Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/18787
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2012
inzake
[eiseres],
geboren [datum] 1969,
nationaliteit Marokkaanse,
verblijvende te [plaats]
eiseres,
gemachtigde mr. P.H. Hillen,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde mr. A. van Heerebeek
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 22 december 2010, heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt afgewezen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 10 mei 2011 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 1 juni 2011 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
Op 8 november 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 november 2011, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens zijn de echtgenoot van eiseres, de heer [echtgenoot] (referent) en zijn schoondochter verschenen.
<b>Overwegingen</b>
1. Aan de orde is of de weigering van verweerder om eiseres een document, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt (hierna: het document), te verstrekken in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Op [datum] 2003 is eiseres gehuwd met referent, van Spaanse nationaliteit. Het huwelijk is gesloten te [plaats] (Marokko).
4. Eiseres heeft op 15 juni 2010 een aanvraag ingediend om afgifte van het document in verband met verblijf bij haar echtgenoot, referent.
5. Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het gevraagde document omdat niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Volgens verweerder heeft referent niet aangetoond dat de middelen van bestaan die hij met de zorgovereenkomst van 1 april 2010 verwerft zelfstandig zijn, nu enkel voorlopige belastingaanslagen zijn overgelegd en daarmee niet is aangetoond dat de vereiste belastingen (volledig) zijn afgedragen.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met dit besluit en heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Volgens eiseres heeft verweerder de grenzen van het unierecht overschreden door een definitieve belastingaanslag te eisen. Volgens eiseres miskent verweerder het karakter van een voorlopige belastingaanslag. Zeker in het geval van eiseres, waar de voorlopige aanslag leidt tot een belastingteruggaaf, volgt volgens eiseres dat daar wel degelijk uit blijkt dat de vereiste belastingen (volledig) zijn afgedragen en dat de afdracht daaruit voortduurt. Volgens eiseres heeft verweerder met zijn handelwijze een onrechtvaardig onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten en vreemdelingen die als zelfstandige of als freelancer inkomsten genieten. Ook is volgens eiseres de hoorplicht geschonden.
7. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, verschaft Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vw 2000 en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, 4° en 6°, van de Vw 2000 een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
8. Het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten door burgers van de Unie en hun familieleden is geregeld in Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn 2004/38). Bij besluit van 24 april 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
9. Ingevolge artikel 8.7 van het Vb 2000, voor zover hier van belang, is paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. Ingevolge het tweede lid is deze paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de echtgenoot of de partner, waarmee de vreemdeling een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
10. In artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, is bepaald dat de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland heeft, indien hij voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
11. In paragraaf B10/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover hier van belang, is bepaald dat iedere EU-onderdaan die reële en daadwerkelijke arbeid al dan niet in loondienst verricht, rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en wordt aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het criterium ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ wordt zowel op arbeid in loondienst als op arbeid als zelfstandige toegepast.
12. Niet in geschil is dat referent rechten kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38. Evenmin is in geschil is dat eiseres niet zelfstandig over bestaansmiddelen beschikt; zij wordt onderhouden door referent. Niet (meer) in geschil is tevens dat eiseres, wat betreft de hoogte daarvan, beschikt over voldoende middelen van bestaan uit het inkomen van referent.
13. Het geschil spitst zich toe op de vraag of referent zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als hiervoor bedoeld.
14. Anders dan eiseres heeft betoogd, ziet de rechtbank in de verwijzing door eiseres naar de uitspraak van 12 november 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BK3910) geen grond voor het oordeel dat de bewijslast in dit geval op verweerder rust.
15. Eiseres heeft ter onderbouwing van het inkomen van referent een aantal bescheiden overgelegd, waaronder een zorgovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 april 2010. De overeenkomst is aangegaan met de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige budgethouder, mevrouw [wettelijk vertegenwoordiger]. Verder heeft eiseres drie salarisspecificaties overgelegd over de maanden juli, augustus en oktober 2010 van de Sociale Verzekeringsbank en een werkgeversverklaring van 9 november 2011 van de gestelde werkgever [wettelijk vertegenwoordiger]. In de bezwaarprocedure heeft eiseres voorlopige aanslagen van de Belastingdienst over de jaren 2010 en 2011 overgelegd die betrekking hebben op zowel referent als eiseres.
16. De rechtbank stelt vast dat in Richtlijn 2004/38 niet uitdrukkelijk is geregeld op welke wijze dient te worden aangetoond dat sprake is van voldoende bestaansmiddelen als bedoeld in deze richtlijn.
17. Eiseres heeft zich, onder verwijzing naar paragraaf 2.3.1 (toereikende bestaansmiddelen) van de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtsnoeren) op het standpunt gesteld dat de bewijsmiddelen om aan te tonen dat er voldoende bestaansmiddelen zijn, niet mogen worden beperkt. Daarbij is gewezen op het arrest van 25 mei 2000 van het Hof in de zaak (C-424/98) Commissie tegen Italië.
18. De rechtbank ziet in het door eiseres gestelde, in aanmerking genomen dat eiseres de toereikendheid van de bestaansmiddelen wil bewijzen met een belastingaanslag, terwijl niet is gebleken dat referent aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan, geen grond voor het oordeel dat verweerder in strijd met Richtlijn 2004/38 een definitieve belastingaanslag van eiseres verlangt. Verweerder heeft hiermee immers niet miskend dat de belastingaanslag als zodanig een middel is om aan te tonen dat er voldoende bestaansmiddelen zijn.
19. Uit voornoemd arrest van het Hof waar eiseres een beroep op heeft gedaan, volgt dat de Italiaanse Republiek volgens het Hof met de in die zaak aan de orde zijnde beperking van de bewijsmiddelen en in het bijzonder met het voorschrift dat bepaalde documenten door de autoriteiten van een andere lidstaat moeten zijn afgegeven of geviseerd, de door het unierecht gestelde grenzen heeft overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit arrest, anders dan eiseres heeft betoogd, niet met zich dat verweerder in strijd met Richtlijn 2004/38 van haar verlangt dat zij in plaats van een voorlopige belastingaanslag een definitieve over legt. In dit arrest werd een andersoortige beperking aan de orde gesteld dan in deze procedure. Het beroep op dit arrest slaagt daarom niet.
20. Gelet op het vorenoverwogene slaagt het beroep van eiseres op Richtlijn 2004/38 niet.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat referent niet heeft aangetoond zelfstandig over voldoende middelen van bestaan te beschikken.
22. Aan dit oordeel doet niet af de door eiseres gestelde omstandigheid dat de voorlopige belastingaanslag tot een belastingteruggaaf heeft geleid. De definitieve belastingaanslag kan immers leiden tot een terugvordering, waarmee deze belastingteruggaaf nog niet definitief is.
23. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de omstandigheid dat niet is na te gaan of referent aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan onder de gegeven omstandigheden voor rekening van eiseres komt, nu referent ervoor heeft gekozen om de salarisadministratie en – uitbetaling in eigen beheer te houden. Van een beweerdelijk door verweerder gemaakt onrechtvaardig onderscheid met vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten – in welk geval het de werkgever is die zorg draagt voor de salarisadministratie en – uitbetaling – is de rechtbank niet gebleken. Dat eiseres nog niet beschikt over een definitieve belastingaanslag is een omstandigheid die voor haar rekening dient te blijven.
24. Het zo opgevatte, ter zitting door eiseres gedane, beroep op Richtlijn 2003/86/EU (de gezinsherenigingsrichtlijn) slaagt niet omdat deze richtlijn, gelet op het bepaalde in artikel 3, derde lid van deze richtlijn niet van toepassing is op gezinsleden van burgers van de Unie.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet geschonden. In het bezwaarschrift zijn, gelet op wat hiervoor is overwogen, geen feiten en omstandigheden aangevoerd die, gelezen in samenhang met de motivering van het besluit, na een eerste beoordeling daarvan, een wezenlijk nieuw licht werpen op de weigering om eiseres het gevraagde document te verstrekken. Daarom kan het hiertegen gemaakte bezwaar als kennelijk ongegrond worden beschouwd en was er voor verweerder, gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb geen plicht om eiseres omtrent haar bezwaar te horen.
26. Het betoog van eiseres dat verweerder naar aanleiding van geconstateerde discrepanties naar analogie van artikel 4:7 van de Awb de hoorplicht zou hebben geschonden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Genoemd artikel mist hier toepassing, nu het ziet op het geven van een zienswijze in de primaire besluitvormingsfase.
27. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de weigering van verweerder om eiseres het gevraagde document te verstrekken in rechte stand kan houden.
28. Het beroep is daarom ongegrond.
29. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
30. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. van den Brink als rechter in tegenwoordigheid van J.H.J.M. Strik als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2012.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. In artikel 85 van de Vw 2000 is bepaald dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. In artikel 6:5 van de Awb is onder meer bepaald dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. </i>
Afschriften verzonden: