Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/610081-11
Datum uitspraak: 13 december 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de
zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1949,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 november 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. S. van der Eijk, advocaat te Wateringen, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 03 oktober 2010 te Reeuwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bedienaar van een ophaalbrug, op de Nieuwenbroeksedijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor
het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- bij het openen en/of geopend houden van de ophaalbrug niet de slagbomen heeft gesloten (mede)
waardoor niet danwel nauwelijks waarneembaar was dat het val tot een hoogte van ongeveer een
halve meter was opgehaald tengevolge waarvan een bestuurder van een racefiets tegen die
openstaande brug is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk
letsel, te weten gebroken oogkassen en/of gebroken jukbeen en/of gebroken kaken en/of gebroken
borstkas, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering
in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 03 oktober 2010 te Reeuwijk als bedienaar van een ophaalbrug op de Nieuwenbroeksedijk, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor
het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- bij het openen en/of geopend houden van de ophaalbrug niet de slagbomen heeft gesloten (mede)
waardoor niet danwel nauwelijks waarneembaar was dat het val tot een hoogte van ongeveer een
halve meter was opgehaald tengevolge waarvan een bestuurder van een racefiets tegen die
openstaande brug is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) letsel heeft
bekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Meer subsidiair,
Zij op of omstreeks 3 oktober 2010 te Reeuwijk althans te Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor
het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens)
- bij het openen en/of geopend houden van de ophaalbrug niet de slagbomen heeft gesloten (mede)
waardoor niet danwel nauwelijks waarneembaar was dat het val tot een hoogte van ongeveer een
halve meter was opgehaald tengevolge waarvan een bestuurder van een racefiets tegen die
openstaande brug is gebotst,
waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken oogkassen en/of gebroken jukbeen en/of gebroken kaken en/of gebroken borstkas heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
artikel 308 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding
Op 3 oktober 2010 wil de verdachte samen met haar man met hun bootje onder de ophaalbrug aan de Nieuwenbroeksedijk te Reeuwijk doorvaren. Het bootje past net niet onder de brug door en de verdachte haalt de ophaalbrug ongeveer 50 centimeter op.
De verdachte probeert aan de ene zijde van de brug, niet zijnde de kant waar het latere slachtoffer vandaan komt, de bij de brug horende slagboom neer te laten, maar dit lukt haar niet. De verdachte probeert vervolgens niet meer om de slagboom aan de andere zijde van de brug, waar het latere slachtoffer vandaan komt, neer te laten. Het slachtoffer, de heer [slachtoffer], komt aanrijden op zijn racefiets en ziet niet dat de brug ongeveer 50 centimeter openstaat. Hij rijdt de brug op, wordt als het ware gelanceerd en komt enkele meters verderop op de weg ten val.
Als gevolg van dit ongeval is het slachtoffer ernstig gewond geraakt.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of aan de verdachte in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot haar handelen.
In dat kader moet primair worden bezien of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij moet worden beoordeeld of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend. Subsidiair is aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994 en meer subsidiair of het aan de verdachte te wijten is dat het slachtoffer zodanig zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gedragingen van de verdachte, sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen aan de kant van de verdachte. De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat de verdachte een verkeersdeelnemer is, nu de ophaalbrug die zij bediende een regulerende functie in het verkeer heeft en de verdachte de controle over de brug had. Tevens heeft officier van justitie aangegeven dat sprake is van een causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het ingetreden gevolg, te weten de verwondingen van het slachtoffer. De bij het slachtoffer vastgestelde verwondingen leveren volgens de officier van justitie zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW 1994 op.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake van het primair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman onder meer betoogd dat het dossier geen aanknopingspunten biedt dat
sprake is geweest van roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door de verdachte. Er is, aldus de raadsman, sprake geweest van een bijzonder ongelukkige samenloop van omstandigheden die heeft gemaakt dat er ernstige gevolgen voor het slachtoffer zijn ingetreden.
Onder verwijzing naar jurisprudentie heeft de raadsman aangegeven dat uit deze ernstige gevolgen niet zonder meer kan worden afgeleid dat er schuld zou zijn aan de zijde van de verdachte. Volgens de raadsman heeft de verdachte wel geprobeerd aan de ene kant van de brug de slagboom naar beneden te laten, maar is dit haar niet gelukt, waarna zij - gezien de vrij rustige verkeerssituatie - de brug heeft opgehaald zonder de slagbomen neer te laten. Dat de verdachte de slagbomen niet heeft neergelaten kan niet als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend dan wel roekeloos gedrag worden aangemerkt, nu er in de gemeente Bodegraven-Reeuwijk tal van bruggen zijn waar de slagbomen geheel of gedeeltelijk ontbreken en waar soms niet eens een lint hangt. Bij deze bruggen zou dan steeds aanmerkelijk onvoorzichtig worden gehandeld. De raadsman heeft tevens betoogd dat er sprake is van medeschuld aan de kant van het slachtoffer. Er stond een aantal mensen voor de brug te wachten en het is, aldus de raadsman, onbegrijpelijk dat het slachtoffer niet ook is gestopt. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verkeersanalyse niet als bewijs kan worden gebezigd, nu in deze rapportage wordt uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Ook de verklaringen van de verdachte als getuige dienen, aldus de verdediging, van het bewijs te worden uitgesloten nu de verdachte ten tijde van het afleggen van die verklaring de cautie niet heeft gekregen.
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft hierbij met name betoogd dat de verdachte de slagbomen niet naar beneden kon laten nu deze niet deugdelijk functioneerden. In dit opzicht valt, aldus de verdediging, de gemeente een verwijt te maken.
Ten slotte heeft de raadsman vraagtekens gezet bij de rol van de verdachte in het kader van het begrip verkeersdeelnemer. Volgens de raadsman is de rol van de verdachte niet actief genoeg geweest om als verkeersdeelnemer te worden aangemerkt.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. 1
De verdachte heeft, nadat zij uit de boot was gestapt, geprobeerd de slagboom aan de zijde van de brug waar het latere slachtoffer niet vandaan kwam neer te laten, maar dit is haar niet gelukt. Vervolgens heeft de verdachte aan de andere zijde van de brug, waar het slachtoffer vandaan kwam, geen poging meer gedaan om de slagboom neer te laten. De verdachte heeft gewacht totdat er enkele fietsers voorbij waren en heeft toen de brug ongeveer 50 centimeter omhoog gedraaid.2 3 Getuige [getuige 1]en [getuige 2]hebben bevestigd dat de verdachte heeft geprobeerd de slagboom aan de ene kant van de brug naar beneden te laten en dat dit niet lukte.4 5 Nadat de verdachte de brug ongeveer een halve meter omhoog heeft gedraaid, zijn er enkele fietsers voor de brug gestopt. Zij zijn afgestapt en hebben gewacht totdat de brug weer omlaag zou gaan.6 Terwijl zij stonden te wachten kwam het slachtoffer aanrijden op zijn racefiets.
Het slachtoffer heeft niet gezien dat de brug open stond, is de brug opgereden en is gelanceerd waarna hij ten val is gekomen. Het slachtoffer heeft vier ribben en twee rugwervels gebroken en ook is er een pees in zijn linkerschouder gescheurd. Ook heeft het slachtoffer bij de val zijn bovenkaak gebroken en heeft hij naast een hart- en longkneuzing waarschijnlijk blijvend hersenletsel opgelopen, terwijl ook zijn gezichtsvermogen sterk verminderd is.7 8
De vraag die allereerst moet worden beantwoord is of er met voornoemd handelen van de verdachte sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 , te weten of sprake is van roekeloos of zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van de verdachte. In dat kader stelt de rechtbank voorop dat zij van oordeel is dat geen sprake is van roekeloos handelen van de verdachte, nu geen sprake is van zeer onvoorzichtig gedrag van de verdachte waarbij zij welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid en dus van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 . Voor de vraag of sprake is van de hiervoor bedoelde schuld, zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld (HR 1 juni 2004, LJN AO5822).
Zoals hiervoor overwogen, staat vast dat de verdachte aan de kant van de brug waar het slachtoffer op zijn racefiets vandaan kwam niet heeft geprobeerd om de slagboom neer te laten, terwijl zij vervolgens de brug wel ongeveer 50 centimeter heeft geopend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte door aldus te handelen onvoldoende voorzichtigheid betracht en daarmee een verkeersovertreding begaan.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de verdachte bekend was met de verkeerssituatie op de Nieuwenbroeksedijk te Reeuwijk en dat zij ook de wetenschap had dat (race)fietsers op deze weg reden. Mede daarom heeft de verdachte, alvorens zij de brug heeft geopend, gewacht totdat er enkele verkeersdeelnemers voorbij waren gereden en heeft zij de brug vervolgens ongeveer 50 centimeter geopend in de hoop deze ook weer snel te kunnen sluiten. Gebleken is dat andere verkeersdeelnemers wel zijn gestopt voor de geopende brug.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen onder deze omstandigheden de onvoorzichtige gedragingen van de verdachte - te weten het niet neerlaten van de slagboom alvorens de brug te openen - niet als zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend in de zin van artikel 6 WVW 1994 worden beschouwd. De woorden zeer of aanmerkelijk impliceren dat sprake moet zijn geweest van een grote fout. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van de verdachte, juist gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, niet als zodanig te kwalificeren.
Het feit dat de onvoorzichtige gedragingen van de verdachte voor het slachtoffer grote en zeer vervelende gevolgen hebben gehad, noopt blijkens het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad niet tot een ander oordeel.
Daarmee is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake is van schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW 1994 . Dit betekent dat de rechtbank de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken.
Voor beantwoording van de vraag of voornoemd handelen van de verdachte een overtreding van artikel 5 WVW 1994 oplevert overweegt de rechtbank als volgt. Deze strafbepaling ziet in beginsel op ieder gedrag dat invloed heeft op de veiligheid en de vrijheid van het verkeer op de weg. Evenwel strekt de bepaling er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder te sanctioneren. Of sprake is van gevaarzettend gedrag, als bedoeld in deze bepaling hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Gelet op de reeds genoemde omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, is het onvoorzichtige handelen van de verdachte, bestaande uit het niet neerlaten van de slagbomen, naar het oordeel van de rechtbank, gevaarzettend geweest en kan het subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
zij op 03 oktober 2010 te Reeuwijk als bedienaar van een ophaalbrug op de Nieuwenbroeksedijk, als volgt heeft gehandeld:
zij, verdachte aldaar,
- bij het openen en geopend houden van de ophaalbrug niet de slagbomen heeft gesloten mede
waardoor niet danwel nauwelijks waarneembaar was dat het val tot een hoogte van ongeveer een
halve meter was opgehaald tengevolge waarvan een bestuurder van een racefiets tegen die
openstaande brug is gebotst, waardoor [slachtoffer] letsel heeft bekomen,
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het opleggen van een geheel voorwaardelijke geldboete bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gevaarzetting. Zij heeft bij het openen en geopend houden van een ophaalbrug de slagbomen niet gesloten, waardoor niet dan wel nauwelijks waarneembaar was dat het val van de brug ongeveer een halve meter was opgehaald. Tengevolge hiervan is de bestuurder van een racefiets tegen die openstaande brug gebotst en heeft hij zwaar letsel bekomen.
Aldus heeft de verdachte de in het verkeer geldende wettelijke ge- en verboden en maatregelen die ter waarborging van de verkeersveiligheid zijn gegeven, onvoldoende in acht genomen.
De rechtbank realiseert zich dat door de strafbepaling van het bewezenverklaarde feit, de overtreding van artikel 5 WVW 1994 , en de daarbij passende lagere bestraffing, een schril contrast kan ontstaan met het leed dat van dat feit het gevolg is geweest. Blijkens de verklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen , ondervinden het slachtoffer en zijn familie nog dagelijks de beperkingen en gevolgen van het ongeval. Een strafoplegging kan hieraan nimmer recht doen.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat de verdachte zich niet eerder wegens het plegen van strafbare feiten voor de rechter heeft moeten verantwoorden.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het ongeval reeds op 3 oktober 2010 heeft plaatsgevonden en dat de vervolging van de verdachte pas is ingezet nadat de letselschadeadviseur van het slachtoffer de politie heeft verzocht een proces-verbaal op te maken. De verdachte is dan ook pas op 12 juli 2011 als verdachte aangemerkt en als zodanig gehoord.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voorts acht geslagen op de eis van de officier van justitie en de sectorale richtlijnen met betrekking tot artikel 5 WVW 1994 .
Zij komt daardoor, gelet op de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, op een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank in het onderhavige geval een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het haar bij dagvaarding subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 50 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 25 DAGEN;
bepaalt, dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, voorzitter,
en mrs. M. van Loenhoud en C.L. Strop, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte,griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina's betreft dit - voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier van de Politie Hollands Midden, met het nummer PL1621 2010151491.
2 Proces-verbaal van de terechtzitting van 29 november 2012, eigen verklaring van de verdachte.
3 Proces-verbaal van relaas, pagina 3, tweede alinea van onderen.
4 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 26.
5 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], pagina 28.
6 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], pagina 30.
7 Een geschrift, te weten de medische informatie d.d. 11 april 2012 van Rijndam Revalidatiecentrum, pagina 14
en 15.
8 Een geschrift, te weten de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 21 november 2012.