Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de op 20 mei 2012 geplande uitzetting naar Irak en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij de onderhavige uitspraak is dat verzoek afgewezen.
Verweerder heeft aangevoerd dat op 13 november 2011 de bevoegde autoriteiten zich reeds akkoord hadden verklaard met de verwijdering van verzoeker, die in het bezit is van een verlopen paspoort op een andere naam, naar Irak. Op 20 april 2012 is nogmaals met een medewerker van Iraqi Immigration, zijnde de bevoegde autoriteiten in Bagdad (Irak), contact opgenomen, waarbij de stukken betreffende verzoeker (opnieuw) zijn toegezonden, en opnieuw is verzocht in te stemmen met de terugkeer van verzoeker. De Dienst Terugkeer & Vertrek heeft aangegeven dat die toestemming vervolgens daadwerkelijk wederom is gegeven. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2012 (201201305/1/V3), waarin kort gezegd is overwogen dat terugkeer slechts geaccepteerd wordt op vrijwillige basis en indien er sprake is van geldige documenten, geen reden is om het verzoek toe te wijzen.