Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/754009-12
Datum uitspraak: 27 april 2012
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte D],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 april 2012.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.J.P. Nolet, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. D.J. Laman heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 oktober 2011
tot en met 12 oktober 2011 te Den Haag en/of Scheveningen en/of Dordrecht,
althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
een persoon genaamd [X] door dwang en/of geweld en/of één of meer
andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of één of meer
feitelijkheden en/of door afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van
uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van
een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of
en/of
die [X] heeft gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting
van voornoemde [X] (in de prostitutie), terwijl die [X] de leeftijd
van achttien jaren nog niet heeft bereikt
en/of
die [X] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft/hebben
gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor
een derde tegen betaling, dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
die [X] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
arbeid of diensten (in de prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor
een derde tegen betaling
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [X]
en/of
die [X] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of
bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele
handelingen van die [X] met of voor een derde
immers heeft/is verdachte en/of hebben/zijn verdachtes mededader(s)
-die [X] opgesloten, althans ondergebracht, in een kelderbox zonder dat
die [X] in het bezit was van de sleutel van deze kelderbox en/of
-die [X] (voortdurend) onder toezicht en/of controle gehouden en/of
-van die [X] foto's gemaakt ten behoeve van een of meer advertentie(s)
voor (een) internetsite(s) en/of
-voor die [X] een of meer advertentie(s) opgesteld voor (een)
internetsites en/of
-die [X] (telkens) naar een escortadres (over)gebracht en/of laten
overbrengen en/of
-dreigende taal uitgesproken naar die [X] en/of
-die [X] gefouilleerd en/of
-die [X] gedwongen, althans bewogen, om (een groot deel van) de opbrengst
uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en/of af te dragen
art 273f lid 1 ahf/sub 1°, 2°, 4°, 6°, 9° Wetboek van Strafrecht
art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks 2 oktober 2011 tot en met 4 oktober 2011 te Den Haag
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[X] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn
mededader(s) met dat opzet die [X] opgesloten in een kelderbox;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vrijspraak.
Op 13 oktober 2011 werd door [X], geboren op 5 oktober 1993, aangifte gedaan van mensenhandel. Zij verklaarde dat zij in Groningen uit het begeleid wonen is gezet en, omdat zij nergens terecht kon, via msn contact heeft gezocht met de medeverdachte [medeverdachte B], die zij nog kende uit de tijd dat zij samen in jeugdinstelling Het Poortje verbleven. Hierop heeft [medeverdachte B] haar gezegd dat zij naar Den Haag kon komen en dat zij in zijn kelderbox kon slapen. Als [X] aan [medeverdachte B] vertelt dat zij de prostitutie in wil om geld te verdienen, geeft hij aan wel iemand te weten die haar daar bij kan helpen. [medeverdachte B] heeft haar toen in contact gebracht met [medeverdachte A] en diens vriendin [medeverdachte C]. Via hen kon zij vervolgens kost en inwoning krijgen bij verdachte thuis aan de [adres]. Omdat zij het geld dat ze met de prostitutie verdiende moest afstaan, wilde zij weg uit de situatie waarin ze verkeerde.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
De rechtbank constateert dat in het dossier aanwijzingen kunnen worden gevonden dat verdachte aangeefster heeft gehuisvest en naar een tweetal klanten heeft gebracht en daar voordeel uit heeft willen trekken. Dit neemt niet weg dat naar het oordeel van de rechtbank voor de gedragingen zoals die in de tenlastelegging zijn gespecificeerd onvoldoende bewijs aanwezig is. Niet is komen vast te staan dat verdachte aangeefster heeft gedwongen of bewogen om de -overigens nog zeer beperkte- opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden af te staan en aldus met het oogmerk van uitbuiting zou hebben gehandeld (welk bestanddeel bovendien niet als zodanig staat vermeld in het deel van de tenlastelegging dat doelt op het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, onder sub 1o en waarvan door de officier van justitie de bewezenverklaring is gevorderd ). In het dossier bevinden zich buiten de aangifte geen verklaringen of ander steunbewijs waaruit blijkt dat verdachte het voornemen had om met een ander of anderen voordeel te trekken uit het werk van aangeefster als prostituee.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is, om tot een bewezenverklaring van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde te komen. De rechtbank zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken. Gelet hierop zal de rechtbank de overige verweren van de raadsvrouw onbesproken laten.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat op grond het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
Beslissing.
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Milius, voorzitter,
mr. H. Dragtsma, kinderrechter,
en mr. M.W. Groenendijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. d'Arnaud Gerkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 april 2012.
Mr. H. Dragtsma is buiten staat dit vonnis te onertekenen.