Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/925624-11
Datum uitspraak: 9 december 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Haaglanden - Zoetermeer" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 november 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. S.V. Jansen, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [Y] van het leven te beroven opzettelijk meermalen, met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2011 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Spui en/of de Spuistraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [X] en/of [Y], welk geweld bestond uit
- het (meermalen) met kracht schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [Y] en/of het (meermalen) slaan (met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam van die [Y], en/of
- het aannemen van een gevechtshouding tegenover die [X] en/of het (meermalen) slaan (met gebalde vuist) tegen het lichaam en/of hoofd van die [X] en/of het (meermalen) met kracht schoppen tegen het lichaam en/of hoofd en/of in de richting van het hoofd van die [X];
Art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich op 13 augustus 2011 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [Y] door die [Y] meermalen met kracht tegen het hoofd te schoppen.
Daarnaast is aan verdachte tenlastegelegd dat hij zich op diezelfde dag heeft schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [X] en [Y] door hen tegen het lichaam en/of het hoofd te schoppen en/of te slaan en door het aannemen van een gevechtshouding tegenover [X].
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het aan hem onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde omdat:
1. niet duidelijk op de beelden is te zien dat, waar steeds in het proces-verbaal wordt gerelateerd dat tegen het hoofd wordt getrapt, ook daadwerkelijk met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd wordt geschopt;
2. indien er tegen het hoofd is getrapt, niet is gebleken dat verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat de dood zou intreden, of dat verdachte daarop uit is geweest.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
Aanleiding
Op 13 augustus 2011, omstreeks 01.44 uur, zagen verbalisanten op de Spuistraat te 's-Gravenhage een man op de grond liggen. Drie andere mannen stonden er omheen. Eén van de drie mannen haalde zijn been naar achteren en schopte met kracht tegen het lichaam van de man die op de grond lag. Enige minuten later zag een andere surveillance-eenheid een man met bebloede wenkbrauw opstaan van de grond. Deze man gaf aan dat hij met zijn vriend tegen de drie mannen had gevochten. Hierop werden [X], [Y], [verdachte], [A] en [C] aangehouden.2
De verklaring van [X]
[X] heeft over het gebeurde het volgende verklaard.
Hij was in de nacht van 12 op 13 augustus 2010 in het centrum van Den Haag met zijn vriend [Y]. Zij liepen van de Grote Markt naar het Plein door de lange winkelstraat. In die straat liepen drie andere mannen. Zij kregen daar woorden mee en opeens kreeg [Y] een harde klap van één van de drie mannen. Hij zag dat [Y] letterlijk in elkaar gerost werd. Hij zag dat een man bovenop [Y] zat en hem vuistslagen gaf. [X] struikelde en kreeg, denkt hij, een schop of een trap tegen zijn hoofd. [X] werd vervolgens aangevallen door de drie mannen, kreeg klappen en werd wakker in de ziekenauto. [X] heeft blauwe plekken op zijn been en op zijn hoofd opgelopen en heeft veel pijn in zijn kaak.3
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er een schaafwond op de kaak en een zwelling van het voorhoofd is waargenomen. De geschatte genezingsduur bedraagt 2 weken.4
De verklaring van [Y]
[Y] heeft het volgende verklaard.
Hij weet nog dat hij met [X] van de Grote Markt naar het Plein is gelopen, maar hij is een heel stuk van zijn herinnering kwijt. Hij werd wakker toen een politieagent hem bij bewustzijn probeerde te krijgen. Hij heeft veel pijn in zijn achterhoofd, zijn ribbenkast, zijn schenen en hij heeft een snee boven zijn linkeroog.5
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er een klein scheurwondje boven de rechterwenkbrauw van ongeveer 1 centimeter en zwelling is waargenomen.6
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben over het aantreffen van [Y] gerelateerd dat zij zagen dat [Y] op zijn rug en met zijn armen en benen gestrekt naast zijn lichaam op de grond lag en niet bewoog. Zij hebben enkele minuten geen contact met hem kunnen leggen omdat zij de drie verdachten onder controle trachtten te brengen. Gedurende die minuten hebben verbalisanten [Y] niet zien bewegen. Vervolgens constateerden zij dat [Y] niet reageerde op aanroepen, dat hij wel adem haalde, maar dat hij niet bij bewustzijn was.7
De camerabeelden
Van hetgeen in de Spuistraat te Den Haag heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2011 zijn camerabeelden veiliggesteld en deze camerabeelden zijn ter terechtzitting van 25 november 2011 vertoond.
Met betrekking tot de beelden van het eerste contact tussen verdachte, de andere verdachten en de aangevers, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de meest linker persoon is van de drie personen die helemaal rechts in de straat lopen. De persoon die naast hem loopt is [C] (de rechtbank begrijpt: verdachte [C], hierna te noemen [C]) en de persoon die daar vlak achter loopt is [A] (de rechtbank begrijpt: verdachte [A], hierna te noemen [A]).8 Verdachten [A] en [C] hebben gelijkluidend verklaard over wie wie is op de foto van de camerabeelden.9 10
De rechtbank heeft op de beelden van camera C051, chronologisch de eerste reeks beelden, -als eigen waarneming van de rechtbank- waargenomen dat:
- er twee mannen links in beeld ([Y] en [X]) lopen en drie jongens rechts ([verdachte], [C] en [A]), iets achter de twee mannen;
- [X] en [Y] op een bepaald moment omkijken en zich omdraaien in de richting van [verdachte], [A] en [C], waarna [verdachte], [A] en [C] op [X] en [Y] afrennen (01:48:47);
- [A] met gebalde vuist in het gezicht van [Y] stompt, terwijl verdachten [verdachte] en [C] ernaast staan (01:48:48);
- [A] en [Y] samen naar de grond gaan en daar verder worstelen (01:48:50);
- [verdachte] zijn been naar achteren slingert en [Y] met geschoeide voet een harde trap geeft tegen het bovenlichaam;
- [X] richting [Y] en [A] loopt die samen op de grond in worsteling zijn. [C] staat voor [X] met tot vuist gebalde handen en blokkeert [X] de weg naar [Y] (01:48:52);
- [verdachte] [Y], die op de grond ligt met [A] bovenop zich, met kracht tegen zijn benen schopt (01:48:53);
- [verdachte] met geschoeide rechter voet en met kracht tegen het hoofd [Y] schopt, die op de grond ligt met [A] bovenop zich (01:48:54);
- [C] en [X] tegenover elkaar staan met hun handen tot vuisten gebald. [C] trapt vervolgens in de richting van het bovenlichaam van [X] (01:48:55);
- [verdachte] zijn been naar achteren slingert en met geschoeide voet en kracht tegen het achterhoofd van [Y] schopt die op de grond ligt met [A] bovenop zich (01:48:57);
- [verdachte] nogmaals met geschoeide voet en met kracht tegen het achterhoofd van [Y] trapt (01:48:58);
- [verdachte] naar [X] loopt en hem een trap geeft (01:49:00);
- [verdachte] en [C] met gebalde vuisten tegenover [X] staan en [A] boven [Y] hangt, die op de grond ligt en [Y] met zijn vuist een klap geeft (01:49:01);
- [C] tegen de rechterzijde van het lichaam van [X] trapt (01:49:02);
- [A] [Y] met zijn vuist en met kracht meerdere klappen tegen het hoofd geeft (01:49:02, 01:49:03 en 01:49:05);
- [X] wegrent van [C] en [verdachte] in de richting van [Y] en [A]. [C] en [verdachte] rennen achter hem aan (01:49:17);
- [verdachte] in de richting van [Y] en [A] aan komt rennen, bij die aanloop zijn rechterbeen kromt en vervolgens een struikelende beweging maakt als hij met zijn been in de nabijheid van het hoofd van [Y] is geweest (01:49:20);
- [A] [Y] met gebalde vuist drie klappen in zijn gelaat geeft (01:49:23);
- [verdachte] [A] beetpakt, [A] opstaat en zij beiden naar [X] en [C] rennen (01:49:24).11
Op de beelden van camera C050, chronologisch de tweede reeks beelden, heeft de rechtbank -als eigen waarneming van de rechtbank- waargenomen dat:
- [X] wordt achterna gezeten door [verdachte] en [C] (01:49:04);
- [X] [C] een klap geeft naar het hoofd, waarna [X] op de grond valt (01:49:05);
- [verdachte] [X], die op de grond ligt, een krachtige trap geeft (01:49:07);
- [X] opstaat en door [C] met kracht tegen zijn been geschopt wordt (01:49:09);
- [verdachte] [X] tegen het bovenlichaam schopt (01:49:12);
- [X] in de richting van [Y] en [A] rent en [C] en [verdachte] achter hem aan gaan (01:49:15);
- [C] met zijn handen 'kom maar'-bewegingen maakt naar [X] die tegenover hem staat (01:49:24);
- [verdachte], [A] en [C] samen op [X] aflopen en [C] tegen het onderbeen van [X] trapt (01:49:32);
- [X] op de grond valt en [verdachte], [A] en [C] naar hem toe rennen. [verdachte] trapt [X] die op de grond ligt met kracht (01:49:33);
- [C] [X] drie keer hard trapt. Niet te zien is waar [X] geraakt wordt omdat het lichaam van [X] na diens val deels buiten beeld is (01:49:34). Wel is te zien dat het been van [X], dat naar de grond ging toen [X] op de grond viel, daar, ook tijdens de trappende bewegingen van [C], bewegingloos blijft liggen totdat de verbalisanten uit de auto komen.12
De verklaring van verdachte [verdachte]13
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [A] en [C] in de Spuistraat liep en dat hij een discussie hoorde. Waarover weet hij niet. Vervolgens hoorde hij een klap, hij dacht dat [A] werd geslagen en begon vervolgens mee te vechten met [A] die in gevecht was met [Y].
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Zoals hierboven weergegeven heeft de rechtbank op de ter zitting afgespeelde camerabeelden waargenomen dat verdachte meermalen (in ieder geval drie keer) met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd van [Y] heeft geschopt terwijl deze op de grond lag.
De verklaring van verdachte dat hij [Y] alleen tegen zijn lichaam heeft geschopt en niet tegen het hoofd is niet aannemelijk geworden. Nog daargelaten dat de rechtbank, zoals reeds overwogen, zelf heeft waargenomen dat verdachte [Y] meermalen tegen het hoofd heeft geschopt, wordt de verklaring van verdachte niet ondersteund door het bij [Y] geconstateerde letsel, noch door het feit dat [Y] door verbalisanten buiten bewustzijn werd aangetroffen, hetgeen doorgaans niet een gevolg is van schoppen tegen het lichaam, maar van schoppen tegen het hoofd.
Het met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd schoppen kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op de dood van het slachtoffer. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daar met kracht tegen wordt geschopt, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg zal hebben. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Dat verdachte dit ook daadwerkelijk was, blijkt uit zijn verklaring bij de politie waarin hij zegt dat hij weet wat voor consequenties schoppen tegen het hoofd hebben.14 Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Aldus was er sprake van opzet op de dood van [Y] en acht de rechtbank het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat om tot bewezenverklaring van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen te komen, voldoende is dat wordt bewezen dat betrokkene opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van openlijk geweld en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het bestanddeel 'in vereniging' ziet er daarbij tevens op dat de dader ook strafrechtelijk aansprakelijk is voor niet door hemzelf, maar wel in de tenlastelegging vermelde, door zijn mededaders gepleegde geweldshandelingen.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. [Y] en [X] liepen samen in de Spuistraat en verdachte [verdachte] en verdachten [A] en [C] liepen daar wat achter. Om onduidelijke redenen renden de drie verdachten op [Y] en [X] af en begon [A] met [Y] te vechten. [A] en [Y] kwamen vervolgens op de grond terecht en [A] sloeg [Y] verschillende malen op het hoofd terwijl verdachte [verdachte] [Y] zowel tegen het bovenlichaam als tegen het hoofd schopte. Verdachte [C] was op dat moment in gevecht met [X], versperde hem de doorgang naar [Y] en verdachte [verdachte] is zich daar vervolgens ook mee gaan bemoeien. Zowel [C] als [verdachte] heeft [X] meermalen tegen zijn benen en het bovenlichaam geschopt. Ook verdachte [A] liep daarna op [X] af. [X] kwam ten val en toen het lichaam van [X] al op de grond lag, werd er door [C] nog drie keer in de richting van [X] geschopt terwijl [A] en [verdachte] naast hem stonden, waarna [X] bewusteloos is blijven liggen.
Gelet op het hoofdletsel dat [X] heeft opgelopen, het feit dat op de camerabeelden te zien is dat [X] bij laatstgenoemde schoppen van [C] bewegingloos blijft liggen en het feit dat hij vervolgens bewusteloos is aangetroffen, concludeert de rechtbank dat [X] op dat laatste moment meerdere schoppen tegen zijn hoofd heeft gehad.
Uit het bovenstaande blijkt dat verdachte een actieve rol, en dus een significante bijdrage heeft gehad bij het geweld tegen zowel [Y] als [X]. Verdachte heeft zelf geweldshandelingen tegen [X] en [Y] gepleegd en heeft daarnaast zowel [A] als [C] 'geholpen' bij de uitoefening van door hen gepleegde geweldshandelingen tegen [Y] en [X]. Verdachten hebben gezamenlijk en in een nauwe en bewuste samenwerking geweld gebruikt tegen [Y] en [X] en daarmee acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit eveneens bewezen.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type-, taal- en redactiefouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad, dat:
1.
hij op 13 augustus 2011 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [Y] van het leven te beroven opzettelijk meermalen, met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd van die [Y] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 13 augustus 2011 te 's-Gravenhage met anderen, op de openbare weg, de Spuistraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [X] en [Y], welk geweld bestond uit:
- het meermalen met kracht schoppen tegen het hoofd en lichaam van die [Y] en het meermalen slaan met gebalde vuist tegen het hoofd en gezicht en lichaam van die [Y], en
- het aannemen van een gevechtshouding tegenover die [X] en het meermalen slaan met gebalde vuist tegen het lichaam en hoofd van die [X] en het meermalen met kracht schoppen tegen het lichaam en hoofd en in de richting van het hoofd van die [X].
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij De Waag, wordt opgelegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een forse werkstraf op te leggen. De raadsman heeft voorts bepleit dat oplegging van een bijzondere voorwaarde zoals in het reclasseringsrapport omschreven geen toegevoegde waarde heeft omdat verdachte inmiddels wel inziet dat hij niet meer moet drinken en dat ook op eigen initiatief kan laten.
6.3. De slachtofferverklaring van [Y]
Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [Y] blijkt dat hij erg is geschrokken van het feit dat er - na een woordenwisseling - ineens werd geslagen en hij nog steeds werd geschopt terwijl hij al op de grond lag. Aan de wond in zijn wenkbrauw heeft het slachtoffer een dik en rood litteken overgehouden waardoor hij bang is dat mensen een negatief beeld van hem krijgen. Sinds de gebeurtenissen is het slachtoffer op straat meer op zijn hoede en gaat hij minder vaak naar de stad omdat hij zich daar niet meer echt veilig voelt.
6.4. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de gevolgen die dit voor de slachtoffers heeft gehad en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [Y] en aan openlijke geweldpleging.
Nadat een korte discussie was ontstaan tussen verdachte [A] en slachtoffer [Y], deelde [A] een klap uit aan [Y] en ontstond er een vechtpartij in de Spuistraat in Den Haag tussen slachtoffers [Y] en [X] enerzijds en verdachte en verdachten [A] en [C] anderzijds. Verdachte heeft zich daarbij op zijn zachtst gezegd niet onbetuigd gelaten, integendeel. Verdachte heeft [Y] meerdere malen, met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd geschopt, terwijl [Y] reeds op de grond lag omdat hij door de klap van [A] ten val was gekomen en ook daarna nog vele klappen van die [A] in het gezicht kreeg. Daarbij mag niet onvermeld blijven dat verdachte voor zijn laatste schop tegen [Y]' hoofd zelfs een aanloop nam en nog zoveel vaart had dat hij na de trap niet stilstond, maar verder struikelde. Al dat schoppen bestempelt de rechtbank niet alleen als zeer risicovol maar ook als uitermate laf. Voorts heeft verdachte ook het slachtoffer [X] meerdere malen tegen het bovenlichaam en de benen geschopt en ook verdachte [C] heeft [X] meermalen geschopt. De camerabeelden die van deze vechtpartij beschikbaar waren heeft de rechtbank als zeer schokkend ervaren. Verdachte heeft door zijn handelen het leven van deze [Y] ernstig in gevaar gebracht. [Y], maar ook verdachte, mogen van geluk spreken dat het schoppen tegen het hoofd geen fatale afloop heeft gehad. Dit alles komt in een nog kwader daglicht te staan nu hier tevens sprake is van een vorm van ernstig geweld op de openbare weg, verdachte, [A] en [C] flink wat alcohol hadden gedronken en er geen aanwijsbare aanleiding bestond voor het thans bewezenverklaarde geweld. Het handelen van verdachte kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden betiteld dan als zinloos geweld. De gevoelens van onveiligheid, met name in het uitgaansleven, worden hiermee vergroot en alleen al uit het oogpunt van normhandhaving dient er een forse strafrechtelijke sanctie te volgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van dermate ernstige feiten dat die alleen met ten minste een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden bestraft.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 15 augustus 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens enig strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 18 november 2011. De reclassering rapporteert dat verdachte een laag zelfbeeld heeft, gemakkelijk beïnvloedbaar is, moeilijk zijn grenzen kan aangeven en ten tijde van de feiten onder invloed was van alcohol. Het recidiverisico wordt laag ingeschat, echter gelet op de ernst van de feiten, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld en zijn jeugdige leeftijd, wordt reclasseringstoezicht zinvol geacht. De positieve houding van verdachte voorspelt veel mogelijkheden binnen de uitvoering van het toezicht. Gelet op de directe samenhang van de onvoldoende weerbaarheid met het criminele gedrag van verdachte wordt geadviseerd aan verdachte de verplichting op te leggen zich hiervoor te laten behandelen bij De Waag of een vergelijkbare instelling.
De rechtbank zal de stelling van de raadsman van verdachte, dat de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht niet zou moeten worden opgelegd omdat verdachte inziet dat hij geen alcohol moet drinken, passeren en het advies van de reclassering overnemen reeds omdat de geïndiceerde behandeling geen betrekking heeft op het alcoholgebruik van verdachte, maar op zijn weerbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de ernst van de feiten, de weging van voormelde omstandigheden dient te leiden tot oplegging van een aanzienlijk hogere straf dan door de officier van justitie is geëist. Er is sprake van een zeer ernstige poging tot doodslag en daarnaast een openlijke geweldpleging waarin verdachte een zeer grote rol heeft gespeeld en hij, nadat hij ernstig geweld tegen [Y] had gebruikt, door is gegaan met het gebruiken van geweld tegen [X].
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[Y], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 587,26, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit een bedrag van € 87,26 in verband met loonderving onregelmatigheidstoeslag en een bedrag van € 500,00 in verband met immateriële schade.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk zal worden toegewezen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De vordering is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 587,26.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 13 augustus 2011 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 587,26, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
Openlijk en in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 20 (TWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 (VIJF) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en begeleiding door en/of (ambulante) behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Y], een bedrag van € 587,26, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededaders [A] en/of [C] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededaders opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 587,26 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H. Rochat, voorzitter,
mrs G.H.M. Smelt en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1512 2011169927, van de regiopolitie Haaglanden, gedateerd 14 augustus 2011, met bijlagen (p. 1 t/m 138).
2 Proces-verbaal relaas, p. 6-13
3 Proces-verbaal verhoor verdachte ([X]), p. 66-68
4 Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van [chirurg], chirurg MCH, p. 134
5 Proces-verbaal verhoor verdachte ([Y]), p. 80
6 Geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van T. Thé, forensisch geneeskundige RMD, p. 136
7 Proces-verbaal van bevindingen, p. 137
8 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2011
9 Proces-verbaal verhoor verdachte ([A]), p. 86, met als bijlage een geschrift, te weten een foto van de camerabeelden, p. 8
10 Proces-verbaal verhoor verdachte ([C]), p. 92, met als bijlage een geschrift, te weten een foto van de camerabeelden, p. 95
11 Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 25 november 2011
12 Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 25 november 2011
13 Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 25 november 2011
14 Proces-verbaal verhoor verdachte ([verdachte]), p. 75 onderaan.