Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Jeugdstrafrecht, vrijspraak poging doodslag (primair), zware mishandeling (subsidiair), poging zware mishandeling (meer subsidiair) en mishandeling (meest subsidiair) en niet ontvankelijk verklaring benadeelde partij.

Uitsluiting van het bewijs van het NFI-rapport.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector familie- en jeugdrecht

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummer 09/920291-10

Datum uitspraak 21 november 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte A]

geboren op [datum] 1992 te [plaats B]

wonende te [plaats B].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 november 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M.P. de Graaf en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte mr. H. Oldenhof, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks [datum] 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer C] van het leven te beroven, opzettelijk (met kracht) met twee (aardappelschil)messen, althans een (aardappelschil)mes, althans een of twee scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) meermalen, althans één maal heeft gestoken en/of gesneden en/of

geprikt,

- in het bovenbeen en/of

- de onderarm en/of

- het gezicht

althans het lichaam van die [slachtoffer C], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 287 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks [datum] 2010 te 's-Gravenhage aan een persoon, genaamd [slachtoffer C], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (grote snijwond in het bovenbeen), door deze opzettelijk een of meermalen met twee (aardappelschil)messen, althans met één (aardappelschil)mes, althans met een of twee scherp(e) en/of puntig(e) voorwerpen in het bovenbeen van die [slachtoffer C] te snijden en of te steken;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks [datum] 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer C], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met twee (aardappelschil)messen, althans met één (aardappelschil)mes, althans met één of twee scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) meermalen, althans één maal heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt,

- in het bovenbeen en/of

- de onderarm en/of

- het gezicht

althans het lichaam van die [slachtoffer C],terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks [datum] 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer C]), heeft gestoken met twee (aardappelschil)messen, althans met één (aardappelschil)mes, althans met één of twee scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in het bovenbeen en/of onderarm en/of het gezicht, althans het lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3. Het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem onder meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.

Daartoe heeft hij als volgt beredeneerd.

Tussen 18.00 uur en 19.00 uur was er een woordenwisseling in de Jumbo supermarkt tussen de verdachte en de aangever over de vriendin van aangever. Zij maakten toen min of meer een afspraak om de zaak om 22.00 uur uit te praten.

Om 22.15 uur ging de verdachte samen met getuigen [getuige D] en [getuigege E] naar buiten. Buiten vond er direct een confrontatie plaats met de broer van aangever [broer F] waarna een vechtpartij tussen verschillende mannen ontstond.

Daarbij is de aangever drie keer gestoken. Vaststaat dat de verdachte op enig moment beschikte over een mesje van zijn werk. Dit mesje is bij de aanhouding van de verdachte niet bij hem aangetroffen. Er is een soortgelijk mesje aangetroffen bij de personeelsingang van de Jumbo en na onderzoek door het NFI is gebleken dat er bloed van het slachtoffer op het lemmet en biologische sporen van de verdachte op het heft van het mes zaten. De officier van justitie acht het onaannemelijk dat de aangever dit zelf zou hebben gedaan.

Dit alles heeft de officier van justitie tot de overtuiging gebracht dat de verdachte degene is geweest die het mes in de richting van de aangever heeft gestoken. Ook het feit dat de verdachte zich na het incident heeft verstopt, kennelijk omdat hij iets had te verbergen, versterkt deze overtuiging.

Vordering van de officier van justitie:

Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde:

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft opgemerkt dat hij er niet van overtuigd is dat de verdachte welbewust de kans heeft aanvaard dat de aangever hierdoor zou kunnen komen te overlijden. Bovendien valt het letsel niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.

Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:

De officier van justitie is de mening toegedaan dat dit feit wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Door meermalen met het mes in de richting van de aangever te steken heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan.

Ten aanzien van het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat het NFI-rapport inzake het DNA-onderzoek niet als bewijsmiddel kan worden gebezigd, heeft de officier van justitie het volgende gesteld.

Het is juist dat de verbalisant in zijn proces-verbaal relateert dat hij de messen zonder handschoenen heeft aangeraakt en in een papieren zak heeft gedaan en dat deze zak niet is voorzien van een sluitzegel. De procedure van de inbeslaggenomen voorwerpen is derhalve niet conform de intakeprocedure hieromtrent verlopen. Het DNA-onderzoek wijst in ieder geval uit dat de messen het DNA van de verdachte en tevens het bloed van het slachtoffer bevatten. Het is dan niet relevant dat hier mogelijk ook het DNA van de verbalisant en een medewerker van het NFI op terecht is gekomen.

.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft namens de verdachte primair vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen biedt waarmee de stelling dat de verdachte degene is geweest die de aangever heeft gestoken kan worden onderbouwd.

Het door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde NFI-rapport inzake het DNA-onderzoek op de inbeslaggenomen messen kan naar de mening van de raadsvrouw niet als bewijsmiddel worden gebezigd, nu blijkens voormeld rapport geen gebruik is gemaakt van sluitzegels. Dit verzuim is onherstelbaar. Er is mogelijk sprake van contaminatie, in het bijzonder nu uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisant de messen zonder handschoenen heeft opgeraapt. De raadsvrouw heeft gewezen op een recente uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam, waaruit blijkt dat het ontbreken van de sluitzegel een gebrek is wat niet zonder meer hersteld kan worden.

Bovendien ontbreekt (voorwaardelijk) opzet. Uit de verklaring van de verdachte kan niet worden afgeleid dat hij enig opzet had op de dood van aangever c.q. het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (of de poging daartoe). De wil van de verdachte was er niet op gericht om de aangever te doden of om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zodat opzet ontbreekt. De enkele omstandigheid dat een verdachte weet (of geacht wordt te weten) van de aanmerkelijke risico's van zijn gedrag is evenmin voldoende om voorwaardelijk opzet aan te nemen, omdat een enkel weten van de risico's nog niet hoeft te betekenen dat hij die aanmerkelijke risico's ook bewust heeft aanvaard. De raadsvrouw heeft gesteld dat er dan immers ook sprake kan zijn van grove onachtzaamheid.

3.3 De beoordeling van de tenlastelegging

De rechtbank overweegt als volgt.

Uit het NFI-rapport blijkt dat de verpakkingen van de messen niet waren voorzien van een NFI-sluitzegel en dat deze verpakkingen niet voldoen aan de intakecriteria van het NFI.

De messen zijn derhalve niet conform de geldende regels van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken in beslag zijn genomen. Artikel 5, lid 1 van voornoemd besluit luidt - voor zover van belang - immers: "De opsporingsambtenaar voorziet de verpakking van een in beslag genomen voorwerp waarop mogelijkerwijs celmateriaal aanwezig is van een identiteitszegel zodra het voorwerp in beslag is genomen dan wel zo spoedig mogelijk daarna".

De rechtbank stelt verder vast dat overigens ook niet uit het dossier valt op te maken wat de precieze gang van zaken is geweest omtrent de inbeslagname van de messen.

Dit klemt te meer nu er op het plaats delict ook een handdoek is aangetroffen met daarop het bloed van de aangever én er twee messen in één zak zijn gestopt. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat het ene mes legitiem door de verdachte is gebruikt voor zijn werk en dat de aangever met het andere mes is gestoken. Aangezien beide messen in één zak zijn gestopt valt de mogelijkheid dat het eerste mes is gecontamineerd door het andere mes naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet uit te sluiten. Het is bovendien onduidelijk gebleven op welke wijze de handdoek in beslag is genomen.

Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het NFI-rapport dan ook uitsluiten van het bewijs.

Nu er - behoudens de aangifte - geen andere (steun)bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem bij dagvaarding ten laste is gelegd en zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken.

Aangezien de rechtbank de verdachte op basis van het ontbreken van wettig bewijs heeft vrijgesproken, behoeft het door de verdediging gevoerde opzetverweer geen nadere bespreking.

4. De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer C] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1677,61.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.

Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5. De beslissing

De rechtbank:

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;

bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer C] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte van de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door

mr. J.A. van Steen, kinderrechter, voorzitter,

mr. M. Moussault, kinderrechter,

en mr. H. Dragtsma, kinderrechter,

in tegenwoordigheid van R. van Ast-Natadiningrat, griffier.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van

21 november 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature