Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 12/27464 (voorlopige voorziening)
AWB 12/27463 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2012
[verzoeker],
geboren op [datum] 1987,
van Somalische nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. H.A.C. Klein Hesselink,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. R.P.G. van Bel.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 27 augustus 2012, genomen in de algemene asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) afgewezen, omdat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft op 27 augustus 2012 tegen dit besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker op die datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 18 september 2012, waar verzoeker in persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
<b>Overwegingen</b>
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de ze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindende besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003).
5. Niet in geschil is dat Hongarije verantwoordelijk is om het asielverzoek in behandeling te nemen.
6. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn asielverzoek van 17 augustus 2012 met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Vo 343 /2003 aan zich had moeten trekken, omdat ten aanzien van Hongarije niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verzoeker stelt dat hij na aankomst in Hongarije zal worden gedetineerd en in detentie zal worden mishandeld. Tegen de detentie bestaan in Hongarije geen effectieve rechtsmiddelen. Voorts zal verzoeker geen opvang verkrijgen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij wel opvangrechten heeft, maar niet daadwerkelijk opvang zal krijgen. Als er al opvang verstrekt wordt, is dit enkel voor korte duur. Verzoeker heeft verwezen naar de uitspraak van het EHRM van 21 januari 2011 inzake M.S.S. tegen België en Griekenland, zaaknummer 30696/09, waaruit volgt dat algemene bronnen kunnen dienen ter onderbouwing van het individuele asielrelaas indien er verschillende gezaghebbende bronnen zijn, die onafhankelijk van elkaar rapporteren over een met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ter onderbouwing van zijn stellingen verwijst verzoeker naar:
- Een brief van UNHCR Oostenrijk van 3 februari 2012;
- Een rapport van UNHCR van april 2012;
- Uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht van 6 juni 2012, met kenmerknummer AWB 12/10839 en AWB 12/10540;
- Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Lokpo en Touré tegen Hongarije, JV 2011/456;
- Een rapport van Pro Asyl ‘Flüchtlinge zwischen Haft und Obdachlosigkeit’ van maart 2012;
- Een mailwisseling tussen de gemachtigde en een legal officer van Hungarian Helsinki Committe van 24 augustus 2012.
7. Verweerder veronderstelt dat verzoeker niet zal worden gedetineerd. Verzoeker geniet in Hongarije immers subsidiaire bescherming, zoals ook vermeld staat in het claimakkoord. Nu verzoeker niet zal worden gedetineerd, is er ook geen aanleiding om te vrezen dat hij zal worden mishandeld in detentie. Voorts betwist verweerder de algemene inhoud van de overgelegde rapporten, nu verzoeker zelf heeft verklaard dat hij recht heeft op sociale bijstand, een startvergoeding en huursubsidie. Subsidiair heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ook indien er vanuit moet worden gegaan dat verzoeker na overdracht aan Hongarije zal worden gedetineerd, er onvoldoende basis is voor de conclusie dat verzoeker zal worden mishandeld in detentie. Weliswaar vermelden een aantal van de door verzoekers ingeroepen rapporten gevallen van mishandeling tijdens detentie, maar er kan (nog) niet gesproken worden van een zodanige frequentie van deze gevallen dat daarmee ook voor verzoeker een risico op schending van artikel 3 EVRM dient te worden aangenomen.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder ter zitting niet heeft kunnen verduidelijken waarop hij zijn aanname baseert dat verzoeker niet zal worden gedetineerd na overdracht naar Hongarije. Niet is in geschil dat verzoeker dient te worden aangemerkt als Dublinclaimant. Uit diverse bronnen komt naar voren dat aan Hongarije overgedragen Dublinclaimanten in beginsel worden gedetineerd. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de ter zitting besproken jurisprudentie, met name de uitspraak van nevenzittingsplaats Maastricht van 6 juni 2012, AWB 12/10839 en AWB 12/10540. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat er niet is onderzocht wat de Hongaarse wetgeving vermeldt over overgedragen Dublinclaimanten aan wie eerder in Hongarije subsidiaire bescherming is toegekend. Evenmin heeft verweerder geïnformeerd bij de Hongaarse autoriteiten of verzoeker na overdracht aan Hongarije al dan niet zal worden gedetineerd. Verweerder baseert zijn aanname dat verzoeker niet zal worden gedetineerd uitsluitend op de door hem getrokken parallel met de Nederlandse regelgeving en praktijk dat overgedragen Dublinclaimanten die in Nederland een verblijfsrecht hebben niet worden gedetineerd. De voorzieningenrechter acht dit, met name ook in het licht van het volgende, onvoldoende zorgvuldig.
9. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van Vo 343 /2003, voor zover thans van belang, kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
10. Volgens paragraaf C3/2.3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover hier van belang, wordt ten principale op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat het land waaraan de betrokkene wordt overgedragen zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Indien er concrete aanwijzingen bestaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichting niet nakomt, bestaat de mogelijkheid voor Nederland om het asielverzoek aan zich te trekken op basis van artikel 3, tweede lid, van Vo 343 /2003. Het ligt op de weg van de asielzoeker om aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door verdragspartijen van het Vluchtelingenverdrag en van artikel 3 van het EVRM wordt weerlegd.
11. Uit het arrest van het EHRM inzake M.S.S. tegen België en Griekenland volgt dat algemene bronnen kunnen dienen ter onderbouwing van het individuele asielrelaas indien dit verschillende gezaghebbende bronnen zin, die onafhankelijk van elkaar rapporteren over een met artikel 3 van het EVRM strijdige, stelselmatige behandeling van personen die in dezelfde omstandigheden als de betreffende vreemdeling verkeren.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat het rapport van UNHCR van 3 februari 2012 het volgende vermeldt:
<i>Entscheidungen der Behörden über Inhaftierungen müssen gerichtlicht bestätigt werden. Diese gerichtliche Untersuchung is nach Einschätzung von UNHCR allerdings eine blosse Formalität und führt zu keiner inhaltlichen Überprüfung der Haftgründe. (…)
Das Hauptproblem, das bei Befragungen von Inhaftierten durch UNHCR interim measure September 2011 festgestellt wurde, betraf Misshandlungen durch Polizeikräfte in den Hafteinrichtungen. Demnach hat es den Anschein, dass Misshandlungen und Belastigungen durch die Polizisten sehr häufig und immer wieder vorkommen.</i>
Het rapport van UNHCR van april 2012 vermeldt:
<i>Hungary imposes prolonged periods of administrative detention upon asylum-seekers without providing avenues to effectively challenge the detention once orderes or considering alternatives to detention.
Detained asylum-seekers vehemently complained about the violent behaviour of the guards. While not every guard behaves in an appropriate manner, some particular guards and indeed entire shifts allegedly harass detainees verbally and even psychically.</i>
In het persbericht van Pro Asyl van 15 maart 2012 staat:
<i>Effective Rechtsmiddel gegeven die Verhändung von Abschiebehaft werden ihnen verweigert.
Es liegen viel Berichte von Asylsuchenden vor, die angeben, durch ungarische Polizeikräfte mishandelt werden zu sein. </i>
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat sprake is van verschillende gezaghebbende bronnen, die onafhankelijk van elkaar rapporteren over het frequent voorkomen van een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling van gedetineerde asielzoekers. Indien aangenomen dient te worden dat verzoeker gedetineerd wordt na overdracht aan Hongarije, loopt hij aldus het reële risico bloot te worden gesteld aan een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. De voorzieningenrechter volgt niet verweerders standpunt dat uit de hierboven aangehaalde bronnen onvoldoende blijkt van een dusdanig hoge frequentie van mishandelingen dat genoemd reëel risico er is. De bewoordingen die zijn gebruikt in de hierboven aangehaalde bronnen duiden er juist op dat mishandelingen van gedetineerde asielzoekers veelvuldig en frequent voorkomen. Dit in ogenschouw nemend had van verweerder eens te meer mogen worden verwacht dat hij navraag had gedaan bij de Hongaarse autoriteiten wat er met verzoeker gaat gebeuren bij overdracht naar dat land, met name ook of verzoeker al dan niet zal worden gedetineerd.
14. Al met al komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat verweerders standpunt dat niet aannemelijk is dat verzoeker bij terugkeer in Hongarije zal worden gedetineerd niet op zorgvuldig onderzoek berust en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb . Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de beslissing in de hoofdzaak ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
15. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit Nederland te verwijderen tot en met vier weken na de bekendmaking van het te nemen nieuwe besluit op de aanvraag van verzoeker.
16. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
17. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.S. Hooijmans-Gottschalk LL.B., griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2012.
<HR ALIGN="left" WIDTH="50%">
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarbij in de hoofdzaak is beslist, binnen <b>één week</b> na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: