Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Politierechter
Parketnummer: 09/650099-11
Proces-verbaal terechtzitting aantekening mondeling vonnis
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank, zitting houdende te 's-Gravenhage, op 13 maart 2012.
Tegenwoordig:
mr. Rabbie, politierechter,
mr. Koorn, officier van justitie,
en mr. Van Schouwen, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1938,
adres: [adres verdachte].
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt mondeling mede dat hij een brief van de voormalige raadsman van de verdachte, mr Spigt, advocaat te Rotterdam, gedateerd 29 februari 2012, heeft ontvangen, waarbij gevoegd een door [verdachte] samengestelde productielijst d.d. 3 mei 2010 en 11 producties.
Verdachte verzoekt aanhouding van de behandeling van de zaak en licht dit als volgt toe.
De advocaat Spigt (en eerder ook Peters) heeft m.i. tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat ik het vertrouwen in hem heb opgezegd. Ik heb nu geen advocaat meer; ik wil zelf mijn verdediging voeren en heb daarvoor onvoldoende voorbereidingstijd gehad.
Ik heb in het bijzonder meer tijd nodig in verband met het volgende:
a. Tijdens mijn verhoor hebben de verbalisanten producties van mij niet in het dossier gevoegd.
Ook heb ik toen gesproken over een beroep op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 1 van de Grondwet . Verbalisanten zeiden toen dat het verhoor de volgende dag verder zou gaan en dat dat onderwerp de volgende dag aan de orde kon komen.
Ineens zeiden ze later dat ik toch moest tekenen. Ik heb het proces-verbaal echter niet ondertekend. Maar onder het proces-verbaal staat dat ik mijn verklaring heb doorgelezen en ondertekend. Dat is dus niet waar.
Ik verzoek dan ook verbalisanten als getuige op te roepen, zodat ze kunnen verklaren omtrent het bovengenoemde.
b. Ik leg over een proces-verbaal van Stadstoezicht Gemeente Rotterdam. Ik verzoek dit toe te voegen aan het dossier.
Op p. 1 staat als datum 2-11-2011. Op p. 2 staat echter 1-11-2011. Op [adres 1] staat geen vuilnisbak. De naam van de stadswacht is onleesbaar gemaakt. Er staat: als bijlage 2 foto's, maar het is er maar één.
De verbalisant heeft dan ook valsheid in geschrift gepleegd. Ik verzoek de verbalisant als getuige op te roepen.
c. De processen-verbaal van 8 oktober 2011 en 10 oktober 2011 zijn nooit uitgeschreven en aan mij uitgereikt en zijn onrechtmatig. Ik verzoek de verbalisanten die ze hebben opgemaakt als getuige op te roepen.
d. De inhoud van het rapport van Stadstoezicht Gemeente Rotterdam van 3-11-2011 ontken ik ten stelligste. Ik verzoek de rapporteur als getuige op te roepen.
De officier van justitie verklaart het volgende.
ad a. De standaardzin onder het proces-verbaal van verhoor, dat de verklaring zou zijn voorgelezen en ondertekend, is per ongeluk niet geschrapt. Voor het overige is klip en klaar wat er in het proces-verbaal staat. Er is geen aanleiding om naar aanleiding daarvan de verbalisanten te horen.
ad b. Het overgelegde proces-verbaal van Stadstoezicht Gemeente Rotterdam is geen onderdeel van het dossier en dus niet relevant voor enige door de rechter te nemen beslissing. Het verzoek om de verbalisant als getuige te horen moet dan ook worden afgewezen.
ad c. Voor zover er iets mis is met de processen-verbaal van 8 oktober 2011 en 10 oktober 2011 dan geldt daar daarvoor een aparte procedure bestaat. Er is geen aanleiding om de getuigen in het kader van de strafzaak te horen.
ad d. Mij is niet duidelijk waarover verdachte de rapporteur van Stadstoezicht Gemeente Rotterdam, [betrokkene 1], zou willen bevragen. Hij is bij aanvullend proces-verbaal al als getuige gehoord. Voor het nogmaals horen van [betrokkene 1] bestaat geen noodzaak.
De politierechter deelt mede dat hij het aanhoudingsverzoek afwijst en overweegt daaromtrent het volgende.
ad a. Wat de gang van zaken bij het verhoor is geweest en wat de reden was waarom verdachte niet heeft getekend is thans door zijn verklaring duidelijk geworden. Duidelijk is ook dat de standaardzin onder het proces-verbaal dat de verklaring zou zijn voor- of doorgelezen en ondertekend, per abuis niet is geschrapt. De politierechter acht het niet noodzakelijk om daarover de verbalisanten die het verhoor hebben afgenomen te horen. Het verzoek wordt afgewezen.
ad b. Het overgelegde proces-verbaal van Stadstoezicht Gemeente Rotterdam maakt geen onderdeel uit van het dossier. Voor voeging in het dossier bestaat geen aanleiding, nu het stuk in het kader van deze strafzaak niet relevant is. Evenmin bestaat dus de noodzaak om de verbalisant die het stuk heeft opgemaakt als getuige te horen. De politierechter wijst dit verzoek daarom af.
ad c. Dat de processen-verbaal van 8 oktober 2011 en 10 oktober 2011 niet aan verdachte zijn uitgereikt, doet niet af aan hetgeen daarin door de verbalisanten omtrent hun waarnemingen is gerelateerd. Voor het horen van de verbalisanten die de processen-verbaal hebben opgemaakt bestaat geen noodzaak, reden waarom het verzoek wordt afgewezen.
ad d. De politierechter zal de beslissing op het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen aanhouden tot de einduitspraak. Hij merkt in dit verband thans reeds op dat uit het dossier niet blijkt dat de bedreiging aan burgemeester Aboutaleb ter ore is gekomen.
Na de officier van justitie en de verdachte in de gelegenheid te hebben gesteld daaromtrent het woord te voeren deelt de politierechter als zijn ambtshalve beslissing op de voet van art. 283, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering mede dat hij de officier van justitie ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging, nu burgemeester A. Aboutaleb niet rechtsgeldig klachte heeft gedaan. De klachte is immers niet door, maar namens hem gedaan, terwijl een daartoe strekkende bijzondere schriftelijke volmacht als bedoeld bij art. 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in het dossier ontbreekt.
De politierechter deelt mede de korte inhoud van:
1 een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2012 betreffende de verdachte;
2 een beknopt reclasseringsadvies van reclassering Nederland d.d. 1 december 2011 betreffende de verdachte;
3 een reclasseringsadvies van reclassering Nederland d.d. 22 februari 2012 betreffende de verdachte;
4 een proces-verbaal van verhoor van de verdachte (inbewaringstelling), op 2 december 2011 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, zitting houdende te 's-Gravenhage, en de griffier;
5 een bundel ambtsedige processen-verbaal, nummer 2011298430, met bijlagen, van politie Rotterdam-Rijnmond (doorgenummerd blz. 1 t/m 319).
5.1 het proces-verbaal van aangifte van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011298430-1, als bijlage gevoegd bij het onder 5. genoemde proces-verbaal, d.d. 5 oktober 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
5.2 het proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011298432-5, als bijlage gevoegd bij het onder 5. genoemde proces-verbaal, d.d. 31 oktober 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
5.3 het proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011298432-16, als bijlage gevoegd bij het onder 5. genoemde proces-verbaal, d.d. 30 november 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
5.4 het proces-verbaal van verhoor ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2011298432-2, als bijlage gevoegd bij het onder 5. genoemde proces-verbaal, d.d. 10 oktober 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
De verdachte legt op vragen van de politierechter een verklaring af, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
t.a.v. feit 1
A Ik heb in de periode van 1 juni 2010 tot en met 29 november 2011 te Rotterdam en Schiedam meermalen brieven gezonden aan [betrokkene 2], pamfletten overhandigd aan die [betrokkene 2] en aan voorbijgangers, pamfletten aangeplakt in de directe woonomgeving van die [betrokkene 2] en met sandwichborden om gelopen.
Deze tekstdragers waren alle voorzien van teksten, zoals die in de tenlastelegging staan, waarmee ik protesteerde tegen de ambtsuitoefening van [betrokkene 2].
B Ik heb alleen niet tegen [betrokkene 2] gezegd dat ik hem niet rust zou laten tot hij in de bak zou zitten, wel dat ik hem niet rust zou laten tot hij in de verdachtenbank zou zitten.
t.a.v. feit 2
B Ik heb A. Aboutaleb niet bedreigd met de woorden 'zijn kop eraf', of andere dreigende woorden.
De verhouding met mijn zoon en dochter is uitstekend. Zij hebben restaurants waar ik vaak gratis eet.
De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de politierechter over.
De vordering houdt in dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
- niet in de buurt zal komen van de rechtbank in Rotterdam anders dan op verzoek of op bevel van het bevoegd gezag;
- niet in de buurt zal komen van het stadhuis in Rotterdam anders dan op verzoek of op bevel van het bevoegd gezag;
- op geen enkele wijze contact zal hebben met [betrokkene 2] en A. Aboutaleb;
- zich niet zal bevinden binnen een cirkel met een straal van 500 meter rondom de woningen van [betrokkene 2] en A. Aboutaleb;
- niet met sandwichborden om zal lopen, bevattende teksten met betrekking tot [betrokkene 2] en A. Aboutaleb;
- geen pamfletten/flyers zal uitdelen of opplakken, bevattende teksten met betrekking tot [betrokkene 2] en A. Aboutaleb.
De verdachte voert het woord tot verdediging.
Hij verklaart het volgende.
Ik ben ernstig mishandeld. De politie heeft die zaak niet goed onderzocht en daarom ben ik ten onrechte veroordeeld. Ik leef in een rechtsstaat en daarom heb ik daartegen terecht geprotesteerd.
Als Aboutaleb en [betrokkene 2] met mij in gesprek waren gegaan was alles in orde gekomen.
De door de politierechter genoemde brief van mijn toenmalige raadsman, mr. Spigt, advocaat te Rotterdam, gedateerd 29 februari 2012, is vals opgemaakt door de raadsman. Er zouden 18 producties bij moeten zitten, maar er zitten er 11 bij, dus hij heeft er 7 verduisterd.
In het bijzonder t.a.v. feit 2:
Het bevreemdt mij dat A. Aboutaleb na zoveel dagen protesteren plotseling aangifte tegen mij doet. De reden is m.i. dat ik bij de Nationale Ombudsman een klacht heb ingediend tegen hem.
De politierechter merkt op dat, gezien het aantal pagina's (33), de brief plus bijlagen van mr. Spigt wel volledig is.
De officier van justitie voert andermaal het woord.
Ik ga ervan uit, gelet op het gestelde op p. 152 van het dossier, dat de bedreiging A. Aboutaleb ter ore is gekomen, zodat er daadwerkelijk sprake is van een bedreiging.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Hij verklaart het volgende.
Ik ontken met uiterste volharding en beroep me op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en op artikel 1 van de Grondwet . Protesteren is het recht van iedere burger.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt onmiddellijk mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
Aantekening van het mondeling vonnis
Inhoud van de tenlastelegging.
Overeenkomstig de dagvaarding.
Met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en/of taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad.
Vrijspraak.
Vrijspraak van het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde aangezien dit niet wettig en overtuigend bewezen is. Immers, uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging.
De politierechter wijst het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen af, nu verdachte daarbij geen belang meer heeft.
Geval van bewezenverklaring.
Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
De politierechter is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard.
Voormelde verklaring van de verdachte, voor zover weergegeven onder A.
De voormelde inhoud van de hiervoor onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.4 vermelde processen-verbaal.
De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bewezenverklaring.
Het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hieronder weergegeven.
1.
hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 29 november 2011 te
Rotterdam en te Schiedam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 2], met het oogmerk die [betrokkene 2], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, onder meer,
-zakelijk weergegeven-, meermalen:
1) die [betrokkene 2] geschriften gezonden met daarin onder andere opgenomen teksten:
- dat die [betrokkene 2] ambtsmisdrijven en criminele activiteiten pleegde jegens hem, verdachte en
- dat die [betrokkene 2] betrokken was bij een complot tot ten onrechte veroordeling van hem, verdachte, en
- dat die [betrokkene 2] hem, verdachte, ten onrechte van slachtoffer tot verdachte had omgeturnd, en
- dat die [betrokkene 2] het strafdossier/de processtukken verduisterde en
- dat het een schande was dat "die kale" zijn functie nog uitvoert;
en
2) op diverse plaatsen in bovengenoemde gemeenten postgevat, zoals
nabij de rechtbank en het stadhuis in Rotterdam, waarbij hij zichzelf
had behangen met zogenaamde sandwichborden met daarop soortgelijke teksten
als onder 1 omschreven;
en
3) op diverse plaatsen in bovengenoemde gemeenten postgevat, zoals
nabij de rechtbank en het stadhuis in Rotterdam, waarbij hij willekeurige
voorbijgangers aansprak en aan hen pamfletten met soortgelijke tekst als
onder 1 omschreven ongevraagd uitdeelde;
en
4) op diverse plaatsen in bovengenoemde gemeenten - waaronder de directe
woonomgeving van die [betrokkene 2] - pamfletten van A4- en A3-formaat aangeplakt met daarop soortgelijke tekst als onder 1 omschreven;
en
5) postgevat nabij de rechtbank te Rotterdam waarbij hij aangever [betrokkene 2] een of meer pamfletten met daarop soortgelijke teksten als onder 1
omschreven, overhandigde;
en
6) die [betrokkene 2] nabij de rechtbank aangesproken en, over een geruime afstand met hem meelopend, die [betrokkene 2] (met stemverheffing) meegedeeld "dat hij nog niet van hem (verdachte) af was" en "dat hij ([betrokkene 2]) een oplichter was, dat hij door hem ([betrokkene 2]) ten onrechte was veroordeeld, dat hij niet zou rusten voordat die [betrokkene 2] in het verdachtenbankje zat en dat die [betrokkene 2] wat hem betrof dood kon vallen".
Kwalificatie, eventueel de gronden daarvoor, en de artikelen van de wet, die worden toegepast. Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, en levert op:
belaging.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte, eventueel met de gronden daarvoor.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten, aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van een officier van justitie. Het feit dat verdachte het niet eens is met een beslissing van het openbaar ministerie, i.c. tot niet vervolging, mag geen reden zijn voor belaging van een officier van justitie. Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid zich te beklagen over een beslissing tot niet vervolging. Wanneer dat rechtsmiddel niet of vergeefs is aangewend, dient de rechtzoekende zich daarbij neer te leggen. Het gaat in een rechtsstaat niet aan om vervolgens misbruik te maken van de vrijheid van meningsuiting en het openbare en privéleven van een ambtsdrager te verstoren teneinde op die manier zijn gelijk te halen. Verdachte, die reeds eerder wegens belaging veroordeeld is, dient ervan doordrongen te worden dat de door hem gekozen middelen principieel fout zijn. De door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke vrijheidsstraf met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden is daarom gepast. Nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 3 en verdachte is vrijgesproken van feit 2, zal die straf iets lager uitvallen dan gevorderd.
Beslissing.
De politierechter,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- niet in de buurt zal komen van de rechtbank in Rotterdam anders dan op verzoek of op bevel van het bevoegd gezag;
- niet in de buurt zal komen van het stadhuis in Rotterdam anders dan op verzoek of op bevel van het bevoegd gezag;
- op geen enkele wijze contact zal hebben met [betrokkene 2] en A. Aboutaleb;
- zich niet zal bevinden binnen een cirkel met een straal van 500 meter rondom de woningen van [betrokkene 2] en A. Aboutaleb;
- niet met sandwichborden om zal lopen, bevattende teksten met betrekking tot [betrokkene 2] en A. Aboutaleb;
- geen pamfletten/flyers zal uitdelen of opplakken, bevattende teksten met betrekking tot [betrokkene 2] en A. Aboutaleb.
Bijkomende beslissingen.
Heft op het opgeschorte bevel tot bewaring.
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De politierechter geeft aan de verdachte kennis dat deze binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt de verdachte opmerkzaam op het recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.