en overigens onvoldoende is gedocumenteerd, zodat aannemelijk is geworden noch vast kan komen te staan dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een van buiten komende dwang waartegen weerstand niet kon worden gevergd.

De verdachte is aldus strafbaar.

Ten aanzien van de overige feiten is de verdachte eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6. De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 14 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 139 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde jeugdreclassering, dadelijk ten uitvoer te leggen, en dat daarnaast aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, subsidiair 6 maanden jeugddetentie, en bestaande uit elektronische controle, deelname aan individuele begeleiding en/of MST-deelname bij De Waag te Leiden, een meldingsgebod, reclasseringsbegeleiding en het houden aan het begeleidingsplan.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft de rechtbank vooropgesteld verzocht bij het eventuele bepalen van de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van feit 5 niet is gehoord door de politie, wat in strijd is met artikel 12 van het VN-verdrag, waarin dit recht is vervat.

Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht ten aanzien van feit 5, gelet op hiervoor in het licht van het beroep op psychische overmacht genoemde feiten en omstandigheden, geen straf of maatregel op te leggen.

Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht geen straf of maatregel op te leggen dan wel om de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht te verdisconteren met een eventuele straf.

Subsidiair heeft zij verzocht een eventuele hogere detentiestraf geheel voorwaardelijk op te leggen en een eventuele onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf op te leggen.

Voorts heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het advies van de reclassering, waarbij zij heeft opgemerkt dat de moeder van de verdachte elektronische controle te zwaar acht voor de verdachte. Als alternatief voor de elektronische controle heeft zij een avondklok genoemd.

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de gediagnosticeerde stoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het brengen van een brandende lawinepijl door de brievenbus van de woning van de aangeefster, waardoor onder andere brand is ontstaan en aan het gooien van een stuk trottoirband door een raam van deze woning.

Daarnaast heeft de verdachte de aangever [slachtoffer B], die bij aangeefster, zijn moeder, woonde, kaarten gestuurd, waarvan er in elk geval één met een zeer bedreigende tekst was, en heeft hij hem telefonisch bedreigd.

De verdachte heeft al deze feiten gepleegd omdat de aangever [slachtoffer B] in een eerdere strafzaak tegen hem belastend had verklaard.

De aangeefster [slachtoffer A] lag, evenals haar man en haar jongste zoon, boven in de woning te slapen toen het stuk trottoirband door het raam werd gegooid en de lawinepijl werd aangestoken en door de brievenbus werd gedaan. Het is niet aan de verdachte te danken dat de gevolgen van zijn handelen niet veel ernstiger zijn uitgevallen. De aangeefster is direct wakker geworden van het geluid, is samen met haar man naar beneden gegaan en heeft binnen afzienbare tijd de inmiddels brandende kleding uit het woonhuis kunnen verwijderen. Daarmee heeft zij ervoor gezorgd dat er geen verdere brand is ontstaan, met alle mogelijke dramatische gevolgen van dien.

Blijkens de voegingsformulieren benadeelde partij van aangeefster [slachtoffer A] en aangever [slachtoffer B] leven zij na de incidenten in angst en heeft de aangever [slachtoffer B] de beslissing genomen om te verhuizen, zodat het voor zijn familie in huis veiliger zou worden.

Het uiten van bedreigingen jegens iemand is ontoelaatbaar en nu het slachtoffer een belastende verklaring in een andere strafzaak had afgelegd worden dreigementen aan zijn adres als intimiderend ervaren en wordt iemand fundamenteel in zijn persoonlijke vrijheid aangetast.

Dit zijn zeer ernstige feiten met ook voor de verdachte voorzienbare zeer ernstige gevolgen. De rechtbank rekent verdachte deze feiten dan ook zeer zwaar aan. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke delicten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.

De verdachte heeft enkel gehandeld uit wraakgevoelens. Hij heeft daarbij op geen enkel moment stilgestaan met de verstrekkende gevolgen van zijn handelen voor degene op wie zijn wraak zich richtte of voor degenen die daarvan mede het slachtoffer zijn geworden, zoals aangeefster [slachtoffer A], haar man en haar jongste zoon.

De rechtbank rekent het de verdachte voorts zwaar aan dat hij op geen enkele wijze blijk heeft gegeven het verwerpelijke en strafwaardige van zijn handelen in te zien, noch blijk heeft gegeven van enige spijt.

De verdachte heeft deze feiten bovendien gepleegd, terwijl hij zich had onttrokken aan zijn voorlopige hechtenis, nadat hij tijdens een verlofmoment had onttrokken aan zijn begeleiders.

De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een jongen die met hem op de groep in [JJI] te [plaats D] verbleef. De verdachte heeft zijn medegedetineerde zonder enige andere aanleiding in zijn nek geschopt en in zijn gezicht heeft geslagen. Ook hier is het niet aan de verdachte te danken dat de gevolgen niet veel ernstiger waren. De verdachte heeft ook in dit geval geen enkele rekening gehouden met de mogelijke verstrekkende gevolgen van zijn handelen of met het effect van zijn handelen op het slachtoffer noch enige gevoelens van spijt getoond.

De rechtbank ziet geen aanleiding om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het gegeven dat de verdachte ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit niet door de politie is gehoord.

Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelciten.

De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Forensisch Centrum Teylingereind, d.d. 12 september 2012, van het klinisch multidisciplinair onderzoek binnen de observatieafdeling, ondertekend door mevrouw M.C. Schipper, GZ-psycholoog, en de heer drs. N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater , onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:

De verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een stoornis van Asperger. De stoornis van Asperger is een ontwikkelingsstoornis die aanwezig moet zijn vanaf de vroege jeugd. Deze stoornis zal dan ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig zijn geweest. Er was toen ook sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de toerekeningsvatbaarheid.

De kernproblematiek van een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) zoals de stoornis van Asperger bestaat uit problemen in de sociale interactie, communicatie en een gebrekkige mentale flexibiliteit. Mensen met ASS hebben moeite zich te verplaatsen in het perspectief of beleving van een ander en door de verminderde cognitieve flexibiliteit vervallen ze gemakkelijker in oude patronen, hetgeen bij de verdachte, gezien zijn strafblad, in het verleden ook agressief en strafbaar gedrag was.

Uit de SAVRY komen verschillende risicofactoren naar voren voor gewelddadig gedrag in het algemeen.

Gesteld wordt dat de verdachte in het algemeen baat zal hebben bij een duidelijke structuur, duidelijke regels en afspraken, een heldere (concrete) en neutrale communicatie en ondersteuning gericht op het meer inzicht krijgen in zijn beperkingen en kwaliteiten en het zelfstandig keuzes leren maken.

De verdachte heeft al geruime tijd in instellingen verbleven, zowel op strafrechtelijke als civielrechtelijke titel. Hij heeft zich meerdere keren onttrokken aan begeleiding en is geneigd zijn eigen plan te volgen.

Door de problematiek van de verdachte, het beroep dat daar gedaan wordt op sociale interactie, de communicatie en de eventuele negatieve beïnvloeding door andere jongeren met gedragsproblemen, zou een verblijf in een gesloten (groeps)setting echter gecontraïndiceerd zijn.

Qua behandeling vinden onderzoekers het van belang dat er een duidelijk dwingend behandelkader en een daarbij passende maatregel wordt geboden voor de verdachte. Onderzoekers adviseren om een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen voor de duur van één jaar (gezien de verwachte termijn waarin aan inslijten van gestelde doelen gewerkt moet worden), hierbinnen kan aanvullend een strak dagprogramma opgesteld worden met werk, opleiding en behandeling. Deze maatregel dient als flinke stok achter de deur om zich te laten behandelen en familie te motiveren hieraan mee te werken, waarbij snel kan worden ingegrepen als niet wordt meegewerkt. Eventueel kan gedacht worden aan een deels voorwaardelijke detentie.

De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 28 november 2012, waarin eveneens een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar wordt geadviseerd, bestaande uit begeleiding door de Reclassering Nederland, afdeling JOVO, conform het door de reclassering opgestelde begeleidingsplan wat voorziet in elektronische controle, voor de duur die de reclassering nodig acht, deelname aan individuele begeleiding en/of MST-deelname bij de Waag, locatie Leiden en het nakomen van andere gedrags- en omgangsregels welke zijn/worden opgenomen in het begeleidingsplan.

Daarnaast adviseert de raad om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun, aansluitend op de dag dat de gedragsbeïnvloedende maatregel afloopt. Indien de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke straf opgelegd dient te worden, adviseert de raad om dat in de vorm van een werkstraf te doen.

De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht door mevrouw [mevrouw 1] reclasseringswerker, en mevrouw [mevrouw 2], raadsonderzoeker, beiden beëdigd en gehoord als deskundige.

[mevrouw 1] heeft zich namens de reclassering akkoord verklaard met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Voorts heeft zij aangegeven dat de elektronische controle bij voorkeur zes tot acht maanden dient te duren.

[mevrouw 2] heeft aangevoerd dat het met het oog op de stoornis van Asperger in het belang van de verdachte is dat hij het geleerde steeds kan oefenen buiten een instelling, wat binnen de gedragsbeïnvloedende maatregel mogelijk is, zodat deze maatregel geadviseerd wordt.

De rechtbank leidt uit genoemde rapportage alsmede uit de houding van de verdachte ter terechtzitting en het gegeven dat de verdachte op de dag van de terechtzitting blijkens het verhandelde ter terechtzitting de deur van zijn cel in de rechtbank te 's-Gravenhage heeft beklad met hakenkruisen en/of soortgelijke tekens, dat er nog altijd sprake is van een hoog recidiverisico.

De rechtbank is alles overwegend van oordeel dat het in het belang is van de verdachte en de beveiliging van de maatschappij dat de verdachte de behandeling en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank zal deze behandeling en begeleiding zodanig opleggen dat de verdachte in beginsel buiten een instelling behandeld en begeleid kan worden waar hij het geleerde direct in de praktijk kan oefenen, nu de deskundigen dit van belang achten bij het terugdringen van het recidiverisico.

De rechtbank is echter van oordeel dat de gedragsbeïnvloedende maatregel niet de meest passende straf is. Indien de verdachte zich in dat kader niet aan de voorwaarden houdt, rest jeugddetentie, terwijl voor de vermindering van het recidiverisico en daarmee voor de veiligheid van de samenleving behandeling van de verdachte voorop dient te staan. Hierbij speelt naar het oordeel van de rechtbank een rol dat de verdachte én zijn moeder zich niet kunnen vinden in het door de deskundige vastgestelde diagnose ASS/Asperger. Aangezien een deel van de behandeling juist ziet op behandeling in het kader van die diagnose, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een te groot risico dat de verdachte en zijn moeder aan de behandeling een eigen invulling wensen te geven waardoor behandeling van de verdachte niet van de grond komt en kale detentie resteert.

Het is in dat licht dat de rechtbank van oordeel is dat aan de verdachte een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dient te worden opgelegd. Mocht de verdachte zich buiten een instelling niet aan de hierna te noemen en door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde voorwaarden houden, zal hij verdere behandeling en begeleiding krijgen binnen een instelling. De rechtbank is van oordeel dat elektronisch toezicht zoals geadviseerd een aparte voorwaarde dient te vormen. Voor het slagen van de behandeling is structuur en streng toezicht in het begin van de behandeling een vereiste volgens de deskundigen.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde delicten en het grote gevaar voor recidive, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte.

De rechtbank gaat er op grond van al het bovenstaande vanuit dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

Hierom zal de rechtbank bepalen dat, gelet op artikel 77za WvSr , de hierna te melden voorwaarden en de op grond van artikel 77aa WvSr te verlenen hulp en steun, dadelijk uitvoerbaar zijn.

De mogelijkheid om voorwaarden bij een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dadelijk uitvoerbaar te verklaren, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen is met inwerkingtreding van de Wet voorwaardelijke sancties met ingang van 1 april 2012 mogelijk geworden. In deze wet is niet voorzien in overgangsrecht.

De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juli 2011 (LJN: BP6878) bepaald dat voor die regels, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels met betrekking tot de sanctieoplegging kunnen betreffen, voortaan te gelden heeft dat een sedert het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang - en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten - moet worden toegepast, indien en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt.

De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden ten gunste van de verdachte is, omdat het alleen om die reden is dat de rechtbank de mogelijkheid van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet in overweging zal nemen.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht plus een dag (tot en met 21 december 2012), passend en geboden is. De rechtbank gaat ervan uit dat de Reclassering Nederland op 21 december 2012 kan starten met behandeling en begeleiding, in elk geval elektronische controle, zoals voorgesteld.

Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank ertoe een zwaardere maatregel op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

De rechtbank gaat ervan uit dat de proeftijd naar analoge toepassing van artikel 14b lid 2 sub c WvSr ingaat op de dag van de einduitspraak.

7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer A] en [slachtoffer B] hebben zich ten aanzien van resp. feit 1, 2 en 3 en feit 1, 2, 3 en 4 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vorderingen tot schadevergoeding, groot resp. € 3.414,96 en € 1.500,00.

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.

Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van de bedragen groot € 3.414,96 resp. € 1.500,00, subsidiair 68 resp. 30 dagen jeugddetentie ten behoeve van de benadeelde partijen genaamd [slachtoffer A] resp. [slachtoffer B].

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw van de verdachte heeft afwijzing van de vorderingen verzocht, gelet op de door haar bepleite vrijspraken.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De vordering van [slachtoffer A].

De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer A] bestaat uit materiële schade voor een bedrag groot € 1.914,96, bestaande uit de posten voorkant nieuwe ramen, kleding en nieuwe brievenbus en uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.500,00, bestaande uit de post smartengeld.

De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.

Uit de onderbouwing bij de vordering blijkt dat de kosten voor de reparatie van de ramen €1.374,96 bedragen. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat de kosten voor een nieuwe brievenbus de gevorderde € 158,00 bedragen.

Ten aanzien van de schade aan de kleding acht de rechtbank, mede gelet op de foto's daarvan in het dossier, een bedrag van € 150,00 naar redelijkheid toewijsbaar. De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op vergoeding van de immateriële schade, gelet op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen, tot een bedrag van € 1.000,00 bedrag naar billijkheid toewijsbaar.

De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 2.682,96 toewijzen en voor het overige afwijzen.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu de verdachte het feit waarop de vordering is gebaseerd samen met een ander heeft gepleegd, zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.682,96, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A].

De vordering van [slachtoffer B].

De vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer B] bestaat uit immateriële schade voor een bedrag groot € 1.500,00, bestaande uit de post smartengeld.

De vordering is door de verdediging niet inhoudelijk betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.

De rechtbank acht de vordering, gelet op de door de benadeelde partij gestelde gevolgen en aansluitend bij wat in vergelijkbare gevallen in andere zaken is toegewezen, tot een bedrag van € 1.000,00 naar billijkheid toewijsbaar.

De rechtbank zal de vordering dan ook tot een bedrag van € 1000,00 toewijzen en voor het overige afwijzen.

Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer B].

8. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:

14d, 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg, 141, 157, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 4, eerste cumulatief, eerste gedachtestreepje, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan partieel vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, eerste cumulatief, tweede gedachtestreepje, en tweede cumulatief en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 en feit 3

MEDEPLEGEN VAN BRAND STICHTEN EN EEN ONTPLOFFING TEWEEG BRENGEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR EN GEVAAR VOOR ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS, MEERMALEN GEPLEEGD

en

de eendaadse samenloop van

MEDEPLEGEN VAN BRAND STICHTEN EN EEN ONTPLOFFING TEWEEG BRENGEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS

en

OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN GOEDEREN

ten aanzien van feit 2 en feit 3

de eendaadse samenloop van

MEDEPLEGEN VAN VERNIELING

en

OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN GOEDEREN

ten aanzien van feit 4, eerste en tweede cumulatief

BEDREIGING

en

POGING TOT BEDREIGING

ten aanzien van feit 5, primair

POGING TOT ZWARE MISHANDELING

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

legt aan de verdachte op de maatregel van

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

bepaalt dat die maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit

alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden;

- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat deelname aan individuele begeleiding en/of MST-deelname bij De Waag dan wel het nakomen van andere gedrags- en omgangsregels uit het begeleidingsplan inhoudt;

geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, juncto 77aa van het Wetboek van Strafrecht;

- dat de veroordeelde zich voor de duur van 6 maanden onder elektronisch toezicht laat stellen;

beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en de op grond van artikel 14d juncto 77aa van het Wetboek van strafrecht te verlenen hulp en steun, dadelijk uitvoerbaar zijn;

en veroordeelt de verdachte voorts tot

jeugddetentie voor de duur van 272 dagen

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:

[slachtoffer A], een bedrag van € 2.682,96;

[slachtoffer B], een bedrag van € 1.000,00;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van de betaalde bedragen;

wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen voor het overige af;

legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot

€ 2.682,96, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer A] en een bedrag groot

€ 1.000,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer B];

bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 23 respectievelijk 7 dagen;

bepaalt dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat doet vervallen, alsmede dat voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen doet vervallen;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van de opgelegde jeugddetentie, te weten 21 december 2012.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.C. U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,

mr. M. van Loenhoud, kinderrechter,

en mr. H.M. Boone, kinderrechter,

in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2012.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1610 2012027971

2 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 57

3 Proces-verbaal van aangifte, blz. 54, 2e alinea.

4 Proces-verbaal van ontvangst klacht door de hulpofficier van justitie, blz. 55, personalia en eerste regel van de verklaring.

5 Proces-verbaal van aangifte, blz. 53, 5e en 6e alinea.

6 Proces-verbaal van aangifte, blz. 54, 3e alinea.

7 Proces-verbaal van aangifte, blz. 53, 2e alinea.

8 Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 65, 7e en 8e alinea.

9 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 138

10 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 62, 4e alinea.

11 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer B], blz. 31, 4e alinea

12 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer A], blz. 53, 8e alinea

13 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 113, 115

14 Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer B], blz. 31, 5e alinea

15 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer C], blz. 213, laatste alinea

16 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer C], blz. 213, laatste alinea

17 Proces-verbaal, blz. 184, laatste alinea en blz. 184, tabel

18 Proces-verbaal van verhoor verdachte D. van der Poel, blz. 299, 8e alinea

19 Proces-verbaal blz. 228, 4e t/m 6e alinea

20 Proces-verbaal, blz. 184, tabel

21 Proces-verbaal, blz. 184, laatste en eennalaatste alinea, blz. 185, tabel.

22 Proces-verbaal, blz 245.

23 Proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek sporen, blz. 397, met bijlage, blz. 399 en NFI-rapport, blz. 405, 406

24 Proces-verbaal, blz. 179, 180 en 181

25 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer B], blz. 31, 5e alinea

26 Proces-verbaal van aangifte, [slachtoffer B], blz. 31, 5e alinea

27 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 45

28 Proces-verbaal van aangifte, blz. 265, en proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 269


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature