Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11/24920
AWB 11/25266
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2011
inzake
[eiser],
geboren op [datum] 1979,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
verblijvende te Rotterdam in het detentiecentrum,
eiser,
gemachtigde mr. H.K. Jap A Joe,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Op 1 februari 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) in bewaring gesteld.
Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 21 februari 2011, 19 april 2011 en 7 juni 2011, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 1 augustus 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 2 augustus 2011 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 3 augustus 2011.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 augustus 2011, waar eiser is verschenen bij mr. R. Veerkamp, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is eveneens verschenen bij gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Op 17 augustus 2011 heeft verweerder deze nadere informatie toegezonden, aangevuld op 18 augustus 2011. Eisers gemachtigde heeft hierop op 18 augustus 2011 gereageerd, aangevuld op 22 augustus 2011.
Partijen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht , waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 22 augustus 2011.
Overwegingen
1. Eiser stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat, nu de Terugkeerrichtlijn (hierna: de Tri) niet is geïmplementeerd, de bewaring niet langer mag duren dan zes maanden. Het beroep richt zich tevens tegen het verlengingsbesluit. Nu dit besluit is ondertekend door een onbevoegde ambtenaar heeft het verlengingsbesluit onvoldoende gewicht om de bewaring met een jaar te verlengen. Eiser stelt voorts dat zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser is ongedocumenteerd en in de Tri is geen sprake van een vertrekplicht. Zo dit in de Tri gelezen dient te worden, dan houdt zulks niet in dat vreemdelingen actief zouden moeten meewerken aan hun verwijdering maar eerder dat sprake dient te zijn van actieve belemmering. Eiser stelt verder dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
2. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot verlenging van de bewaring naar zijn aard en strekking niet verschilt van het besluit van verweerder om de bewaring van eiser te laten voortduren. Hieruit vloeit voort dat het beroep tegen het besluit tot verlenging van de bewaring naar zijn aard en strekking niet verschilt van een beroep tegen het voortduren van de bewaring. Nu eiser (tevens) beroep heeft ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, kan hij geen belang meer hebben bij een afzonderlijke beoordeling van zijn beroep tegen het besluit tot verlenging van de bewaring. Dit laatste beroep zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank stelt vast dat artikel 15, zesde lid, van de Tri voorschrijft dat de verlenging overeenkomstig de nationale wetgeving dient te geschieden. De regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is in artikel 5.3 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 aangewezen als degene die, de belangen afwegend, kan besluiten om de bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 is opgelegd op te heffen. Uit deze bevoegdheid vloeit voort dat de rechtbank ook kan besluiten van opheffing af te zien en derhalve de bewaring te laten voortduren door, zoals in dit geval, een verlengingsbesluit te nemen. De grief faalt.
3. Hoewel de Tri tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd, dient artikel 59 van de Vw 2000 conform deze richtlijn te worden uitgelegd en toegepast. Dit heeft tot gevolg dat een bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 ook na zes maanden kan voortduren. De beslissing tot het verlengen van de bewaring na zes maanden is een invulling van verweerders bevoegdheid op grond van artikel 59 van de Vw 2000 om de bewaring na afweging van alle belangen te laten voortduren. Eiser kan aldus niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de bewaring niet langer dan zes maanden mag duren. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Blijkens de na schorsing van het onderzoek ter zitting overgelegde fax van verweerder van 18 augustus 2011 zijn er in 2010, door tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), acht personen teruggekeerd naar Sierra Leone. Tot en met juli 2011 waren dat zes personen. De DT&V heeft op 17 december 2010, 28 januari 2011 en 23 maart 2011 diverse (vervolg)overleggen met de Sierra Leoonse ambassade in Brussel gevoerd, gericht op afgifte van laissez passers voor gedwongen terugkeer door de ambassade en op hervatting van de gesprekken met de Sierra Leoonse autoriteiten over de effectuering van gedwongen terugkeer. De DT&V is in afwachting van een reactie van de Sierra Leoonse autoriteiten en blijft aandringen op gesprekken over terugkeer. Aan de autoriteiten van Sierra Leone is voorgesteld een bezoek te brengen aan Freetown. Hierop is nog niet gereageerd. Voorts heeft de Sierra Leoonse vertegenwoordiging aangegeven laissez passers te verstrekken aan vreemdelingen die een verklaring afleggen dat zij vrijwillig willen terugkeren. Eiser heeft hier geen blijk van gegeven. Het niet verstrekken van laissez passers hangt nauw samen met de vraag of vreemdelingen een verklaring afleggen dat zij vrijwillig wensen terug te keren naar Sierra Leone. Nu de autoriteiten van Sierra Leone hebben verklaard dat zij laissez passers aan DT&V verstrekken zodra de vreemdeling een verklaring aflegt dat hij vrijwillig wenst terug te keren, terwijl op eiser de rechtsplicht rust om hieraan mee te werken, kan niet worden gesteld dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering ontbreekt, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de verklaring om volledig mee te werken aan een vrijwillige terugkeer die eiser moet afleggen om zijn terugkeer mogelijk te maken, een zodanige strekking heeft dat deze verder gaat dan binnen het bestek van de door zijn niet nagekomen verplichting Nederland eigener beweging te verlaten redelijkerwijs van eiser zou kunnen worden verlangd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2008 (200805361/1, LJN: BF0502), van 7 november 2008 (200802536/1, LJN: BG4452) en van 23 april 2009 (200901771/1, LJN: BI3894). Voor zover eiser stelt dat hij niet in het bezit is van documenten, wordt overwogen dat niet is gebleken dat eiser zijn volledige medewerking heeft verleend om aan documenten te komen. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk is om aan documenten te komen die nodig zijn om een laissez passer te verkrijgen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat volgens de mededeling van verweerder in diens fax van 18 augustus 2011 sinds 1 januari 2009 ongeveer tien vreemdelingen zijn uitgezet naar Sierra Leone zonder gebruikmaking van een laissez passer maar met een geldig paspoort en verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van nevenzittingsplaats Dordrecht van 10 augustus 2011 (LJN: BR5119), waarin het volgende is overwogen: “Dat eiser naar gesteld niet over een paspoort beschikt, betekent ook als wordt aangenomen dat deze stelling juist is niet dat eiser niet kan worden uitgezet. Eiser is verplicht actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting, wat in dit geval inhoudt dat hij het redelijkerwijs mogelijke doet om in het bezit te komen van een geldig paspoort. Niet is gebleken dat eiser in het verleden heeft geprobeerd een (nieuw) paspoort te verkrijgen of dat het voor hem onmogelijk of op voorhand zinloos was om dit te doen. Evenmin is gebleken dat het niet mogelijk is om vanuit vreemdelingenbewaring een paspoort aan te vragen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat uitzetting van eiser niet mogelijk is als hij daaraan de van hem te verwachten actieve en volledige medewerking verleent.”
6. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 1 juni 2011 en op 29 juni 2011 met eiser een vertrekgesprek heeft gevoerd. In het vertrekgesprek van 29 juni 2011 heeft de regievoerder laten weten dat hij in verband met zijn vakantie over zeven weken weer een vertrekgesprek met eiser zal voeren, maar dat hij altijd via een sprekersbriefje kan vragen om een eerder gesprek met de DT&V.
7. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de verwijdering van eiser werkt.
8. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat het voortduren van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep zal mitsdien ongegrond worden verklaard. Het namens eiser ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu zich geen omstandigheden voordoen als omschreven in artikel 106 van de Vw 2000. Er bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de (voortduring van de) bewaring ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.
<HR>
<i>Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.</i>
Afschrift verzonden: