Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aanslag forensenbelasting terecht opgelegd. De heffing van forensenbelasting is niet in strijd met het verbod op discriminatie, het communautaire evenredigheidsbeginsel of het in artikel 21 VWEU gewaarborgde recht om vrij binnen het grondgebied van een lidstaat te reizen en te verblijven. Ook is geen sprake van een inbreuk op het vrije verkeer van diensten nu er geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie. Van ongeoorloofde staatssteun is evenmin sprake. Zo al sprake is van een extra belasting van niet-ingezetenen van de gemeente, dan is die belasting niet onrechtmatig. Ook is niet gebleken dat de gemeente actief beleid voert om het personen die in de gemeente (nog) geen hoofdverblijf te bemoeilijken om in de gemeente hoofdverblijf te gaan hebben.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 11/1413 FB

Uitspraakdatum: 7 juli 2011

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goedereede, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 april 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag forensenbelasting voor het jaar 2009.

I ZITTING

1.1. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2011.

Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen

[B], [C] en [D].

1.2. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011.

Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen

[C].

II BESLISSING

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

III OVERWEGINGEN

3.1. Eiseres is eigenaresse van een recreatiewoning te Ouddorp (gemeente Goedereede). Zij heeft deze woning in het onderhavige jaar - naar tussen partijen niet in geschil is - voor meer dan 90 dagen voor zich of haar gezin ter beschikking heeft gehouden. Te dier zake is aan eiseres met dagtekening 31 mei 2009 een aanslag forensenbelasting opgelegd. Eiseres heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar afgewezen.

3.2. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht is opgelegd. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe het volgende aan.

1) De heffing van forensenbelasting is in strijd met het verbod op discriminatie. Eiseres beroept zich hierbij op:

a. artikel 1 van het twaalfde protocol bij het EVRM,

b. artikel 26 IVBPR,

c. artikel 18 van het VWEU ,

d. artikel 20 en 21 van het Handvest EU,

e. artikel 1 van de Grondwet .

2) Door van niet-ingezetenen geen forensenbelasting te heffen, is sprake van een vorm van staatssteun aan ingezetenen van de gemeente.

3) De forensenbelasting is in strijd met het communautaire evenredigheidsbeginsel.

4) Er zijn geen argumenten die de heffing van forensenbelasting van niet-ingezetenen rechtvaardigen. De heffing zou alleen gerechtvaardigd zijn indien niet-ingezetenen een voordeel zouden hebben ten opzichte van ingezetenen, maar dat is niet het geval. Niet-ingezetenen betalen evengoed onroerende zaakbelastingen en andere heffingen waaraan ook ingezetenen zijn onderworpen.

5) De forensenbelasting beoogt niet-ingezetenen extra te belasten. Hiervoor bestaat geen rechtvaardiging. De gemeente voert voorts een actief beleid dat niet-ingezetenen bemoeilijkt om ingezetene te worden.

6) De heffing van forensenbelasting is in strijd met het in artikel 21 van het VWEU gewaarborgde recht om vrij binnen het grondgebied van een lidstaat te reizen en te verblijven.

Onder 'ingezetenen' en 'niet-ingezetenen' verstaat eiseres respectievelijk personen die in de gemeente hoofdverblijf hebben en personen die geen hoofdverblijf in de gemeente hebben. Hierna worden beide termen ook in deze betekenis gebruikt.

3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag terecht is opgelegd. Een rechtvaardigingsgrond voor de heffing van forensenbelasting is gelegen in het feit dat de gemeente voor woonforensen geen bijdrage uit het gemeentefonds ontvangt. Verweerder weerspreekt gemotiveerd dat sprake is van ongeoorloofde discriminatie tussen ingezetenen van de gemeente en niet-ingezetenen. Van verboden staatsteun is geen sprake. Ook is de heffing van forensenbelasting niet in strijd met het communautaire evenredigheidsbeginsel. Verweerder bestrijdt dat met de forensenbelasting wordt beoogd om niet-ingezetenen extra te belasten. Voorts is er geen beleid om niet-ingezetenen te belemmeren om ingezetene te worden.

3.4. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de heffing van forensenbelasting in strijd is met het verbod op discriminatie, overweegt de rechtbank als volgt.

3.4.1. In zijn arrest van 9 november 2001, 36 111, LJN: BI7844, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een gemeente niet handelt in strijd met artikel 1 van de Grondwet door aan personen die niet in de gemeente hun hoofdverblijf hebben, zowel een aanslag in de onroerendezaakbelastingen wegens het gebruik van een in de gemeente gelegen onroerende zaak als een aanslag in de woonforensenbelasting op te leggen, terwijl gebruikers van onroerende zaken die in de gemeente hun hoofdverblijf hebben, geen aanslag in de woonforensenbelasting ontvangen. Een rechtvaardiging is, aldus de Hoge Raad, gelegen in de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente op grond van de Financiële verhoudingswet ontvangt uit het gemeentefonds, mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en woonforensen daarbij niet tot de inwoners worden gerekend. Het is een gemeente derhalve toegestaan om aan niet-ingezetenen, naast andere gemeentelijke heffingen, een aanslag forensenbelasting op te leggen. Van een ongeoorloofde ongelijke behandeling ten opzichte van ingezetenen van de gemeente is geen sprake.

3.4.2. Hetgeen eiseres heeft gesteld, geeft de rechtbank geen aanleiding om in het onderhavige geval in andere zin te oordelen. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Nog daargelaten dat hier geen sprake is van een situatie die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht valt (zie ook overweging 3.10), is van een onderscheid op grond van nationaliteit als bedoeld in artikel 18 VWEU evenmin sprake. Verweerder heft immers forensenbelasting van iedere natuurlijke persoon die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin een gemeubileerde woning ter beschikking houdt, ongeacht welke nationaliteit deze persoon heeft. Voorts is gesteld noch gebleken dat in de praktijk feitelijk alleen forensenbelasting wordt geheven van natuurlijke personen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit.

Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 1 van het twaalfde protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR overweegt de rechtbank dat, veronderstellenderwijs aannemende dat personen met hoofdverblijf in de gemeente en personen zonder hoofdverblijf in de gemeente "gelijke gevallen" zijn, aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vgl. HR 8 juli 2005, nr. 39870, LJN AQ7212, BNB 2005/310).

Zoals reeds is geoordeeld in het onder 3.4.1 genoemde arrest is er een rechtvaardiging voor de heffing van forensenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet worden gezegd dat het oordeel van de wetgever dat een verschillende behandeling van inwoners van een gemeente enerzijds en woonforensen anderzijds gerechtvaardigd is, van redelijke grond ontbloot is. Derhalve dient dit oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd.

Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op de artikelen 20 en 21 van het Handvest EU. Deze artikelen zijn evenwel niet van toepassing omdat de onderhavige situatie niet binnen de werking van het Handvest valt. Daarvoor is ingevolge het bepaalde in artikel 51 van het Handvest EU immers vereist dat uitvoering wordt gegeven aan het recht van de Unie. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.

3.5. Eiseres heeft voorts gesteld dat sprake is van een inbreuk op het vrije verkeer van diensten. Deze stelling faalt reeds omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een grensoverschrijdende situatie.

3.6. De stelling van eiseres dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun faalt evenzeer. Bij staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU gaat het om voordelen die worden verschaft aan een onderneming en die worden bekostigd met staatsmiddelen. Daarvan is bij de heffing forensenbelasting geen sprake.

3.7. Eiseres heeft voorts gesteld dat de heffing van forensenbelasting in strijd is met het communautaire evenredigheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Het doel van de forensenbelasting is, zoals bij elke belasting het geval is, het genereren van inkomsten voor de overheid, in dit geval de gemeente. Van de forensen wordt een bijdrage in de uitgaven van de gemeente gevorderd. Deze bijdrage compenseert, zo overweegt de Hoge Raad in het onder 3.4.1 genoemde arrest, het ontbreken van een uitkering uit het gemeentefonds voor het gebruik dat de forensen van de gemeentelijke voorzieningen maken. Het nadeel dat hierdoor ontstaat voor woonforensen, namelijk dat zij forensenbelasting dienen te betalen, is niet onevenredig in verhouding tot het met de heffing van forensenbelasting nagestreefde doel. Gesteld noch gebleken is dat er een andere, minder bezwaarlijke, geschikte maatregel is om dit doel te bereiken.

3.8. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat er geen argumenten zijn die de heffing van forensenbelasting van niet-ingezetenen van de gemeente rechtvaardigen, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 3.4.1 heeft overwogen.

3.9. Eiseres betoogt voorts dat de forensenbelasting beoogt niet-ingezetenen van de gemeente extra te belasten. Dit betoog snijdt geen hout. Indien al van een "extra belasting" sprake is, is deze, zoals onder 3.7 is overwogen, niet onevenredig in verhouding tot het met de heffing van forensenbelasting nagestreefde doel en levert zij, zoals onder 3.4 is overwogen, evenmin een ongeoorloofde discriminatie op. Onder die omstandigheden is een "extra belasting" die blijft binnen het kader van haar wettelijke rechtsgrond (artikel 223 Gemeentewet), niet onrechtmatig. Voorts is niet gebleken dat, zoals eiseres stelt, de gemeente een actief beleid voert om het niet-ingezetenen te bemoeilijken om ingezetenen te worden. Dat de gemeente permanente bewoning van recreatiewoningen tegengaat, wil niet zeggen dat zij personen die (nog) geen hoofdverblijf in de gemeente hebben, belemmert in de gemeente hoofdverblijf te gaan hebben.

3.10. Aangaande de stelling van eiseres dat de heffing van forensenbelasting in strijd is met artikel 21 van het VWEU (voorheen artikel 18 EG-Verdrag ), overweegt de rechtbank als volgt.

Tot de situaties die binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht vallen, behoren die welke betrekking hebben op de uitoefening van de door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden, waaronder de in artikel 21 VWEU neergelegde vrijheid om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven (vgl. HvJ 2 oktober 2003, Carlos Garcia Avello, C-148/02, punt 24). Eiseres is als Nederlandse onderdaan burger van de Europese Unie en het hebben van een tweede woning in de gemeente Ouddorp is te zien als een vorm van verblijf in de zin van artikel 21 VWEU. Het burgerschap van de Unie heeft echter niet tot doel de materi ële werkingssfeer van het VWEU uit te breiden tot interne situaties die geen enkele aanknoping met het gemeenschapsrecht hebben (vgl. het eerder aangehaalde arrest Carlos Garcia Avello, punt 26). Niet valt in te zien dat er in het onderhavige geval enige aanknoping met het gemeenschapsrecht is. De litigieuze woning is gelegen in Nederland, eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit en eiseres is woonachtig in Nederland. Dus is sprake van een situatie die geheel en al in de interne sfeer van een enkele lidstaat ligt.

3.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

3.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier

mr. W.M.M.A. van der Vegt.

Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature