Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/11038
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2012 in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Beening).
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 10 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan. Eiser is geboren op [datum] 1949 en heeft de Zaïrese nationaliteit. Op verzoek van verweerder heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op 1 november 2011 een medisch advies uitgebracht (BMA-advies). Daarin is onder meer het volgende vermeld.
Eiser heeft lichamelijke en psychische klachten. De lichamelijke klacht betreft een moeilijk behandelbare hoge bloeddruk (hypertensie). Eiser wordt behandeld voor de hoge bloeddruk en deze behandeling is van blijvende aard. Een medische noodsituatie op korte termijn zal (kunnen) ontstaan. Staken van de behandeling zal leiden tot een (sterke) stijging van de bloeddruk. Dit zou op korte termijn kunnen leiden tot een hersenbloeding met naar verwachting blijvende neurologische schade of zelfs overlijden. Op wat langere termijn is er schade aan bijvoorbeeld hart, nieren en ogen te verwachten. Eiser is in staat te reizen. Enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis is noodzakelijk, eiser dient namelijk tijdens de reis medicatie mee te nemen en het gebruik ervan voort te zetten. Behandeling is in algemeen medisch-technische zin voldoende aanwezig in zijn land van herkomst. Behandeling door een huisarts is mogelijk en specialistische behandeling voor de hoge bloeddruk, door een cardioloog, is ook mogelijk. Als mogelijke behandelinginstelling geldt het Centre Hospitalier Yolo Medical te Kinshasa. Medicatie is aanwezig.
2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het BMA-advies, besloten dat artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiser van toepassing is. Eiser heeft aangevoerd dat de afwijzing van zijn verzoek leidt tot een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 april 2012 (201101281/1/V3, www.raadvanstate.nl).
5. Het lijden aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium is derhalve voorwaarde voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM . Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met medische verklaringen of anderszins aangetoond dat de ziekte waaraan hij lijdt, zich in zodanig stadium bevindt. In het BMA-advies is opgenomen dat eiser, bij uitblijven van de behandeling, in een medische noodsituatie zal (kunnen) komen te verkeren. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 25 mei 2009 (LJN: BI5892, www.rechtspraak.nl) overwogen dat iemand wiens ziekte zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt, ook zal komen te verkeren in een medische noodsituatie. Daarmee is echter nog niet gezegd dat iemand die in een medische noodsituatie verkeert, ook lijdt aan een ziekte die zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt. Uit het BMA-advies is, anders dan eiser heeft gesteld, evenmin af te leiden dat zijn ziekte zich in zodanig stadium bevindt. Eisers stelling dat verweerder had moeten (laten) onderzoeken of zijn ziekte zich in dat stadium bevindt, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers niet, anders dan het geval was in bijvoorbeeld de zaak die heeft geleid tot de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2010 (LJN: BM7425) en waarin verweerder in door de vreemdeling aanvullend overgelegde medische informatie aanleiding zag om het BMA opnieuw om advies te vragen, zijn standpunt dat sprake is van een ziekte die zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt, op enigerlei wijze met medische stukken onderbouwd.
6. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, te weten het ontbreken van behandelmogelijkheden in zijn land van herkomst en verweerders plicht om die behandelmogelijkheden te onderzoeken, betreft een nadere invulling van zijn beroep op artikel 3 van het EVRM . Om die reden slagen deze beroepsgronden evenmin.
7. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase slaagt niet. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is daarvan sprake.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken - Lie, rechter, in aanwezigheid van mr. W.E. Dijkstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
<b>Rechtsmiddel</b>
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.