Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/19239, AWB 11/19294 en AWB 11/19298
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2011.
inzake
[eiseres sub 1],
geboren op [datum] 1995,
eiseres sub 1, en
[eiser],
geboren op [datum] 1961,
eiser, en
[eiseres sub 2],
geboren op [datum] 1966,
eiseres sub 2, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen:
[kind 1],
geboren op [dag] juli 2001,
[kind 2],
geboren op [dag] juni 1999, en
[kind 3],
geboren op [dag] april 1997,
allen van Macedonische nationaliteit,
hierna tezamen te noemen: eisers.
gemachtigde mr. P.A. Blaas,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. A.M.H. van der Wal.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 8 juni 2011 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) in de algemene asielprocedure afgewezen.
Eisers hebben op 9 juni 2011 tegen deze besluiten beroep ingesteld. Tevens hebben eisers op voornoemde datum de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het verweerder wordt verboden hen uit te zetten totdat op hun beroepen is beslist. Deze verzoekschriften zijn geregistreerd onder zaaknummers AWB 11/19240, AWB 11/19296 en AWB 11/19299.
Met instemming van partijen zijn de beroepen en de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening gelijktijdig behandeld op de zitting van 1 juli 2011, waar eiser en eiseres sub 2, alsmede hun kinderen [kind 1] en [kind 3], in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiseres sub 1 en haar zus [kind 2] zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of de besluiten van 8 juni 2011 in rechte stand kunnen houden.
2. Eisers menen dat zij voor toelating in aanmerking komen op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers aangevoerd dat zij tot de Roma bevolkingsgroep behoren en afkomstig zijn uit de plaats Bitola in Macedonië. Zij hebben hun land van herkomst verlaten omdat zij evenals alle ander Roma vanwege hun afkomst op allerlei terreinen werden gediscrimineerd.
3. Eiseres sub 1, de dochter van eiser en eiseres sub 2, heeft aangevoerd dat zij vanaf 1 september 2010 problemen had op school. Vanwege haar afkomst kreeg zij lagere cijfers dan de andere leerlingen, terwijl zij wist dat ze beter was dan die leerlingen. Zij heeft zich hierover beklaagd bij de directeur van de school, maar haar klachten werden niet serieus genomen. Eisers sub 1 kreeg vanwege haar afkomst ook geen gratis boeken, terwijl de kinderen die niet van Roma afkomst zijn die wel gratis kregen. Daarnaast werd eiseres sub 1 door haar klasgenoten gepest en uitgescholden. Verder kreeg eiseres sub 1 van de gemeente geen schoolgeld. Eiseres sub 1 is tot 20 april 2011 naar school gegaan. Zij verdiende verder wat geld door mensen thuis te knippen. Haar buren hebben hierover geklaagd en gezegd dat ze haar zouden aangeven omdat zij dit werk illegaal deed. Op 20 april 2011 is zij met haar ouders naar Nederland gereisd.
4. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij marktkoopman is geweest. Op de markt had eiser een probleem met de directeur die verantwoordelijk is voor de markt. Deze directeur vroeg aan Roma grotere bijdragen dan aan andere marktkooplui. De directeur heeft eiser aangeklaagd omdat eiser een betalingsachterstand had. Eiser is in verband hiermee voor de rechter verschenen en vrijgesproken door de rechtbank in Bitola. Niettemin kreeg eiser later een nieuwe beslissing van de rechtbank van 26 april 2010 dat hij wel moest betalen. Eiser is om die reden naar de directeur gegaan om een oplossing te zoeken, maar de directeur wilde hem niet zien. Een aantal maanden later hebben mensen de standplaats van eiser in stukken gezaagd. Vanaf dat moment kon eiser niet meer werken. Eiser is naar de gemeente gegaan om zijn beklag te doen, maar kreeg te horen dat men zich niet met de zaak kon bemoeien. Aangezien de kosten voor een standplaats steeds hoger werden en eiser op een gegeven moment alleen nog sieraden mocht verkopen, kon hij van het werk op de markt niet meer rondkomen en besloot hij hiermee te stoppen. Daarvoor heeft eiser een verzoek ingediend bij het Ministerie voor Werkgelegenheid. Eiser is vervolgens naar de sociale dienst gegaan om een uitkering aan te vragen. Die aanvraag is afgewezen ondanks het feit dat eiser documenten had over gelegd waaruit bleek dat hij niets meer op de markt verkocht. Eiser kreeg zelfs te horen dat hij nog betalingsverplichtingen had met betrekking tot zijn standplaats. Aangezien eiser dat niet kon betalen, werd zijn schuldenlast groter. Op een gegeven moment is de politie en de deurwaarder bij eiser thuis geweest om eisers huisraad te noteren. Eiser kreeg te horen dat hij niets mocht verkopen of weggeven, omdat dit strafbaar is. Eiser heeft de zaak niet afgewacht en heeft besloten om stiekem zijn hele huisraad te verkopen en daarmee zijn reis naar Nederland te bekostigen. Dit probleem is voor eiser en zijn vrouw, eiseres sub 2, de voornaamste reden geweest om hun land van herkomst met de kinderen te verlaten. Als hij terug moet dan wacht hem en zijn vrouw een gevangenisstraf. Daarnaast heeft eiser ook een probleem gehad vanwege achterstallige betaling van de waterrekening. Eiser had een hoge rekening omdat hij waarschijnlijk een lekkage had. Hierdoor hebben hij en zijn echtgenote ook problemen gekregen met de buren. Eiser heeft dit doorgegeven aan de directeur van de waterleidingsmaatschappij. Dit is dezelfde directeur die verantwoordelijk is voor de markt. De directeur zei dat hij geen tijd had om te komen kijken. Ondertussen liep de rekening op en kreeg eiser een aanmaning om te betalen. Eiser is met de rekening naar de directeur gegaan en wilde een regeling treffen, maar die wilde niet naar eiser luisteren en heeft hem op straat gegooid.
5. Eisers hebben ter ondersteuning van hun relazen de volgende documenten overgelegd:
a. een uitspraak van de basisrechtbank Bitola van 28 februari 2008 waarin staat dat de standplaats van eiser wordt gesloten omdat hij vanwege een te lage omzet niet meer kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen;
b. een uitspraak van de basisrechtbank Bitola van 22 september 2009 waaruit blijkt dat het Ziekteverzekeringsfonds te Skopje een civiele zaak aanhangig heeft gemaakt tegen eiser wegens een schuld, welk verzoek is afgewezen door de rechtbank;
c. een brief van de deurwaarder van 30 november 2009 waarin staat dat eiser zijn huisraad niet mag verkopen en welke schulden openstaan;
d. een mededeling ziekenverzekering van 26 april 2010 waarin wordt medegedeeld dat binnen een termijn van acht dagen achterstallige premies moeten worden betaald;
e. een verklaring van de Gemeentelijke Middelbare School te [plaats], waarin staat vermeld dat eiseres sub 1 staat ingeschreven als reguliere leerling voor het schooljaar 2010-2011.
6. Eisers stellen voorts dat Macedonië niet kan worden beschouwd als een veilig derde land voor Roma. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben eisers bij hun zienswijzen verwezen naar het Country Report van het US State Department van 11 maart 2010, rapporten van de Europese Commissie “The Former Yugoslav Republic of Macedonia Progress Report” van 14 oktober 2009 en 9 november 2010, alsmede een factsheet van het European Roma Rights Centre van december 2010. In beroep hebben eisers verwezen naar informatie van Amnesty International van 3 mei 2011 en informatie van de Minority Rights Group International.
7. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun aanvragen zijn gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder g, van artikel 31 van de Vw 2000.
8. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek of de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel kan worden afgewezen mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling afkomstig is uit een land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, onder d, van de Vw 2000 bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het land van herkomst die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt.
9. Macedonië is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft zowel het Verdrag tegen foltering en ander wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (het Anti-Folterverdrag) als het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geratificeerd, welke verdragen worden genoemd in artikel 30, eerste lid, onder d, van de Vw 2000. Derhalve bestaat ten aanzien van Macedonië een algemeen rechtsvermoeden dat geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000.
10. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 (Eerste Kamer, 2000–2001, 26 735 en 26 975, nr. 5b, pagina’s 27 en 28 en nr. 5d, pagina’s 12 en 13) blijkt dat ondertekening van de in dat artikellid genoemde verdragen op zich niet de vaststelling rechtvaardigt dat een bepaald land als veilig land van herkomst geldt. De bepaling biedt ruimte om rekening te houden met de feitelijke situatie in een bepaald land van herkomst.
11. Verweerder geeft toe dat uit de door eisers ingebrachte stukken blijkt dat discriminatie van Roma in Macedonië nog steeds voorkomt en dat hun positie niet altijd even rooskleurig is, maar hieruit blijkt niet dat Macedonië in de praktijk de relevante mensenrechtenverdragen niet naleeft. Daarentegen blijkt juist uit het door de Europese Commissie uitgebrachte rapport “The Former Yugoslav Republic of Macedonia 2009 Progress Report” van
14 oktober 2009, dat Macedonië een aantal flinke stappen heeft gezet om hervormingen door te voeren. De verkiezingen die in dat jaar plaatsvonden zijn volgens internationale standaarden en de OVSE-observatie goed verlopen. Het democratisch proces functioneert goed en de regering is stabiel. Ook op het gebied van politie en justitie zijn goede resultaten bereikt met belangrijke prioriteiten. Ook het Europees Parlement heeft verklaard dat, hoewel in Macedonië het openbaar bestuur en de rechterlijke macht, vrouwenrechten, corruptie en non-discriminatie van etnische minderheden nog aandacht verdienen, er positieve veranderingen plaatsvinden. Volgens verweerder laat het rapport van de Europese Commissie van 9 november 2010 zien dat Macedonië verdere vooruitgang heeft geboekt op genoemde gebieden.
12. Verweerder heeft ten aanzien van eiser en eiseres sub 2 op het standpunt gesteld dat de betalingschulden geen reden zijn om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat eiser en eiseres sub 2 geen pogingen hebben ondernomen om zich te laten informeren naar de mogelijkheden om in beroep te gaan tegen de beslissing van de rechtbank van 26 april 2010 dat eiser de kosten dient te betalen. Ook blijkt op geen enkel wijze dat zij hebben getracht een betalingsregeling te treffen voor openstaande rekeningen. Voorts heeft verweerder overwogen dat tussen het moment waarop eiser en eiseres sub 2 de laatste brief hebben ontvangen in april 2010 en hun vertrek uit Macedonië op 20 april 2011 geen deurwaarder meer langs is geweest. Eiser en eiseres sub 2 hebben in die periode ook geen problemen ondervonden van welke zijde dan ook. Voor zover zij stellen dat zij de wet hebben overtreden omdat zij hun inboedel hebben verkocht, is niet aannemelijk gemaakt dat zij hiervoor naar de gevangenis zou moeten. Dit is slechts een vermoeden dat op geen enkele wijze wordt geconcretiseerd, aldus verweerder.
13. Verweerder heeft voorts met betrekking tot eiser overwogen dat eiser geen enkel document heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bij de gemeente heeft geklaagd over de afpersing van de directeur van de markt en de omstandigheid dat deze man een aantal mannen zou hebben gestuurd om de standplaats van eiser in stukken te zagen. Verweerder wijst er verder op dat eiser niet naar de politie is gegaan om aangifte te doen, terwijl niet valt in te zien dat de politie hem niet zou kunnen helpen. Daarnaast meent verweerder dat eiser en eiseres sub 2 niet hebben onderbouwd dat zij vanwege hun etnische afkomst geen (ander) werk konden krijgen. Zo is niet aannemelijk gemaakt dat er door het arbeidsbureau en of de sociale dienst nooit werk is aangeboden. Voorts hebben eiser en eiseres sub 2 niet aannemelijk gemaakt dat zij niet op andere wijze dan via het arbeidsbureau of de sociale dienst aan werk zouden kunnen komen. Zij hebben ook verklaard dat zij daartoe nooit een poging hebben ondernomen. In de visie van verweerder had het op de weg van eiser en eiseres sub 2 gelegen op meerdere manieren aan werk te komen. Volgens verweerder is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij op de arbeidsmarkt worden gediscrimineerd vanwege hun etnische afkomst. Hierbij heeft verweerder nog overwogen dat eiser en eiseres sub 2 op geen enkel wijze hebben getracht om bescherming te krijgen voor hun problemen.
14. Door verweerder is ten slotte overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden van eisers heeft opgeleverd dat het onmogelijk voor hen was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren en dat de autoriteiten hen niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie. Hierbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat eisers in hun land van herkomst worden uitgesloten van sociale voorzieningen. Weliswaar hebben eiser en eiseres sub 2 verklaard dat zij geen uitkering kregen, maar zij hebben dit op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verder kan uit hun relazen niet worden opgemaakt dat zij niet in staat zijn geweest om in hun levensonderhoud te voorzien. Daarbij hebben eiser en eiseres sub 2 documenten kunnen aanvragen bij en verkrijgen van de Macedonische autoriteiten, wat blijkt doordat zij hun paspoorten hebben overgelegd bij hun aanvraag. Voorts hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij zich bij problemen niet kunnen wenden tot de locale of hogere autoriteiten in hun land van herkomst. Hierbij heeft verweerder ten aanzien van eisers sub 1 nog overwogen dat zij geen andere of verdere stappen heeft ondernomen door bijvoorbeeld naar de politie te gaan, dan wel haar klachten bij de Onderwijsinspectie of de Ombudsman in te dienen. Volgens verweerder kan ook uit de verklaringen van eiseres sub 1 niet worden afgeleid dat er ten aanzien van haar persoon sprake is (geweest) van systematische, zeer ingrijpende bejegening van discriminatoire aard. Immers, eiseres sub 1 nam deel aan het openbare leven en heeft bij de autoriteiten een nationaal Macedonisch paspoort aangevraagd en verkregen. Tevens had eiseres sub 1 toegang tot onderwijs.
15. De rechtbank overweegt dat discriminatie eerst vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan opleveren indien zulks een ernstige beperking in de bestaansmogelijkheden ten gevolge heeft. Niet elke vorm van discriminatie is evenwel als vervolging aan te merken. Daarvan is eerst sprake, zoals blijkt uit paragraaf 54 van het UNHCR Handbook on procedures and criteria for detemining refugee status, wanneer ‘measures of discrimination lead to consequences of a substantial prejudicial nature for the person concerned, e.g. serious restrictions of his rights to earn his livelihood, his right to practise his religion, or his access to normally available educational facilities.’ Voorts wordt overwogen dat op grond van de door partijen ingebrachte objectieve informatie geen grond bestaat voor het oordeel dat Macedonië over het algemeen niet zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat (alle) Roma in Macedonië vanwege discriminatie zodanig ernstig in hun bestaansmogelijkheden worden beperkt, dat zij zich daar niet staande kunnen houden. Weliswaar blijkt uit de overgelegde stukken dat de positie van Roma in Macedonië nog niet rooskleurig is te noemen, maar staat tegenover dat uit dezelfde stukken valt op te maken dat de autoriteiten serieus proberen om de positie van Roma te verbeteren. Dat de door de Macedonische autoriteiten genomen maatregelen tot op heden nog niet het gewenste effect hebben gehad, maakt dit niet anders. Eisers dienen daarom met individuele feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat zij niettemin vanwege de door hen ondervonden discriminatie als vluchteling zijn aan te merken, dan wel bij terugkeer naar hun land van herkomst het reële risico lopen om slachtoffer te worden van een behandeling of bestraffing die door artikel 3 van het EVRM wordt verboden.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eisers daarin niet zijn geslaagd. Daartoe wordt overwogen dat eiser en eiseres sub 2 hebben verklaard dat de aanleiding voor hun vertrek is gelegen in het feit dat zij geldschulden hebben en de deurwaarder en de politie in dat verband bij hen thuis langs is geweest om hun huisraad op te nemen. Nog daargelaten dat zij hierin geen directe aanleiding hebben gezien om hun land van herkomst te verlaten, is het hebben van geldschulden niet te scharen onder één de vervolgingsronden van het Vluchtelingenverdrag. Bovendien is niet gebleken dat eisers en eisers sub 2 pogingen hebben ondernomen om zich te laten informeren naar de mogelijkheden om in beroep te gaan tegen de beslissing van de rechtbank van 26 april 2010 dat eiser de betreffende kosten dient te betalen. Evenmin is gebleken dat zij hebben getracht een betaalregeling te treffen voor openstaande rekeningen of pogingen hebben ondernomen om aan werk te komen om zo hun schulden af te lossen en in hun levensonderhoud te voorzien. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser en eiseres sub 2 niet aannemelijk hebben gemaakt dat hen nooit (ander) werk door het arbeidsbureau of de sociale dienst is aangeboden of op andere manieren aan werk konden komen. Dit laatste klemt temeer, nu zij hebben verklaard dat zij daartoe ook nooit pogingen hebben ondernomen. Eiser en eiseres sub 2 kunnen voorts niet worden gevolgd in hun verklaring dat zij bij terugkeer naar Macedonië in de gevangenis moeten, omdat zij de wet hebben overtreden door hun inboedel te verkopen, nu dit enkel is gebaseerd op een niet nader onderbouwd vermoeden. Daar komt bij het ontrekken van spullen uit de boedel ook in een land als Nederland niet geoorloofd is en dat gesteld noch gebleken is dat een eventuele bestraffing hiervoor niet zal geschieden op grond van de in Macedonië vigerende wet- en regelgeving. Bovendien is in dit kader ook niet gesteld of gebleken dat eiser en eiseres sub 2 hiervoor vanwege hun etnische afkomst zwaarder zouden worden bestraft door de Macedonische autoriteiten dan andere Macedonische burgers. Voor het trekken van een andere conclusie bestaat ook geen aanleiding, zeker niet nu gebleken is dat eiseres sub 1 onderwijs kon volgen en eiser en eiseres sub 2 bij de autoriteiten documenten hebben aangevraagd en verkregen.
17. De rechtbank overweegt voorts dat de overige gestelde problemen onvoldoende zijn onderbouwd en aannemelijk hebben gemaakt dat die verband houden met hun etnische afkomst Zelfs indien eisers in die overige verklaringen zouden moeten worden gevolgd, komt daaruit onvoldoende naar voren komt dat zij vanwege hun etnische afkomst in Macedonië zodanig zijn gediscrimineerd en daardoor zozeer in hun bestaansmogelijkheden zijn beperkt, dat het leven voor hen aldaar onmogelijk is geworden. Daar komt bij dat zij tegen de door hen gestelde discriminatie nimmer bescherming hebben gevraagd bij de locale of hogere autoriteiten. Verder heeft eiseres sub 1 nooit een klacht ingediend bij de Ombudsman of de Onderwijsinspectie vanwege de problemen die zij op school zegt ondervonden te hebben. Hierdoor hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in hun land van herkomst geen bescherming of hulp willen of kunnen bieden.
18. De door eisers naar voren gebrachte asielmotieven en rapporten kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat eisers hier te lande (subsidiaire) bescherming behoeven, dan wel in hun land van herkomst, indien nodig, geen bescherming kunnen krijgen. Het beroep van eisers op het bepaalde in artikel 9 van richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) kan, nog daargelaten de vraag of die bepaling met betrekking tot mogelijke vormen van discriminatie ruimer zou moeten worden geïnterpreteerd dan tot op heden op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag is gedaan, reeds om die reden niet slagen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat uit de considerans ook volgt dat het hoofddoel van de richtlijn is te verzekeren dat er in alle lidstaten een minimaal niveau aan bescherming wordt geboden aan personen die werkelijk bescherming behoeven omdat zij redelijkerwijs niet erop kunnen vertrouwen dat hun land van herkomst of van het land van de gewone verblijfsplaats deze bescherming verstrekt.
19. Hetgeen overigens is aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft dan ook terecht en op goede gronden het standpunt ingenomen dat eisers niet in aanmerking komen voor toelating op grond van het bepaalde in artikel 29 van de Vw 2000. Het beroep is in zoverre ongegrond.
20. De rechtbank stelt verder vast dat de bestreden besluiten, waarbij de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen, op grond van artikel 45 van de Vw 2000 onder meer van rechtswege tot gevolg hebben dat het rechtmatige verblijf van eisers eindigt en dat zij Nederland binnen de in artikel 62 van de Vw 2000 gestelde termijn dienen te verlaten. Daarbij is onder andere aangegeven vanaf wanneer het verblijf in Nederland onrechtmatig wordt en welke termijn eisers is gegund om zelfstandig te vertrekken. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met het vorenstaande niet meer gezegd dan dat eisers op grond van hun asielaanvragen geen rechtmatig verblijf in Nederland meer hebben als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en om die reden binnen een bepaalde termijn zelfstandig Nederland dienen te verlaten. Dit betekent echter niet automatisch dat de meeromvattende beschikkingen in dit geval, zonder nadere motivering, tevens zijn aan te merken als terugkeerbesluiten in de zin van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). Eisers zijn immers staatburgers van Macedonië, die sinds december 2009 visumvrij kunnen reizen naar de Europese Unie en daardoor een vrije termijn is gegund om hier te lande te verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook op dit punt onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat eisers uit Macedonië afkomstig zijn en ( mogelijk ) om die reden op andere gronden nog rechtmatig verblijf in Nederland hebben. De bestreden besluiten komen, voor zover hiermee tevens terugkeerbesluiten zijn bedoeld, voor vernietiging in aanmerking op grond van het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt vereist dat een besluit zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is in zoverre gegrond en het besluit wordt in zoverre vernietigd.
20. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Aangezien de beroepsprocedures worden beschouwd als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten met inachtneming van dit besluit en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen op een volgende zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
21. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
22. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart de beroepen ongegrond, voor zover daarbij de asielaanvragen van eisers zijn afgewezen;
- verklaart de beroepen gegrond, voor zover de bestreden besluiten tevens een terugkeerbesluit behelzen;
- vernietigd in zoverre de bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00,
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. M.J.M.H. Verhoeven als rechter in tegenwoordigheid van Mr. A.A.M.J. Smulders als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>één week</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: