U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bewezenverklaring van een poging doodslag en diefstal met geweld op een 84-jarige vrouw. Verdachte is door middel van een ‘babbeltruc’ de woning van het slachtoffer binnengekomen, heeft vervolgens het slachtoffer met een kristallenbierpul op het hoofd geslagen en met een kussen geprobeerd te verstikken. Dit om zich gestolen goederen van het slachtoffer toe te eigenen. Voorts heeft verdachte onder meer 4 vergelijkbare diefstallen met ’babbeltruc’, zonder geweld, gepleegd, en daarnaast een oplichting, onttrekking van een minderjarige en valsheid in geschrifte. Verdachte is geïdentificeerd aan de hand van camerabeelden (voor een deel gemaakt door private partijen) die ook onder meer via Opsporing Verzocht zijn uitgezonden. De rechtbank laat zich uit over de vraag of het aannemen van een valse hoedanigheid (‘babbeltruc’) ook valt onder de strafverzwarende omstandigheid ‘vals kostuum’. Voorts heeft de rechtbank zich uitgelaten over de rechtmatigheid van het opvragen van camerabeelden, op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, die zijn gemaakt door private partijen. Waarbij die camerabeelden langer zijn bewaard dan de 24 uur die uit de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) j° artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp volgen. Ook heeft de rechtbank zich uitgelaten of het beschikbaar stellen van camerabeelden aan het televisie programma Opsporing Verzocht in strijd is met de Wbp j° artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp . Ten slotte motivering van de beslissing om aan verdachte (die geweigerd had mee te werken aan PBC rapportage) geen tbs op te leggen, maar langdurige gevangenisstraf.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/757769-10

Datum uitspraak: 26 september 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,

adres: [adres]

thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Overijssel", PIV Zwolle te Zwolle.

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 13 augustus 2010, 1 september 2010, 9 november 2010, 18 januari 2011, 12 april 2011, 4 juli 2011 en 12 september 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.T. Bregman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. K. Regter, advocaat te Heerlen, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 1 maart 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door vedachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet

- met kracht die [A] op/tegen het hoofd heeft geslagen met een stomp voorwerp en/of

- met kracht en/of gedurende enige tijd een kussen op het gezicht van die [A] heeft gedrukt en/of gehouden

terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid,

welk vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal,

welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

en/of

zij op of omstreeks 1 maart 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden en/of bankpassen en/of paspoort(en) en/of 100 euro, althans enig geldbedrag en/of een portemonnee en/of bankoverschrijvingsformulieren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,

en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij:

- voornoemde [A] met kracht op haar hoofd heeft geslagen met een stomp voorwerp, en/of

- een worsteling met voornoemde [A] is aangegaan, en/of

- met kracht en/of gedurende langere tijd een kussen op het gezicht van voornoemde [A] gedrukt heeft gehouden, en/of

- voornoemde [A] van haar bed heeft geduwd,

terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, namelijk een verbrijzelde oogbal en/of gehoorschade, ten gevolge heeft gehad;

2.

zij op of omstreeks 01 maart 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 1250 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of de bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik te hebben gebracht door gebruik van een valse sleutel, immers heeft zij gebruik gemaakt van de bankpas en pincode van voornoemde [A] zonder daartoe gerechtigd te zijn;

3.

zij in of omstreeks de periode van 27 april 2010 tot en met 4 mei 2010 te [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige] (geboren [geboortedatum]- 2006), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, terwijl voornoemde [minderjarige] per 10 april 2009 uit huis was geplaatst en onder het gezag van Bureau Jeugdzorg en/of de Raad voor de Kinderbescherming en/of de Kinderrechter in een 'moeder-kind groep' was gesteld,

- voornoemde [minderjarige] op 27 april 2010 meegenomen zonder hem terug te brengen naar de afgesproken plaats voor verblijf gedurende de nacht,

zulks terwijl die [minderjarige] beneden de twaalf jaren oud is;

4.

zij in of omstreeks de periode van 26 februari 2010 tot en met 28 februari 2010 te Noordwijk, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, hotels van Oranje heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of tot het aangaan van een schuld, te weten het aangaan van een overeenkomst voor een (aantal) hotelovernachtingen en/of gebruikmaking van de telefoon op kosten van het hotel en/of gebruikmaking van taxiritten op kosten van het hotel en/of gebruikmaking van het zwembad en/of de sauna op kosten van het hotel en/of afgifte van levensmiddelen, in elk geval enig goed en/of enige schuld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als bonafide hotelgast die de rekening kon en/of wilde betalen, waardoor hotels van Oranje werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

5.

zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 3 mei 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of arbeidsovereenkomst, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat deze documenten zijn gestuurd naar Bureau Jeugdzorg en/of het Gerechtshof te 's-Gravenhage en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat uit de documenten blijkt dat verdachte een arbeidsovereenkomst zou hebben die zij in werkelijkheid niet heeft;

6.

zij op of omstreeks 19 maart 2010 te Voorburg, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een beeld en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik te hebben gebracht door gebruikmaking van een vals kostuum, immers door zich in strijd met de waarheid voor te doen als iemand die in de woning van voornoemde [B] wilde kijken omdat haar moeder een flat in het gebouw zou hebben gekocht waarna voornoemde [B] haar toegang tot haar woning heeft verschaft;

7.

zij op of omstreeks 10 april 2010 te Leiden, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder haar bereik te hebben gebracht door gebruikmaking van een vals kostuum, immers heeft zij zich in strijd met de waarheid voor te doen als iemand die in de woning van voornoemde [C] wilde kijken voor de afmetingen van diens woning omdat zij interesse zou hebben in het kopen van een woning in de flat waarna voornoemde [C] haar toegang tot zijn woning heeft verschaft;

8.

zij op of omstreeks 25 februari 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een portemonnee en/of 40 euro en/of een bankpas en/of een identiteitskaart en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [D], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik te hebben gebracht door gebruikmaking van en vals kostuum, immers door zich in strijd met de waarheid voor te doen als een toekomstig bewoner van de flat waarna voornoemde [D] haar toegang tot diens woning heeft verschaft voor het opmeten van de woning;

9.

zij op of omstreeks 15 maart 2010 te Leiden, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een portemonnee en/of (een) pas(sen) en/of 40 euro en/of pasfoto's, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [E], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik te hebben gebracht door gebruikmaking van een vals kostuum, immers door zich in strijd met de waarheid voor te doen als iemand wiens invalide moeder in de flat zou komen wonen waarna voornoemde [E] haar de toegang tot diens woning heeft verschaft om de voorzieningen te laten zien;

10.

zij op of omstreeks 07 maart 2010 te Voorburg, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen (een) beeld(en) en/of een portemonnee en/of 85 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [F], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik te hebben gebracht door gebruikmaking van een vals kostuum, immers door zich in strijd met de waarheid voor te doen als iemand die in de woning van vooroemde [F] wilde kijken omdat zij ook in de flat zou komen wonen waarna voornoemde [F] haar de toegang tot zijn woning heeft verschaft;

11.

zij op in of omstreeks de periode van 23 maart 2010 tot en met 26 maart 2010 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning heeft weggenomen een horloge en/of een portemonnee en/of 30 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [G], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik te hebben gebracht door gebruikmaking van een vals kostuum, immers door zich in strijd met de waarheid voor te doen als iemand die graag in de woning van voornoemde [G] wilde kijken omdat haar moeder moeder in dezelfde flat zou komen wonen waarna voornoemde [G] haar de toegang tot haar woning heeft verschaft.

3. De standpunten van de officier van justitie en de verdediging ten aanzien van de tenlastelegging

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte diverse goederen heeft weggenomen uit een woning van een destijds 84-jarig slachtoffer, waarbij verdachte fors geweld tegen dit slachtoffer heeft toegepast. Dit is onder feit 1 ten laste gelegd als een poging tot gekwalificeerde doodslag (eerste cumulatief/alternatief) en/of een diefstal met geweld (tweede cumulatief/alternatief). Voorts houdt de verdenking in dat verdachte, direct na het plegen van feit 1, met een gestolen pinpas geld heeft opgenomen (feit 2). Verder wordt verdachte verweten dat zij haar minderjarige zoon heeft ontrokken aan het bevoegd opzicht (feit 3), heeft opgelicht (feit 4), valsheid in geschrift heeft gepleegd (feit 5) en diefstallen door middel van een vals kostuum heeft gepleegd (feiten 6 t/m 11).

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief), 2 t/m 9 en 11 heeft begaan en dat de rechtbank verdachte van feit 10 zal vrijspreken.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair diverse bewijsuitsluitingsverweren gevoerd. Deze verweren zullen hieronder afzonderlijk worden besproken. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat het forensisch onderzoek niet naar verdachte leidt en dat er in het onderzoek tevens twee andere personen als verdachte zijn aangemerkt in het onderzoek van wie er één daderkennis had. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van de opname van € 1000,00, nu opname daarvan niet is gebleken. Voor feit 3 komt de raadsman tot vrijspraak, nu het gezag van verdachte niet was beperkt en niet is gebleken dat verdachte haar zoon aan enig gezag of opzicht heeft onttrokken. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman (partiële) vrijspraak bepleit en zich voor het overige gerefereerd. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman bepleit dat niet is gebleken dat verdachte de brief heeft verstuurd. Voorts heeft de raadsman tot bewijsuitsluiting van de faxbevestiging geconcludeerd. Nu volgens de raadsman het in de feiten 6 t/m 11 tenlastegelegde 'vals kostuum' niet kan worden bewezen, heeft hij voor dit onderdeel gesteld dat vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft zich voor de feiten 6, 7 en 11 voor het overige gerefereerd. Voor feit 8 dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen omdat er na bewijsuitsluiting onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. Ook voor de feiten 9 en 10 geldt dat sprake is van onvoldoende bewijs, zodat vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.

4. De bewijsuitsluitingsverweren

4.1 Camerabeelden

4.1.1 Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de in het onderzoek gebruikte camerabeelden zijn gemaakt door private partijen die niet bevoegd zijn opnames te maken van openbaar domein en dat deze beelden te lang zijn bewaard, namelijk langer dan de 24 uur na opname die de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) j° artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp voorschrijven.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de camerabeelden door middel van vorderingen ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn opgevraagd, telkens zonder machtiging van de rechter-commissaris. Volgens de raadsman hadden de vorderingen moeten plaatsvinden met een machtiging van de rechter-commissaris, nu het ras van verdachte als gevoelige informatie moet worden beschouwd, hetgeen de raadsman heeft betoogd aan de hand van een uitspraak van de Hoge Raad 23 maart 2010, LJN BK6331.

Ten derde heeft de raadsman aangevoerd dat de camerabeelden in strijd met de Wbp j° artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp zijn overgedragen aan het televisieprogramma Opsporing Verzocht.

De raadsman heeft betoogd dat de vruchten verkregen uit de onrechtmatig opgevraagde beelden zijn:

- de verklaringen van verdachte,

- de uitzending van Opsporing Verzocht en Team West,

- de anonieme tip en overige reacties die zijn verkregen naar aanleiding van de uitzending van Opsporing Verzocht en

- het nadere onderzoek naar verdachte in het HKS-/computersysteem en derhalve de verkregen telefoongegevens.

Ook deze onderzoeksresultaten dienen van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.

4.1.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is (geweest) van enig vormverzuim bij het opvragen van de beelden. De meeste beelden zijn afkomstig van politiecamera's. Voor het opvragen van die beelden is geen vordering ex artikel 126nd Sv nodig. De overige beelden zijn verkregen door middel van rechtmatig ingediende vorderingen ex artikel 126nd Sv .

4.1.3 Het oordeel van de rechtbank

Inleiding

Op maandag 1 maart 2010 omstreeks 17.06 uur kwam er bij de centrale meldkamer van politie Haaglanden een melding binnen, inhoudende dat er een overval op de woning aan het [adres 1] te Den Haag zou hebben plaatsgevonden. De ter plaatse gekomen verbalisanten hebben geconstateerd dat de bewoonster, een 84-jarige alleenstaande mevrouw (hierna: het slachtoffer), aanzienlijk letsel had opgelopen. Die avond, omstreeks 21.10 uur, hebben familieleden van het slachtoffer aan de politie kenbaar gemaakt dat er op 1 maart 2010 omstreeks 17.26 uur met een uit de woning van het slachtoffer weggenomen ING -bankpas een bedrag van € 1.000,00 was opgenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze opname heeft plaatsgevonden bij de pinautomaat, gelegen op de Lange Poten 1 te Den Haag. Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie diverse camerabeelden in de omgeving van deze pinautomaat opgevraagd. De wijze waarop de officier van justitie deze beelden heeft opgevraagd, staat in het Methodieken proces-verbaal vermeld. Prints van diverse verkregen camerabeelden behoren eveneens tot het dossier. Het gaat om beelden, vastgelegd door de Geïntegreerde Monitor Centrale. De rechtmatigheid van deze camerabeelden is niet in geschil. Voorts heeft de officier van justitie middels vorderingen ex artikel 126nd Sv beelden opgevraagd bij derden. De rechtmatigheid van deze beelden is wél in geschil.

Regelgeving

Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wbp wordt een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd is, alvorens met de verwerking wordt aangevangen gemeld bij het College of de functionaris.

Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wbp wordt een niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die voor de verwezenlijking van een doeleinde of van verscheidene samenhangende doeleinden bestemd is, gemeld indien deze is onderworpen aan voorafgaand onderzoek.

Artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp (getiteld 'Videocameratoezicht') luidt als volgt:

1. Artikel 27 van de Wbp is niet van toepassing op verwerkingen met het oog op de beveiliging van personen, gebouwen, terreinen, zaken en productieprocessen, die zijn toevertrouwd aan de zorg van de verantwoordelijke, door middel van het gebruik van duidelijk zichtbare videocamera's, voor zover deze verwerkingen voldoen aan de in dit artikel vermelde eisen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op verwerkingen met het oog op de handhaving van de openbare orde.

3. De verwerking geschiedt slechts voor:

a. de bescherming van de veiligheid en gezondheid van een of meer natuurlijke personen;

b. de beveiliging van de toegang tot gebouwen en terreinen;

c. de bewaking van zaken die zich in gebouwen of op terreinen bevinden;

d. de controle op een productieproces;

e. het vastleggen van incidenten.

4. Geen andere persoonsgegevens worden verwerkt dan:

a. video-opnamen van de gebouwen en terreinen en zich daarop bevindende personen en zaken, waarover de zorg van de verantwoordelijke zich uitstrekt;

b. gegevens met betrekking tot het tijdstip, de datum en de plaats waarop de video-opnamen zijn gemaakt.

5. De persoonsgegevens worden slechts verstrekt aan:

a. degenen, waaronder begrepen derden, die belast zijn met of leiding geven aan de in het derde lid bedoelde activiteiten of die daarbij noodzakelijk zijn betrokken;

b. ambtenaren van de politie in geval van incidenten, ingevolge artikel 8, onder e, van de wet;

c. anderen, in de gevallen bedoeld in artikel 8, onder a, c en d, en artikel 9, derde lid, van de wet.

6. De persoonsgegevens worden verwijderd uiterlijk 24 uren nadat de opnamen zijn gemaakt, dan wel na afhandeling van de geconstateerde incidenten.

Strijd met Wbp of Vrijstellingsbesluit Wbp?

Gelet op de hierboven beschreven regelgeving en de beelden die tot dossier behoren, is de rechtbank van oordeel dat, met uitzondering van de termijn waarbinnen opnames als gevolg van artikel 38, zesde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp dienen te worden verwijderd, niet is gebleken van schending van de Wbp en/of het Vrijstellingsbesluit Wbp. De omstandigheid dat meerdere camera's niet alleen beelden hebben gemaakt van het betreffende gebouw, maar ook van het openbaar terrein (namelijk een deel van de straat waaraan het gebouw is gevestigd), maakt dat niet anders. De rechtbank overweegt in dat verband dat het onontkoombaar is dat ter beveiliging van de toegang tot gebouwen en terreinen tevens opnames worden gemaakt van het openbaar terrein. Naar het oordeel van de rechtbank leidt zulks niet tot schending van de Wbp en/of het Vrijstellingsbesluit Wbp.

De rechtbank stelt vast dat alle vorderingen ex artikel 126nd Sv zijn gedaan op of na 3 maart 2010. Nu het gaat om beelden van 1 maart 2010 is artikel 38, zesde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp geschonden. Met betrekking tot de vraag of deze schending tot bewijsuitsluiting dient te leiden, overweegt de rechtbank als volgt.

Niet is gebleken dat opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie wisten dat de beelden in strijd met artikel 38, zesde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp niet waren verwijderd. Evenmin is gebleken dat opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie enige bemoeienis hebben gehad met de beslissing om de beelden niet binnen 24 uur te verwijderen. Artikel 38, zesde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp richt zich voorts niet op opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie.

Echter kan niet worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van natuurlijke of rechtspersonen onder omstandigheden zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak tot gevolg heeft dat dit dient te leiden tot uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat onrechtmatig handelen is verkregen (vgl. HR 1 juni 1999, NJB 1999, blz. 1167, nr. 89).

Naar het oordeel van de rechtbank is van een zodanige schending in het onderhavige geval geen sprake. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als gevolg van de omstandigheid dat niet is voldaan aan artikel 38, zesde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp minimaal is. Overigens merkt de rechtbank op dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet zonder meer een inbreuk oplevert op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces (vgl. HR 7 juli 2009, LJN BH8889 en HR 21 december 2010, LJN BL7688).

Ook in het licht van de wettelijke beoordelingsfactoren van artikel 359a, tweede lid, Sv leidt de schending van artikel 38, zesde lid, van het Vrijstellingsbesluit Wbp vanwege de hiervoor vermelde overwegingen niet tot de door de raadsman betoogde bewijsuitsluiting.

Machtiging rechter-commissaris nodig?

Artikel 126nd, eerste lid, Sv luidt als volgt:

In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.

Artikel 126nd Sv is ingevoerd bij Wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens (Stb. 2005, 390). Deze Wet onderscheidt drie categorieën van gegevens en hanteert als uitgangspunt dat naarmate de categorie van gegevens die kan worden gevorderd omvangrijker of gevoeliger van aard is, er zwaardere voorwaarden worden verbonden aan de toepassing van de bevoegdheid (Kamerstukken II, 2003/04, 29 441, nr. 3, p. 4).

In de eerste plaats zijn er de zogenoemde identificerende gegevens. Ingevolge artikel 126nc, tweede lid, Sv wordt onder identificerende gegevens verstaan de naam, adres, woonplaats, postadres, geboortedatum, geslacht en zogenoemde administratieve kenmerken. Dit betreft een beperkte categorie gegevens die op zichzelf slechts in beperkte mate kan raken aan de persoonlijke levenssfeer en waarvan de vordering niet zeer belastend is voor een derde van wie de gegevens worden gevorderd. Daarom is de bevoegdheid toegekend voor de opsporing van alle misdrijven en kan de bevoegdheid door de opsporingsambtenaar worden uitgeoefend (Kamerstukken II, 2003/04, 29 441, nr. 3, p. 7).

De tweede categorie is de categorie van (ook) andere dan identificerende gegevens. Dit is een restcategorie tussen de identificerende gegevens en de hierna te noemen gevoelige gegevens. Kamerstukken II, 2003/04, 29 441, nr. 3, p. 8 vermeldt daarover:

"Het gaat bijvoorbeeld om gegevens over diensten die verleend zijn, zoals de duur, de data, de plaats en de aard van de dienstverlening en rekening- en betalingsgegevens. Deze gegevens kunnen van veel belang zijn wanneer het opsporingsonderzoek verder gevorderd is. Ze zijn van belang om zicht te kunnen verkrijgen op bepaalde gebeurtenissen en op het gedrag of het patroon van gedragingen van een persoon: zijn reisgedrag, de plaatsen waar hij verblijft, de duur van zijn verblijf, zijn financiële transacties, of de lading van voertuigen waarbij hij betrokken is. Deze gegevens zijn meeromvattend en kunnen meer blootgeven van iemands persoonlijk leven dan identificerende gegevens."

De bevoegdheid tot het vorderen van deze gegevens is dan ook aan zwaardere voorwaarden gebonden en toegekend aan de officier van justitie in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.

De derde categorie betreft de gevoelige gegevens. Onder gevoelige gegevens worden verstaan gegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wbp , dat wil zeggen gegevens over bijvoorbeeld iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Dit zijn gegevens waarvan verzameling, verwerking en verstrekking vanwege hun aard een indringende inbreuk kunnen maken op de persoonlijke levenssfeer. Daarom is de bevoegdheid deze gegevens te vorderen aan zwaardere voorwaarden gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens. Pas in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dat dringend vordert, na voorafgaande schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris tot het vorderen van dergelijke gegevens overgaan (Kamerstukken II, 2003/04, 29 441, nr. 3, p. 10).

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de beelden waar het in de zaak tegen verdachte om gaat, te beschouwen als gegevens als bedoeld in de hierboven vermelde tweede categorie. De gevorderde en verkregen camerabeelden zijn niet meer dan een waardeneutrale registratie van winkelstraten op een maandagmiddag in het centrum van Den Haag. Pas na nader onderzoek is de conclusie getrokken dat onder meer verdachte op die beelden staat. Dit brengt mee dat de in dit geval door de officier van justitie op de voet van 126nd Sv gevorderde camerabeelden op zichzelf genomen niet kunnen worden aangemerkt als (gevoelige) persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging in de zin van artikel 126nf, eerste lid, j° 126nd, tweede lid, Sv, waarvan slechts na daartoe verleende machtiging door de rechter-commissaris afgifte kan worden gevorderd.

De rechtbank heeft in dat verband acht geslagen op het antwoord van minster van justitie Hirsch Ballin op 24 juni 2010 op kamervragen of het door de raadsman aangehaalde arrest (Hoge Raad 23 maart 2010, LJN BK6331) gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de politie bij het opvragen van camerabeelden en of de rechter-commissaris niet onnodig en belemmerend moet worden ingeschakeld:

"Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. (...) In geval van bewakingscamera's is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere persoonsgegevens gezien."

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in de zaak tegen verdachte kon worden volstaan met vorderingen ex artikel 126nd Sv. De officier van justitie is bevoegd tot het vorderen van verstrekking van die gegevens. Een machtiging van een rechter-commissaris was derhalve geen vereiste.

Overdracht van de beelden aan Opsporing Verzocht

De overdracht van beeld- en geluidsmateriaal door het openbaar ministerie aan de media is nader geregeld in de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving (2009A004, Stcr. 2009,51). De bevoegdheid tot het inzetten van het opsporingsmiddel opsporingsberichtgeving is niet expliciet opgenomen in het Wetboek van Strafvordering, maar valt onder de algemene bepalingen van de artikelen 141 en 148 Sv waarin is bepaald dat de officier van justitie is belast met de opsporing van strafbare feiten en in dat kader bevelen kan geven aan overige personen die met de opsporing zijn belast. Bij de inzet van opsporingsberichtgeving kan sprake zijn van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, ook wel het privéleven, dat wordt beschermd door artikel 8 EVRM . Dat is (uiteraard) met name het geval als in het opsporingsbericht tot de persoon herleidbare gegevens worden gebruikt. Een dergelijke inbreuk is slechts toegestaan als deze bij wet is voorzien. Dezelfde waarborg is neergelegd in artikel 10 van de Grondwet .

In de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving worden de regels en waarborgen rond de inzet van opsporingsberichtgeving nog nader gepreciseerd. Deze regeling behelst (kort en zakelijk weergegeven) de wijze waarop het openbaar ministerie ten behoeve van de opsporing informatie, waaronder nadrukkelijk ook beeld- en geluidsmateriaal, aan haar mediapartners kan verstrekken. Bij de opsporing van een onbekende dader dient het te gaan om een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien dient het openbaar ministerie een bewuste belangenafweging te maken, in de regel de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde enerzijds en de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Opsporingsberichtgeving kan de persoonlijke levenssfeer of andere belangen van betrokkenen raken (zoals die van verdachte, slachtoffer en eventuele getuigen). De zwaarte van het in te zetten middel dient in verhouding te staan tot het beoogde doel. Hierbij speelt de ernst van het gepleegde delict een rol. Tenslotte geldt dat, indien het doel ook met een voor de verdachte minder belastend middel kan worden bereikt, voor dat middel dient te worden gekozen.

De rechtbank vermag dan ook niet in te zien dat, mede gelet op het feit dat niet is gebleken dat in strijd met voornoemde Aanwijzing Opsporingsberichtgeving is gehandeld, de Wbp, al dan niet in combinatie met artikel 38 van het Vrijstellingsbesluit Wbp , een beletsel zou opleveren om met inachtneming van het bepaalde in artikel 126nd Sv opgevraagde camerabeelden aan het televisieprogramma Opsporing Verzocht over te dragen.

Conclusie

Het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer van de raadsman van verdachte wordt verworpen.

4.2 Recht op bijstand van een raadsman

4.2.1 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bewijsuitsluiting bepleit van de verklaringen van verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mensen (hierna: EHRM) - in het bijzonder de arresten Salduz, Panovits, Kolesnik en Šebalj - verdachte in haar recht op bijstand van een advocaat is geschaad, nu zij geen bijstand heeft gekregen van een (voorkeurs )advocaat bij haar verhoren, terwijl zij daar uitdrukkelijk om had verzocht.

4.2.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat uit het ambtsedig opgesteld proces-verbaal van verhoor van verdachte op 5 mei 2010 blijkt dat verdachte op haar recht op bijstand is gewezen. Voorts is gewacht met de start van het verhoor en heeft de raadsman te kennen gegeven dan hij niet zou verschijnen. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 6 mei 2010 is verdachte toen wederom op haar recht op bijstand van een advocaat gewezen. De officier van justitie stelt dan ook dat verdachtes recht op bijstand niet is geschaad.

4.2.3 Het oordeel van de rechtbank1

De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.

In overeenstemming met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat uit de door de raadsman aangehaalde uitspraken van het EHRM niet kan worden afgeleid dat een verdachte recht heeft op de (fysieke) aanwezigheid van een advocaat bij een politieverhoor.

Het is eveneens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat, indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a Sv , dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349).

Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.

Verdachte is op 4 mei 2010 te 21.57 uur aangehouden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding is verdachte daarbij gewezen op haar consultatierecht, waarna verdachte heeft verklaard een gekozen raadsman te willen consulteren.2

Blijkens het proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. inverzekeringstelling is verdachte op 4 mei 2010 te 22.15 uur nogmaals gewezen op haar consultatierecht, waarna verdachte wederom heeft verklaard een gekozen raadsman te willen consulteren.3

Op 4 mei 2010 te 22.54 uur heeft verdachte verklaard: "Ik wil nu al alles vertellen. U zegt mij dat u niets over de zaak wilt horen omdat ik eerst een advocaat mag raadplegen. U kunt mij niet tegenhouden als ik wat vertel".

Op 5 mei 2010 heeft mr. [advocaat], op dat moment de voorkeursadvocaat van verdachte, een bezoek gebracht aan verdachte.4

Het eerste verhoor van verdachte heeft op 5 mei 2010 te 14.25 uur plaatsgevonden. Verdachte heeft bij aanvang van het verhoor als volgt verklaard:5

"V: Je hebt inmiddels je advocaat gesproken, klopt dat?

A: Ja, vanmorgen.

V: Wij hebben je advocaat gevraagd of hij bij dit verhoor wilde zijn, hij wilde dat niet.

(...)

A: Ik heb verschillende dingen gehoord, mijn advocaat heeft mij geadviseerd om niets te zeggen en dat doe ik bij deze. (...) Vanochtend hoorde ik van mijn advocaat dat ik was aangehouden voor poging doodslag, moordslag, winkeldiefstel, beroving. Mijn advocaat heeft gezegd dat hij daar niet veel ervaring mee heeft. Hij heeft mij aangeraden om te zwijgen tot hij een andere advocaat heeft geregeld. Ik wil heel graag meewerken."

Het tweede verhoor van verdachte heeft op 6 mei 2010 te 11.00 uur plaatsgevonden. Verdachte heeft bij aanvang van het verhoor als volgt verklaard:6

"V: Klopt het dat jij je nieuwe advocaat hebt gesproken.

A: Ja.

V: Wil je je advocaat bij dit verhoor hebben, heb je dat met hem besproken?

A: Hij heeft mij verteld dat hij vandaag zou komen, maar hij hoeft niet nu te komen."

Uit het voorgaande blijkt dat verdachte na haar aanhouding de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen en dat zij ook daadwerkelijk voorafgaand aan het eerste (en tweede) verhoor een door haar gekozen advocaat heeft geraadpleegd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het consultatierecht niet is geschonden.

4.3 Faxbevestiging

4.3.1 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft met betrekking tot feit 5 bewijsuitsluiting van een inbeslaggenomen faxbevestiging bepleit, nu deze moet worden aangemerkt als een brief die valt onder het postgeheim/verschoningsrecht van een advocaat.

4.3.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.

4.3.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt dat het verweer van de raadsman van verdachte geen bespreking behoeft, nu zij de faxbevestiging niet tot het bewijs zal bezigen.

5. De beoordeling van de tenlastelegging

De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.

5.1 Feiten 1 en 2 (poging gekwalificeerde doodslag en/of diefstal met geweld en diefstal met valse sleutel)

Op 1 maart 2010 omstreeks 16.00 uur bevond [A] zich in haar woning op het [adres 1] te 's-Gravenhage toen er bij haar voordeur werd aangebeld. Zij zag daarop een jonge vrouw staan van ongeveer eind 20 jaar oud, blanke huidskleur, donkere ogen, een bril met een donker montuur, donker stijl haar en een korte staart dan wel een knot, dragende een grijs/beige sjaal en een jas. Ze raakte in gesprek met de vrouw, die zei dat zij in dezelfde flat een woning wilde kopen. Vervolgens heeft [A] haar voordeur geopend en de vrouw binnengelaten. Binnen vroeg de vrouw aan [A] of zij een stok en een meetlint had. Vervolgens heeft [A] een rolmaat en een duimstok gepakt en deze aan de vrouw gegeven. Toen zag zij dat de vrouw handschoenen aan had. De vrouw heeft daarop diverse dingen opgemeten in de woning. Toen de vrouw aan het opmeten was, werd er aan de deur gebeld door een liftmonteur die meldde dat de lift niet direct kon worden gerepareerd, waarna hij weer wegging. Vervolgens zag [A] dat de vrouw haar slaapkamer in was gegaan. [A] vond dat de vrouw lang genoeg in haar huis was gebleven en liep naar haar toe. Ze hoorde de vrouw vervolgens zeggen: "Och, kijk eens wat ik hier zie!". Daarop deed [A] een stap in haar slaapkamer. Het eerste dat zij zich daarna herinnerde, was dat zij op haar bed lag en dat er een kussen in haar gezicht werd gedrukt. [A] kreeg het gelijk benauwd en werd angstig. Zij heeft met kracht geprobeerd aan het kussen te ontkomen, hetgeen haar niet lukte. Toen zij bemerkte dat zij niet van de vrouw kon winnen, heeft zij zich voor dood gehouden, waarna zij voelde dat de druk op haar gezicht verminderde. Vervolgens ging de vrouw, die half op haar zat, van haar af. Gelijk hierna werd [A] door de vrouw van het bed afgeduwd op de grond. [A] durfde pas weer te bewegen nadat zij de voordeur dicht hoorde slaan.7

Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [A] letsel heeft opgelopen, namelijk een oogbolruptuur van het linkeroog en kneuzingen aan de linkerkant van haar gezicht. Als gevolg van de oogbolruptuur moest het linkeroog in zijn geheel permanent worden verwijderd.8 Voorts bleek dat het linkeroor gehoorbeschadiging heeft opgelopen, waarbij het spraakverstaan van het linkeroor is verdwenen.9

Nadat [A] samen met haar dochter de inventaris van de woning was nagegaan, bleek dat onder meer de volgende goederen zich niet meer in de woning bevonden: een bruin lederen portemonnee, bankpasjes, drie paspoorten en diverse sierraden.10 De pincodes van de twee bankpasjes van de ING Bank en Rabobank stonden vermeld op een papiertje dat opgeborgen zat in een weggenomen portefeuille waarin tevens de paspoorten zaten. De ING-bankpas zat in een weggenomen portemonnee met daarin ook een geldbedrag. Voorts was er € 100,00 en een Rabobankpas weggenomen uit een zwarte damesportemonnee. Er waren ook enkele bankafschriften verdwenen.11

Verder was het de dochter van [A] opgevallen dat een kristallen bierpul, die altijd in een kast in de woonkamer stond, nu opeens op het nachtkastje in de slaapkamer stond.12

Pinnen

Op 1 maart 2010 omstreeks 17.26 uur werd er met de ING-bankpas en met de Rabobankpas gepind bij een geldautomaat op de kruising van het Spui met de Lange Poten te 's-Gravenhage. Met de ING-bankpas werd € 1.000,00 en met de Rabobankpas werd € 250,00 gepind.13

Camerabeelden

De officier van justitie heeft in de dagen na het voorval camerabeelden opgevraagd in de directe omgeving van de voornoemde pinautomaat rond het tijdstip van de transacties. Op deze beelden is een vrouw te zien die voldoet aan het door [A] opgegeven signalement.14 Van deze opnamen heeft de politie een compilatie gemaakt gericht op de vermoedelijke dader en deze beschikbaar gesteld aan televisieprogramma's Team West en Opsporing Verzocht. Op 20 april 2010 is de compilatie op televisie door Team West uitgezonden en op 27 en 28 april 2010 is de compilatie door Opsporing Verzocht op het landelijke televisiekanaal Nederland 1 uitgezonden.15

Op 28 april 2010 kwam er naar aanleiding van de uitzendingen van Team West en Opsporing Verzocht een anonieme tip binnen. De vrouw die belde, verklaarde de op de compilatie getoonde vrouw te kennen als zijnde [verdachte]. Ze vertelde dat ze zo goed als zeker wist dat het [verdachte] was. Voorts verklaarde de vrouw dat [verdachte] al eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, dat zij een zoontje van ongeveer 4 jaar oud had, dat zij oorspronkelijk uit [plaats] kwam, dat zij goed Nederlands sprak, rond de 20 en 23 jaar oud was en dat zij van Sint Maarten kwam.16

Verdachte

Uit onderzoek is gebleken dat met de door de anonieme tipgever genoemde [verdachte] werd bedoeld: verdachte. Voorts bleek het signalement van de dader te voldoen aan het signalement van verdachte.17 Uit nader onderzoek in de administratie van de politie bleek dat verdachte op 1 februari 2010 bij de politie een melding had gedaan. Daarbij had zij het telefoonnummer [nummer] opgegeven als zijnde haar telefoonnummer.18

Blijkens de zendmastgegevens van het telefoonnummer [nummer] heeft de telefoon met dat nummer op 1 maart 2010 te 15:41 uur een zendmast aangestraald op het [straat] te 's-Gravenhage. Het [straat] is gelegen in de directe omgeving van het [adres 1].19

Verdachte heeft verklaard dat dit nummer door haar werd gebruikt.20

Op 28 april 2010 heeft een teamleider van Bureau Jeugdzorg verklaard dat verdachte en [zoontje], het vierjarig zoontje van verdachte, op 27 april 2001 te 16.30 uur voor het laatst zijn gezien bij Stichting [stichting] te [plaats]. [zoontje] was daar in een moeder-kindgroep geplaatst. Verdachte had een sleutel van haar woning gekregen en verbleef daar regelmatig.21

Achtergelaten goederen

Op 29 april 2010 heeft de politie contact opgenomen met Stichting [stichting]. Een medewerkster verklaarde dat verdachte kleding en persoonlijke spullen in haar kamer had achtergelaten, dat deze spullen in twee dozen waren opgeborgen en deze dozen in de garage waren opgeslagen. Verbalisanten zijn vervolgens ter plaatse gegaan en hebben onder meer een grijze koffer en een plastic Albert Heijn-tas inbeslaggenomen.22

Bij nader onderzoek naar de inhoud van de inbeslaggenomen koffer en plastic tas bleek daarin onder meer te zitten een juweliersdoosje: rechthoekig, kartonachtig, bruin gekleurd, met het opschrift: "[naam] Juweliers Eindhoven" en een tweede juweliersdoosje: rechthoekig, plastic, bruin gekleurd, met het opschrift: "[naam] Juweliers".23

Diezelfde dag, 29 april 2010, werden de twee aangetroffen juweliersdoosjes aan [A] getoond. Zij verklaarde dat zij de twee doosjes voor 100% herkende als zijnde de juweliersdoosjes die uit haar woning waren weggenomen. Voorts verklaarde [A] dat beide doosjes al tientallen jaren in haar bezit waren en dat ten tijde van de diefstal er in het eerste doosje een gouden ring had gezeten en in het tweede doosje een ketting met hanger.24

In de bij [stichting] inbeslaggenomen koffer werd voorts een aankoopbon van een telefoon aangetroffen, waaruit blijkt dat die telefoon op 1 maart 2010 was gekocht.25 Het IMEI-nummer van deze telefoon is [nummer]. Een afgeluisterd telefoongesprek in combinatie met zendmastgegevens26 leidde op 4 mei 2010 omstreeks 21.57 uur tot de aanhouding van verdachte, in het bijzijn van haar zoontje.27

5.1.1 De dader

De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, die geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd, de dader is van de op 1 maart 2010 aan het [adres 1] te 's-Gravenhage gepleegde feiten. Zij overweegt hiertoe het volgende.

Uit het dossier en ter terechtzitting is gebleken dat verdachte voldoet aan het door [A] gegeven signalement, welk signalement overeenkomt met de tot het dossier behorende schermafdrukken van de camerabeelden.28

Verdachte is door een anonieme getuige herkend naar aanleiding van de op televisie vertoonde compilatie van camerabeelden. Voorts is verdachte naar aanleiding van de camerabeelden door een medewerker van Stichting [stichting] herkend.29 Een buurman van [A], wonende op het [adres 2], heeft naar aanleiding van de vertoonde compilatie verklaard dat deze persoon in zijn woning is geweest op 1 maart 2010 omstreeks 16.15-16.30 uur.30 Blijkens een verklaring van getuige [getuige 1] is verdachte, nadat zij anderhalf jaar geen contact met elkaar hadden gehad, omstreeks begin mei 2010 bij haar gekomen en heeft verdachte tegen haar gezegd dat zij, als verdachte weer weg zou zijn, naar Opsporing Verzocht moest kijken, maar dat zij niet boos op verdachte moest worden. Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat zij verdachte herkende van de door Opsporing Verzocht vertoonde compilatie.31

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat bij de door verdachte bij [stichting] achtergelaten goederen zich twee juwelendoosjes bevonden, die zijn herkend door [A] als haar eigendom. Voorts heeft een bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer omstreeks het bewuste tijdstip een zendmast in de buurt van het [adres 1] aangestraald. Verdachte heeft verklaard dat zij haar telefoon niet uitleent.32

Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat daarmee is komen vast te staan dat verdachte de dader is van de onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief) en 2 ten laste gelegde feiten.

5.1.2 Poging doodslag met diefstal / Diefstal met geweld (feit 1)

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake was van opzet op de dood, al dan niet in voorwaardelijke zin, en of zulks werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van diefstal, welke gedraging tevens cumulatief/alternatief is tenlastegelegd als diefstal met geweld. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.

Gelet op het aantreffen van de bierpul in de slaapkamer van het slachtoffer, welke bierpul normaal gesproken in een vitrinekast in de woonkamer stond, en het lestel van het slachtoffer, acht de rechtbank daarmee voldoende aannemelijk dat het slachtoffer op/tegen het hoofd is geslagen met deze bierpul.

Opzet

Het met kracht slaan met een stomp voorwerp tegen/op het hoofd van een oudere dame, gevolgd door het met kracht, gedurende enige tijd, gedrukt houden van een kussen op het gezicht van die persoon, levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bij het slachtoffer op. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het willens en wetens uitvoeren van deze handelingen bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op het intreden van de dood bij [A].

Diefstal

Uit het dossier is gebleken dat er diverse goederen zich niet meer in de woning van [A] bevonden, terwijl deze goederen nog aanwezig waren voordat verdachte in de woning was geweest. Voorts zijn enkele gestolen goederen aangetroffen in de onder verdachte inbeslaggenomen koffer en plastic tas. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegde goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit de woning van [A].

Voorts is de rechtbank van oordeel dat het geweld en de diefstal zo nauw met elkaar waren verbonden dat het één niet zonder het ander kan worden gezien, nu niet is gebleken dat verdachte een andere reden had om geweld te gebruiken jegens het slachtoffer anders dan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de weg te nemen goederen.

Conclusie

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een poging om het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven, dat zulks is gevolgd door en vergezeld van diefstal, welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren. Voorts acht de rechtbank bewezen dat er sprake was van een diefstal voorafgegaan door en vergezeld van geweld.

5.1.3 Pinnen (feit 2)

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat er middels de Rabobankpas en ING-bankpas en bijbehorende pincodes, die waren weggenomen uit de woning van [A], respectievelijk bedragen van € 250,00 en € 1.000,00 zijn gepind. De rechtbank heeft tevens reeds vastgesteld dat verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alterntatief ten laste gelegde feit heeft gepleegd, inhoudende dat verdachte genoemde bankpassen heeft gestolen

De rechtbank stelt vast dat tussen het plegen van de diefstal met geweld om omstreeks 16.00 uur en het pinnen om 17.26 uur een tijdsspanne van iets meer dan een uur heeft gezeten. Voorts blijkt uit de camerabeelden dat de persoon, van wie de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat het verdachte is, handelingen heeft verricht bij de geldautomaat waar het geld is opgenomen.33

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een diefstal met valse sleutel heeft gepleegd, nu verdachte meermalen met bankpassen heeft gepind die even daarvoor waren gestolen bij [A].

Met de reeds vastgestelde feiten en conclusies heeft de rechtbank daarmee alle (bewijs)verweren van de raadsman verworpen, waardoor deze geen verdere bespreking behoeven.

5.2 Feiten 6 t/m 11 (telkens tenlastegelegd als diefstal met gebruik van vals kostuum)

De rechtbank bespreekt vervolgens eerst de feiten 6 t/m 11, nu deze samenhang vertonen met de onder 1 ten laste gelegde feiten.

Feit 6

Uit onderzoek naar de op 29 april 2010 bij Stichting [stichting] inbeslaggenomen Albert Heijn-tas, waarvan de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat deze aan verdachte toebehoorde, bleek dat zich daarin een briefje bevond met daarop de tekst: "[B], [adres 3] Voorburg" en handgeschreven "Tel. [nummer]" en "[voornaam]".34

Op 16 mei 201035 werd het aangetroffen briefje getoond aan [B], wonende aan de [adres 3] Voorburg. Zij heeft toen aangifte gedaan van diefstal en verklaard dat zij het briefje op 19 maart 2010 aan een jonge vrouw had gegeven die aan haar deur was gekomen. De vrouw had tegen haar gezegd dat haar moeder een woning had gekocht in dezelfde flat, dat zij wilde weten hoe de woning er van binnen uit zag en dat zij had gevraagd of ze daarom in haar woning mocht kijken. Daarop liet [B] de vrouw binnen en liet haar de woning zien. In de woonkamer raakten ze in gesprek en bood [B] koffie aan. Toen zij de koffie uit de keuken wilde halen, deed zij de kamerdeur dicht, waardoor de vrouw alleen in de woonkamer bleef. Vervolgens bracht [B] de koffie naar de woonkamer en ging het gesprek verder. Even later vroeg de vrouw of ze nog meer koffie mocht. [B] vond dat raar, maar liep toch wederom naar de keuken. Hierdoor bleef de vrouw wederom alleen achter in de woonkamer. Kort daarop liep de vrouw naar de gang en zei ze tegen de in de keuken staande [B] dat ze iets uit haar auto moest pakken. Omdat [B] het raar vond dat de vrouw zo plotseling wegliep, is zij naar de woonkamer gegaan. Aldaar zag zij dat een antiek beeldje was verdwenen. Voorts bemerkte ze dat uit haar slaapkamer een sieradendoosje met daarin ongeveer 12 broches en 4 horloges was weggenomen.36

[B] heeft omtrent het signalement van de vrouw het volgende verklaard: licht getinte huidskleur, ongeveer 30 jaar, 1,60m lang, knap van gezicht, slank lichaam, donker haar met grote krullen, donkere ogen, dragende een witte 3-kwarts jas met opvallende zwarte ruiten en een centuur.37 Voorts omschrijft zij de vrouw als keurig gekleed, goed Nederlands sprekend, erg vriendelijk en vertrouwend overkomend.38

Op 18 mei 2010 werden aan [B] goederen getoond die waren aangetroffen in een inbeslaggenomen schoudertas van verdachte. [B] herkende daarvan twee horloges, vier broches, een ketting met hanger en een ketting met medaillon als zijnde goederen die op 19 maart 2010 waren gestolen.39

Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat in de middag van 19 maart 2010 een vrouw in haar woning aan de [adres 4] te Voorburg is geweest. De vrouw vroeg of zij naar binnen mocht omdat zij een afspraak had met een buurvrouw. [getuige 2] heeft de vrouw niet binnengelaten. Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat zij de vrouw herkende van een uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht.40

Blijkens de zendmastgegevens van IMEI-nummer [nummer] bleek dat dit toestel, dat was voorzien van telefoonnummer [nummer], op 19 maart 2010 om 12.49 uur en 12.50 uur een zendmast heeft aangestraald op de Wilhemina van Pruisenweg te 's-Gravenhage en om 12.59 uur en 13.01 uur een zendmast heeft aangestraald op de Prinses Beatrixlaan te 's-Gravenhage. Deze beide masten liggen in de directe omgeving van de [adressen 3 en 4 ] te Voorburg.41

Verdachte had de telefoon met genoemd IMEI-nummer en genoemd telefoonnummer bij zich toen zij op 4 mei 2010 werd aangehouden.42

Feit 7

Uit onderzoek naar de op 29 april 2010 bij Stichting [stichting] inbeslaggenomen Albert Heijn-tas, waarvan de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat deze aan verdachte toebehoorde, bleek dat daarin zich een enveloppe bevond met daarop de tekst: "[telefoonnummer] [C] [adres 5]".43

Op 20 mei 2010 werd de aangetroffen enveloppe getoond aan [C], wonende aan het [adres 5] te Leiden.44 Hij heeft toen aangifte gedaan van diefstal en verklaard dat hij in de maand april 2010, drie weken voor de aangifte, die enveloppe aan een vrouw had gegeven die bij hem aan de voordeur was gekomen.45 Voorts heeft [C] verklaard dat de vrouw had gezegd dat ze interesse had in een woning in de flat. Ze vroeg aan [C] of ze de maten van zijn woning mocht opnemen. Hierop heeft [C] de vrouw de woning binnengelaten en haar alle kamers laten zien. Vervolgens hebben ze zitten praten. Na enige tijd vroeg de vrouw of zij een kopje thee mocht. Daarop liep [C] naar de open keuken in de woning. Hierdoor was de vrouw alleen in de woonkamer. Na de thee te hebben gedronken, verliet de vrouw de woning. Enkele dagen later bemerkte [C] dat zijn horloge, dat op tafel had gelegen, was verdwenen.46

[C] heeft omtrent het signalement van de vrouw het volgende verklaard: Nederlands type, donker blond haar, goed Nederlands sprekend, 1,70m lang, normaal postuur, ongeveer 30 jaar oud, een knap uiterlijk en dragende een zomerjas met dunne zwarte ruit.47

De in de plastic tas aangetroffen enveloppe werd aan [C] getoond. Hij herkende deze als zijnde de enveloppe die hij aan de vrouw had gegeven.48

Feit 8

Op 14 mei 2010 heeft [D] verklaard dat zij bij het programma Opsporing Verzocht de vrouw had herkend die op 25 februari 2010 uit haar woning goederen had gestolen. Haar is tevens een print getoond van één van de beelden van de compilatie, waarop zij bevestigde dat de vrouw op de print die vrouw was.49

Op 25 februari 2010 heeft [D] aangifte gedaan van diefstal. Zij heeft toen verklaard dat zij op 25 februari 2010 omstreeks 13.15 uur een vrouw in haar flat had ontmoet. Deze vrouw, die zich later voorstelde als Sarah de Boer, vertelde haar in de lift dat zij in de maand daarop een woning in de flat op de achtste verdieping zou betrekken. Even daarvoor had [D] in de lift de knop voor de achtste verdieping ingedrukt. De vrouw vertelde dat ze de woning wilde opmeten, maar dat de huidige bewoners niet aanwezig waren. [D] liet de vrouw daarop haar woning aan de [adres] te 's-Gravenhage opmeten. Na het opmeten zijn ze in de woonkamer gaan zitten en is [D] naar de keuken gegaan om aldaar thee te gaan zetten. Omstreeks 14.30 uur verliet de vrouw de woning. [D] liep vervolgens naar haar rollator in de opbergkast. Zij bemerkte dat haar tas, die op de rollator lag, lichter aanvoelde dan normaal en constateerde dat haar telefoon en portemonnee verdwenen waren. In de portemonnee zat ongeveer 40 euro, een bankpas en een identiteitskaart.50 Een dag later miste zij ook een ring die naast haar rollator op een kastje had gelegen en een gouden ketting.51

[D] heeft over het signalement van de vrouw het volgende verklaard: 1,60-1,65m lang, begin 30 jaar oud, slank postuur, bruine ogen, bruin haar in een strakke staart, droeg een driekwarts donkere jas en sprak accentloos Nederlands.52

Bij de insluitingsfouillering van verdachte op 4 mei 2010 is een gouden ketting aangetroffen. Deze ketting is op 19 mei 2010 aan [D] getoond.53 De ketting werd door [D] herkend als zijnde de ketting die op 25 februari 2010 was weggenomen.54

Feit 9

Uit onderzoek naar de op 29 april 2010 bij Stichting [stichting] inbeslaggenomen Albert Heijn-tas, waarvan de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat deze aan verdachte toebehoorde, bleek dat zich daarin een briefje bevond met daarop onder andere de tekst: "mevr. [E] 205 *bosje bloemen *gebak" en enkele telefoonnummers.55

Op 15 maart 2010 heeft [E] aangifte gedaan van diefstal. Zij heeft toen verklaard dat op 15 maart 2010 omstreek 9.15 uur een vrouw aan de deur van haar woning aan de [adres] te Leiden was gekomen. De vrouw, die zich als Van Zanten voorstelde, zei tegen [E] dat haar moeder in de flat zou komen wonen. Vervolgens stelde zij diverse vragen over de invalidevoorzieningen in de flat. [E] liet vervolgens de vrouw binnen en liet haar enkele voorzieningen in haar woning zien. Ook vroeg de vrouw naar telefoonnummers van bepaalde instanties. Op enig moment vroeg de vrouw om koffie. [E] is daarop naar de keuken gegaan om koffie te zetten. De vrouw liep met haar mee de keuken in. De vrouw kreeg een kop koffie en [E] zag dat de vrouw enkele telefoonnummers overschreef uit het telefoonboek. De vrouw zei daarop dat [E] een bos bloemen zou krijgen als de moeder van de vrouw in de flat kwam wonen. De vrouw had gedurende haar bezoek in de woning constant zwarte handschoenen aan. Omstreeks 9.45 uur verliet de vrouw de woning. Omdat [E] enige tijd later de situatie toch niet vertrouwde, is zij in haar handtas gaan kijken die in de keuken lag. Vervolgens bemerkte zij dat haar portemonnee zich niet meer in haar handtas bevond. In deze portemonnee zaten onder meer een identiteitskaart, een zorgpas van Zorg en Zekerheid, een aantal klantenpasjes, ongeveer 40 euro en pasfoto's.56

[E] heeft omtrent het signalement van de vrouw het volgende verklaard: tussen de 20-25 jaar oud, 1,60-1,62m lang, slank postuur, zwart/wit geruite jas, zwarte handschoenen en half lang donkerblond haar.57

Blijkens de zendmastgegevens van IMEI-nummer [nummer] bleek dat dit toestel, dat was voorzien van telefoonnummer [nummer], op 15 maart 2010 om 8:54 uur een zendmast heeft aangestraald op de [straat] te Leiden en om 10.11 uur een zendmast heeft aangestraald op de [straat] te Leiden. Deze beide masten liggen in de directe omgeving van de [woonadres E] te Leiden.58

Verdachte had de telefoon met genoemd IMEI-nummer en genoemd telefoonnummer bij zich toen zij op 4 mei 2010 werd aangehouden.59

Feit 10

Op 9 maart 2010 heeft [F] aangifte gedaan van diefstal. Hij heeft toen verklaard dat op 7 maart 2010 omstreeks 12.30 uur een vrouw heeft aangebeld bij zijn woning aan de [adres] te Voorburg. De vrouw zei tegen [F] dat zij aldaar in de flat wilde komen wonen en dat zij wilde weten hoe de indeling van de woning was. [F] heeft haar hierop binnengelaten en alle kamers laten zien. Vervolgens hebben zij een gesprek gevoerd en koffie gedronken. Het tweede kopje koffie is door de vrouw ingeschonken, terwijl [F] bleef zitten. Omstreeks 13.30 uur verliet de vrouw de woning. Vervolgens bemerkte [F] dat er 4 beeldjes uit zijn woning waren verdwenen en dat zijn portemonnee met daarin 85 euro was weggenomen.

[F] heeft omtrent het signalement van de vrouw het volgende verklaard: jonge blanke vrouw, ongeveer 35 jaar oud, lang zwart haar, netjes gekleed en algemeen beschaafd Nederlands sprekend.60

Feit 11

Uit onderzoek naar de op 29 april 2010 bij Stichting [stichting] inbeslaggenomen Albert Heijn-tas, waarvan de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat deze aan verdachte toebehoorde, bleek dat zich daarin een kaartje bevond van Respect Zorggroep Scheveningen met daarop onder andere de handgeschreven tekst: "[H]" en "[datum]-1930".61

Op 26 mei 2010 heeft [G] aangifte gedaan van diefstal. Zij heeft toen verklaard dat op een woensdag of donderdag eind maart, begin april 2010 een vrouw bij haar woning aan de [adres] had aangebeld. De vrouw vertelde dat haar moeder in dezelfde flat zou komen wonen. Vervolgens vroeg de vrouw of zij in de woning van [G] mocht kijken. De vrouw vroeg of er hulp voor haar moeder in de flat zou zijn. [G] gaf vervolgens een kaartje van Respect aan de vrouw. Daarop schreef ze de naam [H], zijnde de naam van haar overleden echtgenoot. Tevens heeft zij de geboortedatum van [H] op het kaartje geschreven, te weten [geboortedatum] 1930. Vervolgens heeft [G] de vrouw de woning laten zien. De vrouw vroeg op een gegeven moment om een kopje koffie. Daarop is [G] naar de keuken gegaan en heeft zij de vrouw koffie gegeven. Toen [G] in de keuken was, was de vrouw alleen in de woonkamer. De vrouw ging ongeveer een uur na het krijgen van koffie weer weg. Toen de vrouw weg was, bemerkte [G] dat haar goudkleurige horloge van het merk Seiko van een tafeltje was verdwenen. Tevens miste zij 30 euro uit haar portemonnee die op tafel lag.62

[G] heeft omtrent het signalement van de vrouw het volgende verklaard: netjes gekleed, mager, donker haar in een paardenstaart en vriendelijk.63

Het in de plastic tas aangetroffen kaartje is aan [G] getoond. Zij heeft deze herkend als zijnde het kaartje dat zij aan de vrouw had gegeven.64

Bij de insluitingsfouillering van verdachte op 4 mei 2010 is een goudkleurig horloge van het merk Seiko aangetroffen. Dit horloge is aan [G] getoond.65 Zij heeft het horloge herkend als zijnde het goudkleurige horloge dat bij haar was gestolen.66

5.2.1 Conclusie ten aanzien van feiten 6, 8, 9 en 11

Verdachte was in het bezit van goederen die waren ontvreemd uit de woningen van de aangevers en/of zij was in het bezit van papiertjes, die zijn gegeven door en met gegevens van de slachtoffers. Voorts heeft de telefoon van verdachte ten tijde van enkele van die feiten in de buurt zendmasten aangestraald. Voorts komen de signalementen in grote lijnen overeen.

Daarnaast overweegt de rechtbank ten aanzien van de onder 6, 8, 9 en 11 ten laste gelegde feiten dat er sprake is van een sterk overeenstemmede modus operandi, die tevens overeenstemt met de modus operandi gehanteerd bij de onder 1 ten laste gelegde feiten.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 6, 8, 9 en 11 heeft begaan.

Vals kostuum

De officier van justitie acht de gekwalificeerde diefstal bewezen, nu verdachte gebruik gemaakt heeft van een vals kostuum. Dit heeft verdachte gedaan door te zeggen dat zij interesse had in het kopen van een woning in dezelfde flat of haar moeder in die flat zou komen wonen. Verdachte heeft een valse hoedanigheid aangenomen en aldus gebruik gemaakt van een vals kostuum. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 februari 2009, LJN BH3335, waarin dit werd aangenomen.

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het onderdeel 'vals kostuum' niet bewezen kan worden omdat daarvoor vereist is dat er sprake is van een stoffelijk kostuum, waaruit de gepretendeerde hoedanigheid van betrokkene moet afstralen. Nu in casu geen sprake was van een kostuum dient verdachte van dit onderdeel telkens te worden vrijgesproken.

De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog. Een 'vals kostuum' veronderstelt dat gebruik wordt gemaakt van een uniform of speciale kleding bijvoorbeeld voorzien van een (bedrijfs)logo. Het enkele gebruik van bewoordingen en daarmee een valse hoedanigheid aannemen, zoals verdachte in het onderhavige geval heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor een bewezenverklaring van 'vals kostuum' (vgl. Noyon, Langemeijer, Remmelink aant. 18 op artikel 138 Sr en Rechtbank Haarlem 9 juli 2010, LJN BN4476, ro 4.1).

De rechtbank zal dan ook verdachte vrijspreken van het strafverzwarende onderdeel in de feiten 6, 8, 9 en 11.

Tot slot

Voor zover de raadsman verweer heeft gevoerd omtrent concept/kopie processen-verbaal en niet ondertekende processen-verbaal overweegt de rechtbank dat de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde processen-verbaal voldoen aan alle wettelijke vereisten welke zijn voorschreven in het Wetboek van Strafvordering.

Met de reeds vastgestelde feiten en conclusies heeft de rechtbank daarmee alle andere (bewijs)verweren van de raadsman verworpen, waardoor deze geen verdere bespreking behoeven.

5.2.2 Vrijspraak feiten 7 en 10

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de modi operandi van de feiten 1, 6, 8, 9 en 11 sterk overeenkomen.

De rechtbank stelt verder vast dat ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde feit enkel de aangifte als wettig bewijsmiddel voorhanden is. De omstandigheid dat de modus operandi - het met een babbeltruc in de woning komen door te vertellen dat men ook in de flat zou komen - overeenstemt met de modi operandi van feiten 1, 6, 8, 9 en 11 acht de rechtbank onvoldoende steun bieden aan de enkele aangifte van [G] om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte de dader is van het onder 10 ten laste gelegde feit. Dat het signalement deels overeenkomt, maakt zulks naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank volgt hiermee het standpunt van de officier van justitie en de raadsman. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.

De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van feit 7 nu in de tenlastelegging is vermeld dat dit feit is gepleegd op 10 april 2010. Uit de bewijsmiddelen kan echter slechts worden afgeleid dat het feit in april 2010 is gepleegd, maar niet dat het op of omstreeks de genoemde datum heeft plaatsgevonden. Nu de tenlastelegging geen alternatief bevat dient voor dit feit vrijspraak te volgen.

5.3 Feit 3 (onttrekking minderjarige)

Op 28 april 2010 heeft [teamleider], teamleider van Bureau Jeugdzorg, aangifte gedaan van onttrekking van een minderjarige, te weten [minderjarige], aan het gezag. [teamleider] heeft verklaard dat de minderjarige in strijd met het toezicht in het kader van de door de kinderrechter gelaste maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing door verdachte uit de "moeder-en-kind"-groep is meegenomen.67

[minderjarige] is op [geboortedatum] 2006 geboren en was vanaf 2007 ondertoezicht geplaatst bij Bureau Jeugdzorg. Op 8 maart 2010 is [minderjarige] zodanig geplaatst dat de moeder, verdachte, eveneens veel aanwezig kan zijn en de opvoeding zelf weer kan oppakken in een "moeder-en-kind"-groep van Stichting [stichting], gevestigd te [plaats]. [minderjarige] is voor het laatst gezien in [stichting] op 27 april 2010 rond 16.30 uur. Verdachte had de sleutel van haar woning gekregen. Anders dan was afgesproken kwamen verdachte en [minderjarige] niet terug. Verdachte is zonder dit te melden weggegaan en heeft [minderjarige] zonder toestemming meegenomen. In haar kamer leek het alsof verdachte haastig haar spullen had gepakt. Zij was telefonisch niet meer bereikbaar op het opgegeven telefoonnummer.68

Uit een beschikking d.d. 23 maart 2010 van de kinderrechter van de rechtbank 's-Gravenhage blijkt dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is verlengd van 10 april 2010 tot 10 april 2011. Blijkens die beschikking is tevens aan de Stichting Bureau Jeugdzorg de verleende machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen van 10 april tot 10 oktober 2010.69

Verdachte heeft verklaard dat zij op 27 april 2010 hals over kop uit [stichting] is weggegaan, [minderjarige] heeft meegenomen en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan ontvoering.70

Het verweer

De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van ondertoezichtstelling geen beperking behelst van het door verdachte over haar minderjarige zoon [minderjarige] uitgeoefende gezag. Volgens de raadsman blijkt voorts niet uit het dossier dat [minderjarige] in de betreffende "moeder-en-kind"-groep van Stichting [stichting] diende te verblijven.

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en stelt daarbij voorop dat het door verdachte uitgeoefende gezag over de minderjarige [minderjarige] door de toepassing van de door de kinderrechter opgelegde maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in vergaande mate is beperkt. Als gevolg van de maatregel tot ondertoezichtstelling berust het opzicht over de minderjarige bij de gezinsvoogdij-instelling. Uit het dossier blijkt dat de minderjarige, met machtiging van de kinderrechter, is (uithuis)geplaatst in een "moeder-en-kind"-groep van Stichting [stichting].71 De verdachte heeft de uitvoering van deze maatregelen onmogelijk gemaakt door met de minderjarige uit deze "moeder-en-kind"-groep van Stichting [stichting] te vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door aldus te handelen, de minderjarige aan het bevoegd opzicht van de gezinsvoogdij-instelling onttrokken.

De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar minderjarig zoontje heeft onttrokken aan het opzicht door en namens Bureau Jeugdzorg uitgeoefend.

5.4 Feit 4 (oplichting)

Op 1 maart 201072 heeft [J], namens Hotels van Oranje te Noordwijk, aangifte gedaan van flessentrekkerij. Hij heeft verklaard dat op 26 februari 2010 een vrouw die zich [naam verdachte] noemde, wonende te [woonadres], vijf nachten in het hotel had geboekt. Daartoe had zij € 100,00 borg betaald voor twee nachten. De vrouw (slank postuur, licht getint, 25-30 jaar oud, licht kroesend haar) had een kindje bij zich. De vrouw kreeg de sleutel van kamer 1348 en is daar ingetrokken. In de periode dat de vrouw aldaar verbleef, heeft zij onder andere gebruik gemaakt van de hoteldiensten, te weten zeven maal bellen vanuit haar kamer, gegeten en gedronken bij het zwembad, het gebruik maken van de minibar en het maken van twee taxiritten op rekening van Hotels van Oranje. Op 28 februari 2010, in de ochtend, was aan de vrouw kenbaar gemaakt dat zij de openstaande rekening diende te voldoen en dat zij de resterende nachten van de reservering vooruit moest betalen. De vrouw gaf daarop aan dat zij op dat moment geen geld had en dat zij eerst in het restaurant van het hotel zou gaan eten. Omstreeks 18.15 uur die dag ging het brandalarm af. Blijkens de brandmeldcentrale was de brandmelder afgegaan tegenover kamer 1348. Daarop is de brandweer gealarmeerd. Vervolgens bleek dat de vrouw het hotel had verlaten.73

Verdachte heeft verklaard dat zij een paar dagen in Hotels van Oranje in Noordwijk heeft verbleven en dat zij daarvoor geld had betaald, maar dat zij achteraf nog geld diende te betalen omdat er nog extra kosten waren. Zij achtte zich schuldig aan flessentrekkerij.74

De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk zichzelf en haar zoontje te bevoordeelden door listige kunstgrepen, waaronder het zich voordoen als een bonafide hotelgast die de rekening kon en wilde betalen en het laten afgaan van het brandalarm Hotels van Oranje heeft bewogen tot het verlenen van een dienst en afgifte van goederen, zonder dat zij daarvoor de verschuldigde betaling heeft voldaan.

Het verweer

De raadsman heeft betoogd dat verdachte nimmer een valse naam heef opgegeven aan Hotels van Oranje en dat zij van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte aan Hotels van Oranje bij het boeken van de overnachtingen haar eigen naam had opgegeven. Voorts is niet gebleken dat verdachte op enig ander moment een valse naam heeft opgegeven aan Hotels van Oranje. Verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.5 Feit 5 (valsheid in geschrift)

Op 29 april 2010 heeft de politie bij Stichting [stichting], een aantal documenten, kennelijk afkomstig van verdachte, inbeslaggenomen.75 Daartussen zaten ondermeer een werkgeversverklaring en een arbeidsovereenkomst, voorzien van de naam van verdachte en de gegevens van een werkgever: [K] Accountacy, [adres] te 's-Gravenhage. Tevens bleken deze documenten voorzien van een handtekening van [L], directeur. De arbeidsovereenkomst was gedateerd 30 oktober 2009 en de werkgeversverklaring 11 januari 2010.76

Op 3 mei 2010 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met [L], directeur van [K] Accountacy. Hij heeft verklaard dat er nooit een persoon genaamd [naam verdachte] bij [K] Accountacy heeft gewerkt en dat hij nooit voor diegene een verklaring heeft opgesteld of ondertekend.77

Verdachte heeft verklaard dat zij de arbeidsovereenkomst zelf bij de rechtbank heeft ingediend om aan te tonen dat zij een vast inkomen had, teneinde haar zoon terug te krijgen78.

Blijkens de aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage gerichte brief d.d. 22 januari 2010 van [advocaat], advocaat te [plaats], zal er op 19 februari 2010 bij de behandeling van een hoger beroep een beroep worden gedaan op de bijgesloten werkgeversverklaring d.d. 11 januari 2010 en arbeidsovereenkomst d.d. 30 oktober 2009. Voorts vermeldt voormelde brief dat per fax genoemde brief met bijlagen aan Bureau Jeugdzorg is verzonden.79

De rechtbank stelt vast dat het dossier op pagina's 678 t/m 688 diverse pagina's van kopieën van de arbeidsovereenkomst bevat waarop meerdere handtekeningen staan, gelijkend aan de handtekening op de ondertekende arbeidsovereenkomst.80 Voorts stelt de rechtbank vast dat het dossier tevens (voorbeeld) arbeidsovereenkomsten bevat die blanco dan wel enkel deels ingevuld zijn.81 De rechtbank begrijpt (nu deze documenten aan verdachte zijn getoond samen met de ten laste gelegde arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring) dat deze documenten ook op 29 april 2010 bij [stichting] zijn aangetroffen.

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, voldoende vast is komen te staan dat verdachte de arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt en ondertekend.

De rechtbank concludeert uit hetgeen hiervoor is overwogen dat verdachte genoemde werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst aan haar advocaat, mr. [advocaat], heeft overhandigd om deze aan het Gerechtshof te sturen.

Met dit versturen van de stukken aan haar advocaat, wetende dat de advocaat deze stukken zal sturen naar het Gerechtshof en Bureau Jeugdzorg, heeft zij gebruik gemaakt van de valselijk opgemaakte arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring.

6. De bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief), 2 t/m 6, 8, 9 en 11 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:

1.

zij op 1 maart 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven, met dat opzet

- met kracht die [A] op/tegen het hoofd heeft geslagen met een stomp voorwerp en

- met kracht en gedurende enige tijd een kussen op het gezicht van die [A] heeft gedrukt en gehouden,

terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid,

welk vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd door en vergezeld van enig strafbaar feit, te weten diefstal,

welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

en

zij op 1 maart 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sieraden en bankpassen en paspoorten en 100 euro en een portemonnee en bankoverschrijvingsformulieren, toebehorende aan [A],

welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld tegen voornoemde [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zij:

- voornoemde [A] met kracht op haar hoofd heeft geslagen met een stomp voorwerp, en

- een worsteling met voornoemde [A] is aangegaan, en

- met kracht en gedurende langere tijd een kussen op het gezicht van voornoemde [A] gedrukt heeft gehouden en

- voornoemde [A] van haar bed heeft geduwd,

terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, namelijk een verbrijzelde oogbal en gehoorschade, ten gevolge heeft gehad;

2.

zij op 01 maart 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 1250 euro, toebehorende aan [A], zulks door het weg te nemen goed onder haar bereik te hebben gebracht door gebruik van een valse sleutel, immers heeft zij gebruik gemaakt van de bankpas en pincode van voornoemde [A] zonder daartoe gerechtigd te zijn;

3.

zij in de periode van 27 april 2010 tot en met 4 mei 2010 te [plaats] opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige] (geboren [geboortedatum]2006), heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dat gezag mede desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen, terwijl voornoemde [minderjarige] per 10 april 2009 uit huis was geplaatst en onder het gezag van Bureau Jeugdzorg en de kinderrechter in een 'moeder-kind groep' was gesteld,

- voornoemde [minderjarige] op 27 april 2010 meegenomen zonder hem terug te brengen naar de afgesproken plaats voor verblijf gedurende de nacht,

zulks terwijl die [minderjarige] beneden de twaalf jaren oud is;

4.

zij in de periode van 26 februari 2010 tot en met 28 februari 2010 te Noordwijk met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen, Hotels van Oranje heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en tot het aangaan van een schuld, te weten het aangaan van een overeenkomst voor een aantal hotelovernachtingen en gebruikmaking van de telefoon op kosten van het hotel en gebruikmaking van taxiritten op kosten van het hotel en gebruikmaking van het zwembad en de sauna op kosten van het hotel en afgifte van levensmiddelen, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk zich voorgedaan als bonafide hotelgast die de rekening kon en wilde betalen, waardoor Hotels van Oranje werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;

5.

zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 3 mei 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring en arbeidsovereenkomst, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat deze documenten zijn gestuurd naar Bureau Jeugdzorg en het Gerechtshof te 's-Gravenhage en bestaande die valsheid hierin dat uit de documenten blijkt dat verdachte een arbeidsovereenkomst zou hebben die zij in werkelijkheid niet heeft;

6.

zij op 19 maart 2010 te Voorburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een beeld en sieraden, toebehorende aan [B];

8.

zij op 25 februari 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee en 40 euro en een bankpas en een identiteitskaart en sieraden, toebehorende aan [D];

9.

zij op 15 maart 2010 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een portemonnee en passen en 40 euro en pasfoto's, toebehorende aan [E];

11.

zij in de periode van 23 maart 2010 tot en met 26 maart 2010 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning heeft weggenomen een horloge en 30 euro, toebehorende aan [G].

7. De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

8. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.

9. De straf

9.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte ter zake van het haar onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief), 2 t/m 9 en 11 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) wordt opgelegd.

Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van het haar onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief), 2 t/m 9 en 11 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

9.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat (partiële) vrijspraak ten aanzien van alle feiten dient te volgen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de TBS-maatregel niet dient te worden opgelegd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het Pro Justitia rapport d.d. 29 augustus 2005 thans meer dan 6 jaar oud en daardoor gedateerd is. Verdachte was ten tijde van het opstellen van dat rapport 17 jaar oud en dus minderjarig. Voorts komt uit het rapport niet naar voren dat er sprake was van een ziekelijke stoornis en strekt het advies van het rapport niet tot een PIJ-maatregel.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat in het rapport d.d. 7 april 2011 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan centrum, wordt geconcludeerd dat mogelijk een ziekelijke stoornis aanwezig is, hetgeen niet overeenstemt met de conclusie van het rapport uit 2005.

De raadsman heeft ten aanzien van het bepalen van de hoogte van een op te leggen straf betoogd dat er rekening mee dient te worden gehouden dat verdachte in paniek was en bang was haar zoon wederom kwijt te raken. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 betoogd dat er ten aanzien van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde sprake is van eendaadse samenloop, dat de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht van een op te leggen straf dient te worden afgetrokken en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

9.3 Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich op 1 maart 2010 schuldig gemaakt aan een poging tot gekwalificeerde doodslag en een diefstal met geweld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Verdachte heeft door middel van een babbeltruc het destijds 84-jarige slachtoffer bewogen tot het binnenlaten van verdachte in de woning. Vervolgens heeft zij het slachtoffer met een stomp voorwerp op het hoofd geslagen en heeft zij een kussen op haar hoofd geduwd en aldaar enige tijd gehouden. Vervolgens heeft zij de woning verlaten en daarbij diverse waardevolle goederen uit de woning meegenomen. Dat het slachtoffer niet is overleden, is niet aan verdachte te danken, nu uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat de geweldshandelingen van verdachte pas stopte toen het slachtoffer zich voor dood hield.

Het slachtoffer heeft ernstig letsel aan het geweld overgehouden, te weten verlies van een oog, diverse kneuzingen en een ernstige gehoorbeschadiging. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij een oudere dame op zo'n brute en angstaanjagende wijze heeft toegetakeld, enkel en alleen om zich gestolen goederen toe te eigenen. Ook heeft verdachte na het verlaten van de woning van het slachtoffer met de weggenomen bankpassen nog geldbedragen opgenomen.

Gelet op hetgeen het slachtoffer ter zitting naar voren heeft gebracht, is het slachtoffer zeer geschrokken van hetgeen haar is overkomen en ondervindt zij daarvan nog dagelijks (fysiek) veel hinder. Zij heeft er bovendien een sterk gevoel van onveiligheid aan overgehouden, is eerder bang voor vreemden en heeft door de fysieke gevolgen een deel van haar onafhankelijkheid verloren.

Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het op gelijke wijze, ditmaal zonder geweld, beroven van ouderen mensen, in de meeste gevallen zelfs na 1 maart 2010, toen [A] werd aangevallen. Naast materiële schade, waarbij het veelal ook gaat om het verlies van sieraden en andere goederen waaraan men gehecht is, brengen dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij misbruik maakt van het vertrouwen dat mensen in haar stellen. Daar komt nog bij dat zij dergelijke feiten telkens pleegt met ouderen als slachtoffer (alle slachtoffer waren meer dan 70 jaar oud).

Daarnaast heeft verdachte haar zoon, van toen 4 jaar oud die onder toezicht was gesteld, in strijd met de gemaakte afspraken een aantal dagen meegenomen en aldus haar zoon aan het bevoegd opzicht onttrokken. Ook heeft zij zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door ten behoeve van een rechterlijke procedure over het gezag over haar zoon stukken te vervalsen. Voorts heeft zij zich nog schuldig gemaakt aan oplichting. Zij heeft samen met haar zoontje in een hotel verbleven, terwijl zij zich voordeed als een bonafide hotelgast, en heeft daar gebruik gemaakt van allerlei goederen en diensten, waarna zij is weggegaan zonder te betalen. Ook door het plegen van deze feiten heeft zij misbruik gemaakt van vertrouwen.

Met betrekking tot de persoon van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 12 september 2011 betreffende verdachte. Daaruit komt naar voren dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder een veroordeling door de kinderrechter voor een soortgelijk feit als het onder 1 bewezenverklaarde.

De maatregel van terbeschikkingstelling

De rechtbank ziet zich, mede gelet op de door de officier van justitie geëiste straf, voor de vraag gesteld of de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

Ingevolge het bepaalde in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan aan de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, op last van de rechter ter beschikking worden gesteld.

In het onderhavige geval is verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum opgenomen. Verdachte heeft daar geweigerd haar medewerking te verlenen aan het onderzoek. Ondanks de weigering van verdachte om mee te werken, is informatie verzameld over de persoon van verdachte door middel van beschikbare stukken, oudere Pro Justitia-rapportage en de groepsobservatie.

Het derde lid van artikel 37a Sr verklaart het tweede en derde lid van artikel 37 Sr van overeenkomstige toepassing. Dat brengt mee dat bij een zogeheten 'weigerende observandus', zoals verdachte, de vereisten gesteld aan de rapportage in het tweede lid van artikel 37 Sr buiten toepassing blijven. Het derde lid van artikel 37 Sr houdt tevens in dat gedragsdeskundigen gezamenlijk of ieder afzonderlijk rapporteren over de reden van de weigering. De rechter kan zich door middel van een ander (eventueel ook ouder) advies of rapport laten voorlichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last tot terbeschikkingstelling. Ook is het mogelijk dat aan de hand van de feiten en de verklaringen van verdachte kan worden geconcludeerd dat sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het plegen van de feiten.

De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport d.d. 7 april 2010 van het Pieter Baan Centrum, opgesteld door psycholoog P.A.E.M.T. Cremers en psychiater N. Duits. Door de deskundigen wordt geconcludeerd dat er bij verdachte mogelijk sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met antisociale, borderline en narcistische kenmerken en psychopathe trekken waarbij betrokkene zich anders en groter lijkt voor te doen dan ze is en waarbij ze gebruik maakt van anderen. Er is volgens de deskundigen bij verdachte mogelijk sprake van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis. Indien die aanwezig is, dan was deze volgens de deskundigen ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Echter deze hypothese is wegens het weigeren van verdachte om aan het onderzoek mee te werken door de deskundigen niet nader getoetst. Op grond van het beperkte onderzoek door de weigering van verdachte om onderzocht te worden of informatie op te vragen, is het niet mogelijk voor de deskundigen om de vragen over de toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive te beantwoorden.

De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychologisch Pro Justitia-rapport d.d. 29 augustus 2005, opgesteld door drs. B.M.R.N. van Mierlo, psycholoog. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van een soortgelijke feit als het thans onder 1 bewezenverklaarde, waarvoor verdachte op 27 oktober 2005 is veroordeeld. Verdachte, die toen 17 jaar oud was, heeft meegewerkt aan de totstandkoming van dat rapport. De psycholoog heeft in dat rapport geconcludeerd dat verdachte (toen) niet leed aan een ziekelijke stoornis, maar dat wel gesproken kon worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (ten tijde van het plegen van het toenmalige delict). Verdachte kon volgens de psycholoog als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.

De rechtbank constateert dat psycholoog Van Mierlo in 2005 niet is ingegaan op de wenselijkheid van een PIJ-maatregel of de maatregel van terbeschikkingstelling. Bij de toen geadviseerde afdoening speelde het aanstaande moederschap van verdachte een rol. Er is in 2005 kennelijk geen psychiatrisch rapport omtrent verdachte opgemaakt.

De rechtbank heeft niet de beschikking over andere gegevens dan datgene waarvan het Pieter Baan Centrum bij het onderzoek kennis heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister in de afgelopen zes jaar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

De rechtbank acht de conclusies van het Pieter Baan Centrum onvoldoende om te kunnen komen tot de vaststelling dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling, ook niet in combinatie met het rapport van psycholoog Van Mierlo. Dit laatste rapport is immers uit 2005, dus zes jaar oud, toen verdachte nog minderjarig was. Over de gedragingen van verdachte in de tussenliggende periode is de rechtbank geen rapportages (van deskundigen of enige instantie) bekend. Ook is het gedrag van verdachte ter terechtzitting en zoals dat uit het dossier naar voren komt niet zodanig dat de rechtbank daaruit kan afleiden dat sprake is van de voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling vereiste ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Evenmin blijkt dit uit verklaringen over (het gedrag van) verdachte van anderen.

Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling.

De straf

De rechtbank is van oordeel, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat een lange gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Vooral de ernst van de feiten, met name van het eerste feit, maar ook de reeks andere feiten geven hiervoor aanleiding. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf ook acht geslagen op de richtlijnen die voor dit soort zaken zijn opgesteld en op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er - ten nadele van verdachte - ook rekening mee dat verdachte ten tijde van het onderzoek en ter terechtzitting geen inzicht heeft gegeven in de beweegredenen die tot het plegen van de feiten hebben geleid. Voorts heeft verdachte op geen enkele wijze spijt betuigd aan de slachtoffers, in het bijzonder niet aan het slachtoffer [A], noch heeft zij op enig moment medeleven getoond. Bovendien heeft verdachte niet willen meewerken aan het opstellen van psychologische en/of psychiatrische rapportages. De rechtbank kan hierdoor het recidiverisico niet of nauwelijks inschatten. De rechtbank ziet daarin aanleiding, ter bescherming van de maatschappij, aan verdachte een gevangenisstraf van langere duur op te leggen dan uit de richtlijnen volgt.

Mede gelet op de omstandigheid dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit als het thans onder 1 bewezenverklaarde is veroordeeld, het aantal delicten en de beveiliging van de maatschappij, acht de rechtbank een gevangenisstraf van een duur van acht jaar passend en geboden. Nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, legt de rechtbank een hogere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank overweegt echter dat, gelet op al hetgeen hierboven reeds is overwogen, een lagere straf geen recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten.

10. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

10.1 De vordering van [A]

[A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 36.414,62.

10.1.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 36.414,62, subsidiair 218 dagen hechtenis, ten behoeve van [A].

10.1.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade bepleit dat een bedrag van € 1.000,- niet dient te worden toegewezen, nu niet is gebleken dat dit bedrag bij het pinnen van de rekening van het slachtoffer is gehaald. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat uit vergelijkbare jurisprudentie blijkt dat doorgaans een lager bedrag wordt toegewezen dan gevorderd. De raadsman heeft aangevoerd dat bedragen van tussen de € 17.000,00 en € 19.000,00 gangbaar zijn en dat het genoemde maximum enkel voorkomt bij jonge mensen die langer met het letsel moeten leven dan benadeelde in onderhavige zaak.

10.1.3 Het oordeel van de rechtbank

De gevorderde materiële schade is namens verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief) en 2 bewezenverklaarde feiten.

Het verweer van de raadsman ten aanzien van de gevorderde materiële schade ziet op een niet gevorderde post en behoeft daarom geen verdere bespreking.

Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 15.000,00 toewijzen, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief) en 2 bewezenverklaarde feiten.

De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 16.414,62.

De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen over een bedrag van € 15.000,00, nu is komen vast te staan dat de schade met ingang van 1 maart 2010 is ontstaan. Over de materiële schade is geen wettelijke rente gevorderd.

De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat nadere onderbouwing en behandeling van dit deel van de vordering, gelet op het gevoerde verweer, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

10.1.4 De schadevergoedingsmaatregel

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief) en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 16.414,62, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over € 15.000,00 vanaf 1 maart 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, subsidiair 117 dagen hechtenis, ten behoeve van [A].

10.2 De vordering van Hotels van Oranje

Hotels van Oranje, vertegenwoordigd door [J], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 988,54.

10.2.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 839,34.

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 839,34, subsidiair 17 dagen hechtenis, ten behoeve van Hotels van Oranje.

10.2.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft primair betoogd dat uit het door de raadsman overlegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel niet blijkt dat [J] bevoegd is om als vertegenwoordiger namens rechtspersoon Hotels van Oranje op te treden en een vordering benadeelde partij namens Hotels van Oranje in te dienen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat Hotels van Oranje als onderneming vooraftrek van BTW geniet en dat BTW niet als vergoedbare schade kan worden aangemerkt. Voorts is er volgens de raadsman geen causaal verband tussen het onder 4 tenlastegelegde feit en de voorrijkosten en de kosten voor de technische dienst. Ten aanzien van gevorderde taxikosten heeft de raadsman betoogd dat er enkel een overeenkomst met betrekking tot het taxivervoer bestond tussen verdachte en het taxibedrijf/de chauffeur. Hotels van Oranje heeft dan ook onverschuldigd de taxikosten voldaan, hetgeen niet tot gevolg heeft dat verdachte voor deze kosten een schuld met Hotels van Oranje is aangegaan.

10.2.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat op de vordering benadeelde partij van Hotels van Oranje [J] staat vermeld als gemachtigde van Hotels van Oranje. De rechtbank stelt tevens vast dat bij de vordering geen stukken zijn gevoegd die bevestigen dat [J] gemachtigd is om namens Hotels van Oranje civielrechtelijk een vordering in te dienen.

Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het door de raadsman overgelegde uittreksel d.d. 6 juni 2011 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, betreffende Hotels van Oranje B.V. De rechtbank constateert dat [J] niet op dit uittreksel staat vermeld.

De rechtbank acht, gelet op het gevoerde verweer, de enkele vermelding op de vordering onvoldoende om vast te stellen dat [J] namens Hotels van Oranje civielrechtelijk gemachtigd was om een vordering benadeelde partij in te dienen bij de rechtbank. Dat [J] namens Hotels van Oranje de aangifte heeft gedaan maakt dat niet anders.

De rechtbank zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11. De inbeslaggenomen goederen

11.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 8 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard en dat de onder 1 en 9 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan verdachte. Van de overige goederen heeft verdachte reeds ter terechtzitting afstand gedaan.

11.2 Het standpunt van de verdediging

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de onder 1, 8 en 9 genummerde voorwerpen van haar zijn en dat zij deze terug wil hebben.

11.3 Het oordeel van de rechtbank

Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 9 genummerde voorwerpen.

De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 8 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de door haar begane feiten is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

De rechtbank acht aannemelijk, gelet op de bewezen verklaarde feiten en de daarbij gehanteerde modus operandi, dat dit briefje verband houdt met een bezoek van verdachte aan een (potentieel) slachtoffer van een misdrijf. Mogelijk kan dit briefje gebruikt worden bij een soortgelijk feit of de opsporing daarvan belemmeren. Verdachte heeft overigens ook niet aangegeven waarom zij dit briefje terugwenst.

12. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

- 24c, 36b, 36d, 36f, 45, 55, 57, 63, 225, 279, 287, 288, 310, 311, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13. De beslissing

De rechtbank,

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 7 en 10 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 (eerste en tweede cumulatief/alternatief), 2 t/m 6, 8, 9 en 11 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief,

eendaadse samenloop van

poging tot doodslag gevolgd door en vergezeld van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;82

en

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk lestel ten gevolge heeft;

ten aanzien van feit 2:

diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

ten aanzien van feit 3:

opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent;

ten aanzien van feit 4:

oplichting;

ten aanzien van feit 5:

opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;

ten aanzien van feiten 6, 8, 9 en 11:

diefstal, meermalen gepleegd;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A] een bedrag van € 16.414,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 15.000,00 vanaf 1 maart 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

bepaalt dat de benadeelde partij [A] voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag € 16.414,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 15.000,00 vanaf 1 maart 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [A];

bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 117 dagen;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

bepaalt dat de vordering van benadeelde partij Hotels van Oranje niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de benadeelde partij Hotels van Oranje in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 en 9 genummerde voorwerpen, te weten:

#1: 6 documenten;

#9: 6 documenten;

verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 8 genummerde voorwerp, te weten:

#8: een brief.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. E.C. van Veen, voorzitter,

M. Rootring en S.M. Krans, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2011.

mr. M. Rootring is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een bundel ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, nummer PL1521 2010044173, doorlopend genummerd van 1 t/m 939. Methodieken proces-verbaal CRU onderzoek, nummer 2010044173, doorlopend genummerd van 1 t/m 184

2 Proces-verbaal van aanhouding, p. 109

3 Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. inverzekerinstelling [verdachte], p.111

4 Verklaring optreden strafpiket, p. 115

5 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 393 en 394

6 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 400

7 Proces-verbaal van aangifte [A], p. 117 t/m 119

8 Geneeskundige verklaring van oogarts [oogarts], p. 126

9 Geneeskundige verklaring van k.n.o. arts [kno arts], p. 856

10 Proces-verbaal van aangifte [A], p. 119

11 Proces-verbaal van aangifte [M] (namens [A]), p. 128 en 129

12 Proces-verbaal van bevindingen. 223

13 Proces-verbaal van bevindingen, p. 229; Proces-verbaal van aangifte [M] (namens [A]), p. 128

14 Proces-verbaal van bevindingen, p. 229-230; Proces-verbaal van bevindingen, p. 240; Proces-verbaal van bevindingen, p. 242-243; Proces-verbaal van bevindingen, p. 261-262, Proces-verbaal van bevindingen, p. 263; Proces-verbaal van bevindingen, p. 265; Proces-verbaal van bevindingen, p. 267; Proces-verbaal van bevindingen, p. 294; Proces-verbaal van bevindingen, p. 308

15 Proces-verbaal van relaas, p. 50

16 Proces-verbaal van bevindingen, p. 352

17 Proces-verbaal van bevindingen, p. 353

18 Proces-verbaal van bevindingen, p. 353

19 Proces-verbaal van bevindingen, p. 353

20 Proces verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 400

21 Proces-verbaal van aangifte [teamleider], p. 728

22 Proces-verbaal van bevindingen, p. 362

23 Proces-verbaal van bevindingen, p. 362 en 263

24 Proces-verbaal van bevindingen, p. 363; Proces-verbaal van aangifte [M] (namens [A]), p. 133 t/m 135 (bijlage)

25 Proces-verbaal van bevindingen, p. 366

26 Proces-verbaal van bevindingen, p. 369 en 370

27 Proces-verbaal van aanhouding, p. 109

28 Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 12 september 2011

29 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 872

30 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 872; Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], p. 385

31 Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 589

32 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 400

33 Proces-verbaal van bevindingen, p. 229 en 230; Proces-verbaal van bevindingen p. 258

34 Proces-verbaal van bevindingen, p. 769 en 771

35 De rechtbank stelt vast dat op pagina 754, de eerste pagina van het proces-verbaal van aangifte van [B], staat vermeld dat op 16 april 2010 aangifte is gedaan. De rechtbank ziet daarin een kennelijke verschrijving, nu het proces-verbaal op 18 mei 2010 is opgemaakt en dat het aangetroffen briefje op 29 april 2010 is inbeslaggenomen. Kennelijk is er met de overgang naar de maand mei een foutieve maand, die van daarvoor, genoteerd.

36 Proces-verbaal van aangifte [B], p. 754 en 755

37 Proces-verbaal van aangifte [B], p. 755

38 Proces-verbaal van aangifte [B], p. 754

39 Proces-verbaal van bevindingen, p. 759

40 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 775 en 776

41 Proces-verbaal van bevindingen, p. 769 en 772 (bijlage)

42 Proces-verbaal van bevindingen, p. 769

43 Proces-verbaal van relaas, p. 443; Proces-verbaal (concept) van verhoor [C], p. 783 en 784 (bijlage)

44 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 778

45 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 779

46 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 778 en 779

47 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 779

48 Proces-verbaal van aangifte [C], p. 779

49 Proces-verbaal van bevindingen, p. 802; Proces-verbaal van aangifte, [D], p. 790

50 Proces-verbaal van aangifte, [D], p. 788 en 789

51 Proces-verbaal van verhoor aangeefster, [D], p. 794

52 Proces-verbaal van aangifte, [D], p. 789

53 Proces-verbaal van relaas, p. 446

54 Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 797 en 801

55 Proces-verbaal van bevindingen, p. 809 en 811 (bijlage)

56 Proces-verbaal van aangifte [E], p. 864 t/m 866

57 Proces-verbaal van aangifte [E], p. 865

58 Proces-verbaal van bevindingen, p. 809 en 812 (bijlage)

59 Proces-verbaal van bevindingen, p. 769

60 Proces-verbaal van aangifte [F], p. 817 en 818

61 Proces-verbaal van relaas, p. 449; Proces-verbaal (concept) van verhoor [G], p.829 (bijlage)

62 Proces-verbaal van aangifte [G], p. 822 en 823

63 Proces-verbaal van aangifte [G], p. 822

64 Proces-verbaal van aangifte [G], p. 823

65 Proces-verbaal van relaas, p. 450

66 Proces-verbaal van relaas, p. 450; Proces-verbaal van aangifte [G], p. 823

67 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [teamleider], p. 728 t/m 732

68 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [teamleider], p. 728 t/m 732

69 Beschikking van de kinderrechter d.d. 23 maart 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage, p. 735

70 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 395 en 398

71 Proces-verbaal van verhoor aangeefster [teamleider], p. 728 en de beschikking van de kinderrechter d.d. 23 maart 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage, p. 734

72 De rechtbank stelt vast dat op pagina 743, de eerste pagina van het proces-verbaal van aangifte van [J], staat vermeld dat op 1 februari 2010 aangifte is gedaan. De rechtbank ziet daarin een kennelijke verschrijving, nu het proces-verbaal op 1 maart 2010 is opgemaakt en het feit waarover aangifte werd gedaan werd gepleegd in de periode 26 tot en met 28 februari 2010. Kennelijk is er met de overgang naar de maand maart een foutieve maand, die van daarvoor, genoteerd.

73 Proces-verbaal van aangifte van [J], namens Hotels van Oranje, p. 743 t/m 749

74 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 397 en 398

75 Proces-verbaal van bevindingen, p. 415; Proces-verbaal van verhoor aangeefster [teamleider], p. 729

76 Proces-verbaal van bevindingen, p. 415; Arbeidsovereenkomst, p. 416 t/m 419 (geschrift); Werkgeversverklaring, d.d. 15 januari 2010 (geschrift), p. 420; Werkgeversverklaring, d.d. 11 januari 2010, p. 421 (geschrift)

77 Proces-verbaal van bevindingen, p. 415

78 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 691

79 Proces-verbaal van bevindingen, p. 694 t/m 699 (bijlagen)

80 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 678 t/m 688 (bijlage)

81 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 650 t/m 666 (bijlage)

82 Kwalificatie aangepast aan de hand van de verstaansbeschikking d.d. 25 oktober 2011


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature