Op grond van het vorenstaande stelt de Rb. vast dat, anders dan ten tijde van de behandelingen van de hoger beroepen door de ABRS die hebben geleid tot eerdergenoemde uitspraken van 4 en 23 mei 2012, de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met verwijderingen met behulp van een EU-staat, zij een aanzienlijke periode geen afspraak tot overleg hebben willen maken over de verwijdering van Chinese vreemdelingen en er in augustus 2012 geen presentaties plaatsvinden. Naar het oordeel van de Rb. duidt het voorgaande niet op een welwillende houding van de Chinese autoriteiten.
De Rb. is voorts van oordeel dat hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht geen concreet aanknopingspunt oplevert dat de verwachting rechtvaardigt dat op korte termijn weer zal kunnen worden overgegaan tot verwijdering van vreemdelingen naar China met gebruikmaking van een lp of een EU-staat. Dat verweerder in september 2012 contact met de Chinese autoriteiten kan opnemen voor het maken van een afspraak tot overleg maakt dit niet anders, nu verweerder noch over het tijdstip hiervan, noch over de inhoud en reikwijdte van dit eventuele overleg concrete informatie heeft kunnen verstrekken. De Rb. passeert voorts de stelling van verweerder dat de vreemdeling eventueel met behulp van een advocaat in China aan originele documenten zou kunnen komen, zodat nog steeds zicht op uitzetting bestaat. Immers, zoals hierboven is overwogen, is gebleken dat het overleggen van andere documenten (hetzij in origineel, hetzij in kopie) dan een origineel en geldig paspoort thans niet leidt tot het verstrekken van een lp of een EU-staat. Ook de (eventuele) verkrijging van een (origineel of kopie) document anders dan een geldig en origineel paspoort, leidt derhalve bij de huidige stand van zaken niet tot een redelijk vooruitzicht op verwijdering, zodat aan de vreemdeling niet langer ter motivering van de bewaring kan worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet, voor zover het gaat om andere documenten dan een geldig en origineel paspoort.
Uit de meergenoemde uitspraken van de ABRS van 4 mei 2012 (LJN: BW5665) en 23 mei 2012 (LJN: BW6815) blijkt evenwel ook dat in 2011 en 2012 tot dan toe circa 35 respectievelijk circa 10 Chinese vreemdelingen zijn uitgezet naar China met gebruikmaking van een geldig paspoort. Ter zitting heeft verweerder nog uiteengezet dat niet kan worden uitgesloten dat de vreemdeling alsnog in het bezit blijkt te zijn van een geldig en origineel paspoort. Ervaring heeft geleerd dat het regelmatig voorkomt dat ook indien de vreemdeling reeds geruime tijd in bewaring verblijft alsnog een paspoort wordt overgelegd, aldus verweerder.
De Rb. stelt voorop dat van de in bewaring gestelde vreemdeling volgens vaste jurisprudentie mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Derhalve mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij zijn actieve en volledige medewerking verleent aan het alsnog overleggen van een geldig paspoort, nu de vreemdeling daarmee kan worden uitgezet zonder lp of EU staat. Nu evenwel in het onderhavige geval de bewaring reeds geruime tijd voorduurt en er geen concreet aanknopingspunt is dat de vreemdeling alsnog in het bezit zal raken van een origineel en geldig Chinees paspoort, acht de Rb. het weinig waarschijnlijk dat de vreemdeling binnen een redelijke termijn kan worden uitgezet naar China.
De Rb. is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval het vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn ontbreekt.