Het aan een Belgisch ambtenaar toegekende rustpensioen van 71% van zijn laatst verdiende loon heeft niet als bovenmatig te gelden, nu het rustpensioen slechts in zeer geringe mate afwijkt van de 70%-norm en naar (vóór 1999 geldende) maatschappelijke opvattingen als redelijk heeft te gelden. De omstandigheid dat hij naast het rustpensioen ook AOW ontving maakt voormeld oordeel niet anders, nu hij in België sociaal verzekerd was en in beginsel geen recht had op AOW. Als gevolg van overgangsrecht bij de invoering van de AOW heeft de Belgisch ambtenaar die in Nederland woonachtig was, fictieve AOW-jaren toegekend gekregen en daarmee een beperkt recht op AOW. Het overlevingspensioen van zijn echtgenote is terecht tot het loon gerekend. Beroep gegrond nu de echtgenote recht heeft op aftrek van buitengewone uitgaven. Geen proceskostenveroordeling nu noodzaak tot het instellen van beroep op dit punt uitsluitend voortvloeit uit de handelwijze van de echtgenote zelf.