Eisers stellen dat, nu verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven eiseres op grond van haar zwangerschap vooralsnog niet te zullen overgedragen aan Polen, er sprake is van een verblijfstitel als bedoeld in artikel 16, tweede lid, juncto artikel 2, aanhef en onder j, van de Vo 343 /2003, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van hun asielverzoek. De toezegging van verweerder is volgens eisers gelijk te stellen met een verblijfsvergunning op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de toezegging van verweerder om tijdelijk niet uit te zetten niet gelijkgesteld worden met een verblijfstitel als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder j, van de Vo 343 /2003. Met de toezegging, hoewel die vervat is in het besluit van 1 april 2011, heeft verweerder geen titel, machtiging of vergunning afgegeven die het eiseres toestaat om in Nederland te verblijven of waarbij de uitzetting en de vertrekplicht van eiseres tijdelijk vanwege medische omstandigheden is opgeschort. Aangezien verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 64 van de Vw 2000, is voorts geen sprake van een situatie als die aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2010, zaaknummer 201000724/1/V3. Het beroep op deze uitspraak kan eisers derhalve niet baten.