E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:RBSGR:2012:BW6139
LJN BW6139, Rechtbank 's-Gravenhage, AWB 12/8725

Inhoudsindicatie:

In aanmerking genomen dat verzoekster op 14 augustus 2006 is uitgezet naar Marokko, zich vervolgens illegaal toegang heeft verschaft tot Nederland en al enkele jaren illegaal in Nederland verblijft, heeft verweerder zich onder verwijzing naar de artikelen 6.1, eerste lid en 5.1b, eerste lid, onder a en b, van het Vb 2000, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico bestaat dat verzoekster zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft dus kunnen bepalen dat verzoekster Nederland onmiddellijk dient te verlaten.

Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 66a van de Vw 2000 en artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000, heeft verweerder een inreisverbod van twee jaar tegen verzoekster kunnen uitvaardigen. Weliswaar vormt het uitgevaardigde inreisverbod een inmenging in het gezinsleven tussen verzoekster en haar gezin, aangezien verzoekster door dat verbod haar familie in Nederland niet zal kunnen bezoeken, maar naar voorlopig oordeel is deze inmenging gerechtvaardigd. In dit verband is vooral van belang dat, zoals hiervoor reeds overwogen, niet is gebleken van objectieve belemmeringen het gezinsleven in Marokko uit te oefenen, zodat haar gezin in staat is haar te bezoeken in Marokko. Gelet op het besluit van 13 maart 2012 en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich – ook wat betreft het terugkeerbesluit – voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie