Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 12-1027
Zaaknummer: 412970
Datum beschikking: 10 april 2012
Gezagsuitoefening
Beschikking op het op 8 februari 2012 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. E. Kim-Meijer te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats vader],
advocaat: mr. A. Klomp-Kraal te ’s-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brieven d.d. 27 februari 2012 met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 5 maart 2012 met bijlagen van de zijde van de moeder.
Op 6 maart 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. I.D. Bellaart. Hierbij zijn verschenen: de vader en de moeder, beiden vergezeld van hun advocaat. De moeder is voorts bijgestaan door mw. A. Küthe, tolk in de Engelse taal. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Ter terechtzitting hebben partijen besloten te trachten hun geschil door middel van mediation tot een oplossing te brengen.
Bij brief van 21 maart 2012 van de moeder is bericht dat partijen in mediation een zogenaamde ‘two-party-agreement’ (hierna te noemen: ouderschapsplan ) hebben gesloten. In dit ouderschapsplan hebben zij afspraken gemaakt over de invulling van hun ouderschap voor de situatie dat de moeder toestemming krijgt om met de minderjarige te verhuizen, alsmede voor de situatie waarin deze toestemming niet wordt verleend. De moeder heeft de rechtbank voorts in deze brief verzocht op het - na te melden - primaire verzoek te beslissen, nu partijen hierover geen consensus hebben bereikt in de mediation. Tevens heeft zij integrale opneming van het ouderschapsplan in de beschikking verzocht.
De vader heeft niet gereageerd op de uitlatingen en het verzoek van de moeder, hoewel daartoe gelegenheid is geweest.
Ten slotte is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk], Australië.
- Na de huwelijksvoltrekking hebben partijen tot [datum] 2007 in Nederland gewoond. Daarna hebben ze gezamenlijk tot [datum] 2010 in Australië gewoond.
- Aldaar is als kind van partijen geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Australië.
- Sinds [datum] 2010 wonen partijen in Nederland.
- Partijen verblijven thans gezamenlijk in de echtelijke woning. De minderjarige verblijft daar bij de vader en de moeder.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Australische nationaliteit.
- De moeder heeft op [datum] 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij deze rechtbank.
- De vader heeft op [datum] 2012 een verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend.
- De moeder heeft een verblijfsvergunning die per 14 april 2012 verloopt.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de moeder luidt:
primair:
haar toestemming te verlenen om per 28 maart 2012 met de minderjarige naar [plaats in Australië], Australië, te verhuizen alsmede te bepalen dat de vader uiterlijk op 26 maart 2012 het Australische paspoort van de minderjarige aan de moeder retourneert;
subsidiair, mocht de rechtbank geen vervangende toestemming tot verhuizing verlenen:
- te bepalen dat de minderjarige in afwachting van de uitspraak van de appelprocedure voorlopig aan de moeder wordt toevertrouwd;
- te bepalen dat de minderjarige bij de moeder zijn verblijfplaats zal hebben;
- te bepalen dat de moeder tot die tijd in de huidige huurwoning kan blijven wonen met de minderjarige waarbij de vader de kosten van deze woning alsmede, gas, water, elektra en de ziektekostenverzekering van de minderjarige en de moeder voldoet;
- bepaling van een kinderalimentatie van € 200,- per maand;
- bepaling van een partneralimentatie van € 200,- per maand;
een en ander bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vervangende toestemming.
Vervangende toestemming voor verhuizing naar Australië
De rechtbank dient, gelet op het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek een beslissing te nemen die haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008 (LJN: BC 5901) overweegt de rechtbank dat daaruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Bij de beoordeling dient de rechtbank de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen. Hoewel het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn, neemt dat niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
Bij de onderhavige beoordeling dient de rechtbank het belang van [de minderjarige] in acht te nemen en voorts daarbij te betrekken enerzijds het belang van de moeder om met de minderjarige naar Australië te verhuizen, anderzijds het belang van de vader en de minderjarige om contact met elkaar te hebben.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hij de kans krijgt om zijn beide ouders te (leren) kennen en een band met hen te ontwikkelen. Een verhuizing van de moeder en de minderjarige naar Australië zal het contact tussen de vader en de minderjarige ernstig bemoeilijken, nu Australië aan de andere kant van de wereld ligt, er een groot tijdsverschil is en de reistijd, zeker voor de nog zeer jonge minderjarige, erg lang is. Hoewel partijen in hun ouderschapsplan afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop onderling contact onderhouden zal worden als er toestemming tot verhuizing wordt verleend, betekent het vertrek van de moeder en de minderjarige naar Australië feitelijk voor de vader dat het voor hem niet mogelijk zal zijn om zijn rol als ouder uit te oefenen en voor de minderjarige dat hij zijn vader niet als ouder (als degene die naast zijn moeder met zijn verzorging en opvoeding is belast) zal kunnen leren kennen, althans in die zin een band met hem te houden en verder te ontwikkelen. De minderjarige zit immers thans nog in de hechtingsfase en daarbij is regelmatig en persoonlijk contact met beide ouders essentieel om een band met beide ouders in stand te houden. De moderne (tele)communicatiemiddelen zijn daartoe, vanwege de jonge leeftijd van de minderjarige, niet toereikend.
Ook weegt de rechtbank mee dat de moeder, indien het verzoek wordt afgewezen, ter terechtzitting heeft verklaard dat zij alsdan in Nederland wenst te blijven om als ouder haar kind op te voeden.
Hoewel de rechtbank de wens van de moeder om terug te keren naar haar moederland en familie begrijpt, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er een noodzaak tot terugkeer is voor de moeder. Immers, niet vast staat dat de moeder geen verblijfsvergunning zal krijgen. Voorts is niet gebleken dat de moeder hier niet zou kunnen werken, nu zij eerder een aanbod voor een goede baan heeft gehad, dat zij heeft afgeslagen. Ook weegt de rechtbank mee dat de moeder, meer dan de minderjarige, wel in staat is om via de moderne communicatiemiddelen contact te houden met haar familie. Bovendien dient de relatie tussen de moeder en haar familie niet gelijk te worden gesteld aan die tussen de minderjarige en de vader. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, het belang van de minderjarige op goede hechting met beide ouders groter dan het belang van de moeder om te verhuizen. Het is aan de moeder om zich in te spannen om verlenging van haar verblijfsvergunning te krijgen. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het primaire verzoek van de moeder af.
Het verzoek tot opneming van het ouderschapsplan in de beschikking
Dit verzoek kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De subsidiaire verzoeken van de moeder
De rechtbank stelt vast dat de subsidiaire verzoeken van de moeder ter terechtzitting niet tot nauwelijks zijn besproken. Voorts stelt de rechtbank vast dat partijen in het overgelegde ouderschapsplan afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop zij, in afwachting van het onherroepelijk worden van een uitspraak met betrekking tot de verhuizing – tot een maximum van de komende zes maanden met elkaar zullen wonen en hoe de kostenverdeling tussen hen zal zijn. Nu deze afspraken in deze beschikking worden opgenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder geen behoefte meer heeft aan een beslissing op haar subsidiaire verzoeken en zal de rechtbank hier niet nader op beslissen.
Proceskosten
Nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank hierin aanleiding de proceskosten te compenseren als na te melden.
Beslissing
De rechtbank:
neemt op de door partijen getroffen onderlinge regeling zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de overige verzoeken van de moeder af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, J.M.C. Louwinger – Rijk en M.C. Ritsema van Eck- van Drempt, kinderrechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2012.