Het huidige relaas van verzoekster en de documenten die zij ter ondersteuning hiervan heeft overgelegd, hebben in feite betrekking op de situatie in Kenia tijdens en na de verkiezingen in 2007. Klaarblijkelijk heeft verzoekster de bedoeling gehad om die situatie en de thans gestelde dood van haar broers al naar voren te brengen ten tijde van haar tweede asielaanvraag van 1 juli 2008. Hetzelfde geldt voor de thans nogmaals ingebrachte identiteitskaart en brief uit 2008. Verzoekster heeft er evenwel om onduidelijke redenen voor gekozen haar tweede asielaanvraag niet in Nederland of in Zweden inhoudelijk beoordeeld te krijgen. Zij is immers gedurende de beroepsfase, die zij in Nederland mocht afwachten vanwege het door haar ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, met onbekende bestemming vertrokken.
Door het indienen van de onderhavige aanvraag beoogt verzoekster in wezen alsnog een inhoudelijke beoordeling te krijgen van hetgeen zij al aan haar tweede asielaanvraag ten grondslag had willen leggen. Hoewel verweerders besluit van 30 oktober 2008 niet van gelijke strekking is als het thans bestreden besluit, is de handelwijze van verzoekster gedurende de vorige procedure niet zonder betekenis voor de hier te verrichten ambtshalve toets. Doordat verzoekster om onduidelijke redenen met onbekende bestemming is vertrokken en nu pas jaren later weer een asielaanvraag doet, heeft zij het risico genomen dat de aangevoerde ‘nieuwe’ asielmotieven, los van de vraag of deze geloofwaardig zijn te achten, alweer achterhaald en niet meer relevant zijn. Voorts heeft zij met haar handelwijze in de vorige asielprocedure de indruk gewekt dat ook zij, subjectief gezien, niet (meer) bij terugkeer naar Kenia voor vluchtelingrechtelijke vervolging of een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling vreesde.