Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 09/42449 EINDUITSPRAAK
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2011
inzake
[eiseres],
geboren op [datum] 1949,
nationaliteit onbekend,
verblijvende te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.A.W.A. Vissers,
tegen
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. S.F.E. Verdonck.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft op 18 november 2009 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 6 september 2010, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. drs. J.M.J. Mutsaers.
Op 10 november 2010 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan.
Bij brief van 18 november 2010 heeft verweerder medegedeeld dat hij het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het besluit van 22 oktober 2009 wenst te herstellen. Te dien einde heeft verweerder op 22 maart 2011 een aanvullend verweerschrift ingezonden, mede bevattende een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), gedateerd 4 maart 2011, inzake de medische problematiek van eiseres.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De zaak is wederom behandeld op de zitting van 1 september 2011, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. xx Verdonk.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of de weigering om eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, in rechte stand kan houden.
2. Bij haar tussenuitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel uitgesproken dat verweerder voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen om het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig te achten, zodat thans vaststaat dat eiseres op grond van dit relaas niet in aanmerking voor toelating op één van de in artikel 29 Vw 2000 genoemde gronden.
3. Met betrekking tot de vraag of eiseres op grond van de door haar gestelde medische situatie voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in aanmerking komt, heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten zich voorafgaande aan de zitting van 6 september 2010 ter zake te laten adviseren door een medisch deskundige.
4. Ten einde dit gebrek te herstellen heeft verweerder, na daartoe verkregen uitstel, bij aanvullend verweerschrift een advies overgelegd van het BMA, gedateerd 4 maart 2011, inzake de medische problematiek van eiseres.
5. Uit het advies van het BMA blijkt dat het is gebaseerd op informatie, ingewonnen bij de de behandelend neuroloog van eiseres alsmede bij twee behandelend psychiaters.
6. Naar het oordeel kan dit advies de door verweerder in zijn aanvullend verweerschrift getrokken conclusie dragen dat de medische toestand van eiseres, gelet op het in de tussenuitspraak in rechtsoverweging 12 weergegeven toetsingskader, niet zodanig is dat haar verwijdering naar haar land van herkomst een reëel risico meebrengt van schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In het advies wordt onder meer de vraag beantwoord of, eiseres lijdt aan een ziekte, waarvoor in Nederland behandeling is geïndiceerd, maar die, indien behandeling na terugkeer ontbreekt, uitblijft dan wel onvoldoende is, binnen afzienbare termijn (tot 3 maanden) een onomkeerbaar proces naar de dood tot gevolg zal hebben. De medisch adviseur komt in het advies tot de conclusie dat een toename van klachten zeker is te verwachten doch niet een onomkeerbaar proces naar de dood.
Hetgeen eiseres in reactie op het advies naar voren heeft gebracht, is onvoldoende voor de gevolgtrekking dat verweerder op dit punt niet van de juistheid van het advies van het BMA mag uitgaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de behandelend neuroloog van eiseres in zijn schriftelijke reactie van 25 maart 2011 op het advies erkent dat eiseres niet leidt aan een direct levensbedreigende ziekte. Weliswaar heeft hij volgens de gemachtigde van eiseres op 19 augustus 2011 tegenover haar nog telefonisch verklaard dat eiseres bij het ontberen van medicatie als gevolg van psychoses de kans loopt door verslikking op korte termijn te overlijden, doch aan die verklaring hecht de rechtbank niet het gewicht dat eiseres daaraan wenst toe te kennen. Daarbij is van belang dat deze – enkel mondeling – aan de gemachtigde overgebrachte verklaring geen inzicht biedt in de redenen waarom nu juist de dood door verslikking in het geval van eiseres een reëel te verwachten scenario is. Immers reeds in zijn schriftelijke reactie maakt hij melding van het risico door verslikking. Niettemin heeft hij in die brief, zoals gezegd, het standpunt ingenomen dat de ziekte van eiseres niet direct levensbedreigend is.
7. Reeds gelet op het vorenstaande moet worden vastgesteld dat de gezondheidstoestand van eiseres niet zodanig is dat terugkeer naar haar land van herkomst een rëeel risico meebrengt op schending van artikel 3 van het EVRM. Het betoog van eiseres dat zij als gevolg van haar etnische afkomst geen toegang zal hebben tot de voor haar aangewezen medische behandeling, behoeft derhalve geen bespreking meer.
8. Het vorenstaande brengt mee dat het aan het besluit van 22 oktober 2009 klevende gebrek is geheeld. De rechtbank ziet daarin in aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
9. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
De rechtbank kent daarbij geen punten toe voor het indienen van een reactie op het nader verweerschrift en het verschijnen op de nadere zitting, nu hetgeen in die reactie en op die nadere zitting is aangevoerd, niet tot de conclusie heeft geleid dat het aan het bestreden besluit klevende gebrek niet is geheeld. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken de omstandigheid dat, ware geen tussenuitspraak gedaan, eiseres wederom beroep had moeten instellen tegen het door verweerder nieuw te nemen besluit, welk beroep, gelet op hetgeen in de onderhavige uitspraak is overwogen, ongegrond zou zijn verklaard. In dat laatste geval zou er geen aanleiding hebben bestaan voor een proceskostenveroordeling.
10. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 oktober 2009;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van drs. W. Smeding als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. </i>
Afschriften verzonden: